Yearly Archives: 2021

Het Woord van God of de woorden van mannen?

Gedurende de maanden oktober en november heb ik het genoegen om een bijdrage te leveren aan de Roy Branson Legacy Sabbath School in Loma Linda, Cal. (VS). Het is een groep van zo’n 50 mensen die, sinds het begin van het Corona-tijdperk, nog steeds elke zaterdagochtend samenkomt via Zoom. Vanwege het tijdsverschil is het in Nederland al avond, als ik achter mijn laptop ga zitten. Ik geef een serie presentaties, gevolgd door intense discussies, over enkele mannen en vrouwen die, in heden en verleden, hun kerk hebben opgeschud met provocerende ideeën. In deze serie over “loyale dissidenten” richtte ik me afgelopen zaterdag op de rooms-katholieke, in Roemenië geboren, Elizabeth Schlussler-Fiorenza (geb. 1938)—een vooraanstaand feministisch theologe—en, meer in het algemeen, ging ik in op de belangrijkste aandachtspunten van de feministische theologie. Dit acht weken durende project heeft veel voorbereiding gevergd, maar ik heb er zelf ontzettend veel van geleerd.

Een van de aspecten die dit huidige project opnieuw (en waarschijnlijk krachtiger dan voorheen) op mij heeft laten inwerken, is dat theologie altijd vanuit een bepaald perspectief plaatsvindt. Feministische theologen willen heel bewust uitgaan van de ervaring van vrouwen en van hun worsteling om hun plaats in de kerk te vinden. In haar bekende boek Bread Not Stone: The Challenge of Feminist Biblical Interpretation (1985) betoogt professor Fiorenza dat de Bijbel vaak is gebruikt als een wapen tegen vrouwen. In plaats daarvan wil zij de Bijbel gebruiken als “een bron van moed, hoop en toewijding”, terwijl zij ernaar streeft “de Bijbel op zo’n manier te begrijpen en te interpreteren dat de onderdrukkende en bevrijdende kracht ervan duidelijk wordt onderkend”.

Een van de kerngedachten van prof. Fiorenza en andere feministische theologen is de overtuiging dat de Bijbel zijn oorsprong vindt in een patriarchale context en dat feministische theologie de Bijbel moet bevrijden van zijn mannelijke vooringenomenheid. Zij stelt: “Een feministische hermeneutiek kan Bijbel en traditie niet simpelweg vertrouwen of accepteren als goddelijke openbaring. In plaats daarvan moet zij deze kritisch evalueren als patriarchale uitingen, omdat … de teksten van de Bijbel niet de woorden van God zijn, maar de woorden van mannen.” (blz. x, xi).

In de dagen die zijn verstreken sinds mijn Zoom-presentatie van afgelopen zaterdagavond heeft deze specifieke uitspraak in mijn hoofd rondgezongen. Ik heb mezelf afgevraagd: Kun je werkelijk zeggen dat de inhoud van de Bijbel niet als de woorden van God moeten worden beschouwd, maar als de woorden van mannen, en dat dit de goddelijke openbaring op een fundamenteel manier kwalificeert? Gaat deze opvatting echter niet in tegen de algemeen aanvaarde orthodoxe definitie van inspiratie? Moeten we geen waarde hechten aan de Bijbel juist omdat hij niet bestaat uit de woorden van mannen, maar uit het onfeilbare Woord van God?

Inspiratie is een wonder. Het is een goddelijk geheim hoe welke communicatie dan ook tussen hemel en aarde kan plaatsvinden. Het is een van de grote paradoxen van ons geloof: de Bijbel is Gods Woord, maar het is ook een menselijk product. We moeten beide elementen volledig tot hun recht laten komen. Als we het goddelijke aspect wegnemen, verliest de Bijbel zijn kracht en gezag en houdt hij op openbaring te zijn. Maar als we het menselijke aspect onderwaarderen, eindigen we met een onmogelijke inspiratietheorie die ingaat tegen alles wat we weten over de taal, de structuur en de oorsprong van de Bijbel. Prof. Fiorenza heeft gelijk wanneer zij beweert dat de Bijbel niet de woorden van God zijn, maar de woorden van mensen. Toch moeten we benadrukken: het is het Woord van God.

Het wonder van de inspiratie is dat God tot de mensen spreekt met een menselijke stem. Dat is de enige manier waarop het goddelijke Woord ons kan bereiken. En deze menselijke stem wordt altijd gehoord binnen een bepaald historische verband, binnen een specifieke cultuur en in de taal die de geadresseerde kan verstaan. In een patriarchale samenleving heeft die stem een mannelijke klank. In een vóór-wetenschappelijke wereld biedt die stem geen informatie die de kritiek van de wetenschap van de 21e eeuw kan doorstaan. In een mediterrane wereld zal die stem verwijzen naar gebruiken en tradities die niet passen in onze postmoderne wereld. Daarom wil God dat mensen in elke tijd en op elke plaats zijn Woord opnieuw vertalen in de taal waarmee de mensen van een bepaalde tijd, cultuur of sociale categorie zich kunnen identificeren. Het van tijd tot tijd opnieuw vertalen van de bijbelse teksten, om ervoor te zorgen dat Gods Woord beschikbaar blijft in een taal die gemakkelijk kan worden begrepen door de mensen die het vandaag de dag lezen, is een heilige, door God gegeven opdracht. En het Woord zo vertalen of interpreteren dat het niet alleen leest als de woorden van mannen, maar ook tot de woorden van vrouwen kunnen worden, is een essentieel vervolg op het wonder van de inspiratie. God communiceert met ons allen. En zijn Geest stelt ons in staat om achter de onvermijdelijke aankleding van tijd en cultuur de blijvende boodschap voor alle categorieën mensen te ontdekken.

Uit mijn leeswerk van de afgelopen maanden, ter voorbereiding van de reeks presentaties voor de RBLSS-groep, heb ik meer oog gekregen voor het feit dat alle theologie en interpretatie van de Bijbel, gebeurt vanuit een bepaald perspectief. We lezen de Bijbel allemaal door onze eigen bril, die geslepen is door onze achtergrond, ons geslacht, onze leeftijd, onze opleiding, en door vele andere factoren. Het maakt dat wij naar dingen kijken vanuit een bepaald perspectief. Het verrijkt mij om te proberen de Bijbel vanuit verschillende perspectieven te lezen. Maar er is één belangrijk voorbehoud: Gods openbaring is zo vol en diep dat alle perspectieven samen het Woord, dat God voor ons heeft in de woorden die wij lezen en bestuderen, niet uitputten.

De klimaatconferentie en de boodschap van de drie engelen

De drie-engelen boodschap is altijd een belangrijk begrip geweest in de adventistische geloofsleer. Maar nooit eerder ben ik de term zo vaak tegengekomen als de laatste weken. De kerkelijke media staan er momenteel bol van. Ook de lezingen van de gebedsweek, die momenteel gehouden wordt, zijn eraan gewijd. Traditiegetrouw worden de inleiding van de gebedslezingen en de eerste lezing van deze speciale week geschreven door de voorzitter van de Generale Conferentie—-het overkoepelende orgaan van de wereldwijde Adventkerk. In zijn inleiding schrijft voorzitter Ted N.C. Wilson dat er nooit eerder een tijd was waarin het “met door de Heilige Geest geïnspireerde overtuigingskracht” doorgeven “van de boodschappen van de drie engelen van Openbaring 14:6-12 zo belangrijk was als nu.”

Er is daarbij echter wel een probleem, want de meeste kerkleden weten niet precies, of weten zelfs totaal niet, wat deze zes verzen uit het boek Openbaring betekenen en wat ze dus aan anderen moeten doorgeven. En ik heb me dikwijls afgevraagd hoe een paar bijbelverzen die de meeste kerkleden niet kunnen ontcijferen tot de kern van de boodschap van het adventisme kunnen behoren, zoals ons steeds weer op het hart wordt gedrukt. En waarom alles op alles moet worden gezet om aan anderen iets te vertellen dat de meesten van hen waarschijnlijk ook niet zullen begrijpen.

In een recent artikel in de Adventist Review—het officiële tijdschrift van de Adventkerk—-onderstreept redacteur Marcos Paseggi dat waarschijnlijk slechts een minderheid van de kerkleden aan anderen kan uitleggen wat de boodschappen van de drie engelen omhelzen (Let wel, dat is geen uitspraak van een blogger die mogelijk door velen als “liberaal” wordt gezien, maar van iemand die medeverantwoordelijk is voor het officiële orgaan van de kerk.). Een paar heel simpele kleinschalige onderzoekjes die ik zelf heb uitgevoerd bevestigden trouwens een reeks van wereldwijde enquêtes waaruit bleek dat de kennis van Openbaring 14:6-12 bij het merendeel van de adventisten heel beperkt is!

Een kapitaalkrachtige medegelovige schrok enorm toen hij ontdekte dat het met de kennis van de drie-engelen boodschap in de kerk heel pover gesteld is. Hij besloot dat het tijd wordt om dit probleem grondig aan te pakken. Hij heeft zich bereid verklaard de ontwikkeling van een lesprogramma te financieren dat erop gericht is om kinderen vanaf een jaar of zes (!) duidelijk te maken wat de drie-engelen-boodschap inhoudt. Dit aanbod is door de kerkelijke leiding enthousiast aanvaard.

Terwijl de gebedsweek deze week gaande is, is er een heel ander evenement dat wereldwijd de aandacht trekt, namelijk de door de Verenigde Naties georganiseerde Klimaatconferentie in het Schotse Glasgow (1-12 november). Afgevaardigden vanuit de gehele wereld zijn bijeen om (hopelijk) nieuwe en aangescherpte afspraken te maken om de opwarming van de aarde, met alle daaraan verbonden rampzalige gevolgen, te beperken tot een maximum van 1,5 tot 2 graden Celsius. Het gaat hierbij om een probleem dat zevendedags adventisten heel direct zou moeten moet aanspreken. Rentmeesterschap is voor adventisten immers een belangrijk element van hun geloof. Voor de meeste adventisten is rentmeesterschap een veel begrijpelijker en concreter onderwerp dan de drie-engelen boodschap. Een geloofsgemeenschap die God als Schepper wil eren (zie de boodschap van de eerste engel) moet dat eerst en vooral zichtbaar maken in hoe we omgaan met wat de Schepper aan onze zorg heeft toevertrouwd. Aandacht voor wat in Glasgow gaande is zou voor veel jongere (maar ook oudere) Adventgelovigen heel wat meer betekenis hebben dan voor de zoveelste keer lezingen aan te horen over de drie-engelenboodschap.

Welke kerk zou Jezus kiezen?

Vorige week las ik een deel van een boek van de hand van pater Dale Tupper. Ik had nog nooit van deze katholieke priester gehoord, maar de titel van zijn boek fascineerde me: The Postmodern Catholic (Lionine Publishers, 2020). Het onderwerp “postmodernisme” boeit me al lang, en dus besloot ik dit boek bij Amazon te bestellen. Helaas stelde de inhoud me teleur en een deel van het boek zal ongelezen blijven.

Ik ben echter pater Tupper dankbaar voor het onderwerp voor mijn blog van deze week. Hij vertelt dat hij op een bepaald moment op een universiteitscampus een paneldiscussie bijwoonde met zo’n 15 plaatselijke protestantse predikanten. Deze predikanten deelden verhalen over hun persoonlijke geestelijke pelgrimage, gevolgd door een vraag en antwoord periode. Eén van de vragen luidde: Als Christus vandaag onder ons zou zijn, bij welke kerk zou hij zich dan aansluiten?

Dit is natuurlijk een uiterst hypothetische vraag. Niettemin, laten we er even bij stilstaan. Wij mogen aannemen dat Christus voor een christelijke denominatie zou gaan. Als dat zo is, dan zou onze Heer uit een groot aantal kerkgenootschappen kunnen kiezen. Niemand weet precies hoeveel denominaties er wereldwijd zijn. Volgens Wikipedia zijn er wereldwijd minstens 45.000 verschillende kerkgenootschappen. Zou hij tussen al deze kerkgenootschappen een kerk vinden waar hij regelmatig naar toe zou willen gaan, of waarvan hij zelfs lid zou willen worden?

Veel mede-Zevendedags Adventisten denken misschien dat het antwoord op de vraag welke kerk Jezus zou kiezen vrij eenvoudig is. Jezus stond bekend als een sabbatvierder. Hij had soms zelfs een actief aandeel in de eredienst op sabbat. Het lijkt dus nogal voor de hand te liggen dat hij een sabbatvierende kerk zou kiezen en dat het Kerkgenootschap van de Zevendedags Adventisten de meest waarschijnlijke kandidaat zou zijn. Immers, hij die zichzelf de Waarheid noemde, zou zich toch zeker willen voegen bij die volgelingen van Hem die de bijbelse waarheid hebben ontdekt en prediken!

Maar, laten we niet te snel zijn met ons antwoord. Wat we leren over Jezus’ karakter en over de manier waarop hij met mensen omging toen hij zo’n 2000 jaar geleden onder ons was, en wat we destilleren uit zijn gesprekken met de mannen en vrouwen die Hij ontmoette en uit zijn toespraken en preken – het zou ons een aanwijzing moeten geven welke kerk hij zou kiezen. Het lijdt weinig twijfel dat hij een kerkgenootschap zou kiezen waar iedereen welkom is, ongeacht opleiding, sociale status, geslacht, etniciteit of seksuele geaardheid; waar liefde en verdraagzaamheid het hoogst staan in de hiërarchie van waarden; waar mensen vrede en vergeving beoefenen en geleerd hebben niet te oordelen. Christus zou een geestelijke familie kiezen waar het dienen van anderen voor alle leden vanzelfsprekend is. Hij zou willen verkeren tussen mensen van alle leeftijden, kinderen, jongeren en jong-volwassenen zeker inbegrepen – zelfs als hij niet van al hun muziek zou houden en niet al hun interesses zou delen. En hij zou er zeker de voorkeur aan geven om in een kerkgemeenschap te zijn waarin men graag luistert naar zijn Woord en naar de Geest die hij heeft gezonden. Hij zou op zoek zijn naar mensen die verlangen naar een hechte relatie met zijn Vader – naar een geloofsgemeenschap die echt geniet van het leven en die weet hoe je ware rust kunt ervaren. En hij zou zijn ware volgelingen herkennen aan hun toewijding aan de missie die hij aan zijn volk heeft toevertrouwd.

Maar: is dit een beeld van de kerk waartoe ik behoor? Wereldwijd? Is het een afspiegeling van mijn denominatie in mijn regio van de wereld? In mijn land? Is dit het profiel van de plaatselijke kerk waar ik naartoe ga en waar mijn lidmaatschap staat geregistreerd?

De vraag welke kerk Jezus Christus zou kiezen, als Hij op dit moment op aarde zou zijn, is inderdaad hypothetisch. Maar laten we die vraag niet te snel terzijde schuiven. Als Christus mijn kerkgenootschap of mijn plaatselijke gemeente niet zou kiezen, waarom zou ik dat dan wel doen?

Daarom is er een dringende vervolgvraag: Hoe maken wij onze kerk zó, dat Christus zich daar werkelijk welkom zou voelen en zou besluiten zich daarbij aan te sluiten?

PS: Gelukkig weten we dat Christus gewend is om met onvolvolmaakte mensen om te gaan.

Alweer een nieuwe Bijbel . . .

Vorige week ontving Koning Willem Alexander uit handen van de voorzitter van het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap het eerste exemplaar overhandigd van een nieuwe Nederlandse Bijbelvertaling, de NBV21. Inmiddels heb ik er ook een. Gisteren hield een vertegenwoordiger van het Bijbelgenootschap een lezing tijdens een bijeenkomst van Nederlandse adventistische predikanten over de vertaalprincipes die ten grondslag liggen aan deze nieuwe vertaling. De spreker, Cor Hoogerwerf, was als specialist vertalen en exegese van het Nieuwe Testament direct betrokken bij de nieuwe Bijbelvertaling, waarvan alle aanwezige predikanten een exemplaar cadeau kregen.

Eigenlijk is er geen sprake van een geheel nieuwe vertaling, maar van een grondige herziening van de editie van de Bijbel die in 2004 verscheen. Het was destijds al voorzien dat er nog verder aan deze vertaling zou moeten worden gesleuteld. Niet alleen zouden er nieuwe wetenschappelijke inzichten komen, maar er waren ook de (onvermijdelijke) fouten die moesten worden gecorrigeerd en op tal van punten kon het Nederlands worden verbeterd. Toen de editie van 2004 verscheen werd aan de lezers gevraagd om hun opmerkingen en eventuele kritiek en voorstellen tot verbetering in te sturen. Daaraan werd op grote schaal gehoor gegeven, zodat de groep vertalers en de groep Neerlandici enkele duizenden reacties moesten beoordelen. Hun werk leidde uiteindelijk tot ca. 12.000 (merendeels) kleine en een aantal grotere wijzigingen. Soms betreft het interpunctie, maar soms ook verandering van woorden, of het omzetten van zinnen en het consequenter vertalen van bepaalde Hebreeuwse en Griekse woorden met Nederlandse equivalenten. Op een aantal plekken vind je opvallende veranderingen. Zo is in Jesaja 34:11 “stekelvarken” vervangen door “roerdomp” en in een dozijn teksten het woord “drank” door het woord “bier.” Recent archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat Israël brouwerijen kende en dat “bier” dus een logische vertaling is!

Een ander aspect leverde verreweg de meeste discussie op, namelijk de herinvoering van hoofdletters (de zgn. eerbiedskapitalen) bij persoonlijke voornaamwoorden die betrekking hebben op de Godheid. Die hoofdletters waren in 2004 achterwege gelaten. Men meende destijds dat in het algemeen taalgebruik in Nederland de hoofdletter op zijn retour was. Dat blijkt echter niet het geval te zijn, concludeerde men nu. Bovendien was er bij heel veel bijbellezers het gevoel dat de hoofdletter weer terug moest komen om onze eerbied voor God uit te drukken. Het is een sentiment dat ik in de adventistische geloofsgemeenschap ook dikwijls heb gehoord.

Ik ben blij met deze nieuwe Bijbelvertaling, en vermoed dat deze vrij snel ook door veel Nederlandse adventisten zal worden gebruikt, ook op de kansel. Nieuwe edities van de Bijbel zijn in het verleden in adventistische kring steeds vrij snel geaccepteerd en er is alle reden om aan te nemen dat dit nu ook wel weer het geval zal zijn. Maar er zal ook stevige tegenstand zijn. Er zijn nog altijd heel wat mensen in “onze” kerk (evenals in veel andere geloofsgemeenschappen) die vast willen houden aan de Statenvertaling of de Herstelde Statenvertaling omdat zij deze als als “zuiverder” zien. Bij de meesten van hen die dat vinden berust dit op traditie en gevoel, en dat is begrijpelijk. Als je aan bepaalde uitdrukkingen gehecht bent is het niet voor iedereen even gemakkelijk om die los te laten. Maar dat de nieuwere bijbelvertalingen minder “zuiver” zouden zijn is niet waar. Integendeel.

Vertalen is een gecompliceerd proces. Het gaat om een getrouwe weergave van de brontekst en een goed leesbare en verstaanbare versie in de taal van de doelgroep. Daarbij kunnen verschillende vertaalmethoden worden gehanteerd. Sommige methoden leggen alle nadruk op de oorspronkelijke Hebreeuwse en Griekse tekst en willen daar zo dicht mogelijk bij blijven. Andere vertaalmethoden (zoals bijvoorbeeld gebruikt bij de Bijbel in Gewone Taal) willen eerst en vooral een vertaling leveren die gemakkelijk leesbaar is. De NBV21 gaat een middenweg.

Bij een nieuwe Bijbelvertaling gaat het niet alleen om taalkundige kwesties, maar gaat het ook om theologie. De meeste Bijbellezers geloven dat de Bijbel geen gewoon boek is maar op de een of andere manier te maken heeft met goddelijke inspiratie. God heeft zich geopenbaard door zijn Zoon Jezus Christus, maar ook door het geschreven/gedrukte Woord. Hij heeft daarvoor mensen gebruikt, door de eeuwen heen, die met hun eigen woorden en bijzondere stijl op schrift stelden wat zij herkenden als Gods boodschap. Sindsdien zijn die woorden steeds weer overgeschreven en in talloze talen vertaald. De Bijbel is Gods werk maar is ook heel nadrukkelijke mensenwerk. In elke fase van de geschiedenis en binnen elke cultuur moeten de bijbelse woorden steeds weer een nieuwe klank krijgen, zodat ze de mensen voor wie ze bedoeld zijn kunnen aanspreken. God heeft mensen de taak gegeven zijn woorden door te geven, zo goed als zij dat kunnen. En aangezien de kennis van de oorspronkelijke talen continu toeneemt, en de taal van de lezers voor wie een vertaling bestemd is voortdurend evolueert, zijn nieuw vertalingen steeds weer een Godsgeschenk dat ons verrijkt.

Wie de Statenvertaling wil blijven gebruiken of aan een andere vertaling gehecht is–wat mij betreft is dat prima! Maar laat niemand beweren dat het van extra vroomheid en trouw aan Gods Woord getuigt om nieuwere vertalingen af te wijzen. Er is dan ook alle reden om nu ook de NBV21 dankbaar te gaan gebruiken!

Over de theologische problemen die de kerk bedreigen

De jaarvergadering van de wereldwijde Adventkerk is op het moment dat ik deze blog schrijf weer bijna voorbij. Het waren hybride bijeenkomsten, met een deel van het wereldbestuur fysiek aanwezig in de kapel van het hoofdkantoor in Silver Spring (VS) en het grootste deel van de bestuursleden verspreid over de aarde, op vaak ongemakkelijke tijden, deelnemend via Zoom. Het was qua techniek een huzarenstukje, met live streams in vijf verschillende talen en veel grafisch prima verzorgde presentaties. Het doet me goed te zien hoe de kerk ondanks de coronacrisis organisatorisch overeind is gebleven en de financiële averij beperkt is gebleven. Maar de pandemie is niet aan de kerk voorbijgegaan. Naar schatting zijn zo’n 17.000 kerkleden aan het virus bezweken, waaronder circa 800 employés. Wie dacht dat God alle trouwe zevendedags adventisten tegen de Covid-19 epidemie zou beschermen moet zijn/haar theologie dringend herzien.

Ik besef dat ik van een afstand geen volledig beeld heb kunnen krijgen van alles wat er in de afgelopen dagen besproken en besloten is, maar er zijn een aantal aspecten waarover ik mij grote zorgen maak en die mij—-ik moet dat helaas bekennen—-nogal deprimeren. Dat betreft allereerst het statistische rapport van de als altijd flamboyant geklede David Trim, die de directeur is van het statistisch bureau en de archieven van de kerk. De laatste twee decennia zijn we eraan gewend geraakt dat het ledental van de kerk wereldwijd elk jaar met meer dan een miljoen personen toenam. Tijdens de recente pandemie bleef dat cijfer steken op ca. 800.000. De vraag is of die teruggang alleen te wijten is aan de praktische problemen tijdens dekpandemie of dat dit ook de eerder ingezette afvlakking in de kerkgroei bevestigt. Meer alarmerend in het statistische rapport is de grafiek die duidelijk maakt dat van elke 100 mannen en vrouwen die tot de kerk toetreden er 41 na kortere of langere tijd de kerk weer verlaten. Dat schrikbarende percentage kruipt langzaam maar zeker verder omhoog. En de onplezierige werkelijkheid is dat dit getal helaas geflatteerd is, aangezien er velen afhaken zonder dat dit ergens wordt geregistreerd.

Kerkverlating is een gecompliceerde aangelegenheid waarmee de meeste kerkgenootschappen te maken hebben en dat vele aspecten heeft. Maar het heeft zeker ook te maken met de behoudende koers die de kerkelijke leiding van de Adventkerk, vooral sinds het aantreden van de huidige voorzitter van de wereldkerk, heeft ingezet, en die weer eens krachtig werd benadrukt tijdens de afgelopen dagen. Dat kwam heel duidelijk tot uiting in de preek van Wilson op sabbatmorgen, waarin hij niet minder dan veertien “gevaren” opsomde die volgens hem de Adventkerk bedreigen. Hij noemde zijn preek “pastoraal”, maar dat was het bepaald niet. Broeders en zusters met een niet hetero-geaardheid zullen eerder het gevoel hebben gekregen dat er geen plek voor hen in de kerk is. Velen van hen vragen zich af waarom zij zouden blijven in een geestelijke gemeenschap waar ze niet welkom zijn.

Een van de belangrijke agendapunten op maandag had ook te maken met de “gevaren” die de kerk bedreigen. Een groepje van vier mannen, onder aanvoering van de voorzitter, had de opdracht om deze bedreigingen in kaart te brengen. Het lijstje met tien punten liep voor een belangrijk deel parallel met de preek van sabbatmorgen.
Er is hierop via de sociale media al heel wat commentaar geleverd, zowel pro als contra. Ik werd vooral getroffen door een opmerking op Facebook van iemand die vaststelde dat niet hij de kerk had verlaten, maar dat de langzaam maar zeker de kerk hem had verlaten! Dat aspect moeten we in ons achterhoofd houden als we kijken naar met de kerkverlatingscijfers.

Een brandende vraag is wat hierbij de rol is van de honderden theologen die verbonden zijn aan de adventistische colleges en universiteiten. Het antwoord is triest en ontluisterend: zij staan bijna allemaal buiten spel. Het lijstje van “theologische problemen” dat op de agenda van de najaarsvergadering stond werd samengesteld door enkele vertrouwelingen van de voorzitter van de kerk. Het bewaken van de “leer” van de kerk kan kennelijk niet aan mensen met een solide theologische vorming worden toevertrouwd maar is afhankelijk van het geestelijk inzicht van enkele topbestuurders. (Het valt trouwens op dat in het lijstje van gevaren de ketterij van de Last Generation Theology ontbreekt!) Terecht (maar op dit moment tevergeefs) pleitte de vorige General Conferentievoorzitter ervoor dat er bruggen worden geslagen tussen de theologen en de bestuurders!

Al met al stemmen de afgelopen dagen mij nogal gedeprimeerd. Maar ik geef de hoop niet op dat er op een gegeven moment een nieuwe wind zal gaan waaien. Als dat niet gebeurt dreigt de kerk, waartoe ik met hart en ziel behoor, een museum te worden in plaats van een plaats waar ik me geestelijk kan opladen en waar mijn geloof aansluiting vindt bij de uitdagingen van het leven van elke dag.