Yearly Archives: 2022

Samen verder . . .

Een paar weken geleden vond het vijfjaarlijkse congres plaats van de Nederlandse Adventkerk. Afgevaardigden uit de ca. 60 gemeenten en groepen luisterden naar de rapportage van de werkzaamheden van de kerk gedurende de afgelopen jaren en kregen een overzicht van de financiële staat van de kerk. Maar het onderdeel dat gewoonlijk–en ook deze keer—het spannends is, is de verkiezing van de leiders voor de volgende periode van vijf jaar.

Het is geen geheim dat de Nederlandse Adventkerk op dit moment sterk gepolariseerd is. En het is evenmin een geheim dat tijdens dit afgelopen congres het meer behoudende segment van de kerk de toon aangaf en ook verreweg het sterkst vertegenwoordigd is in het nieuwe landelijke bestuur. Het dagelijks bestuur van de afgelopen jaren werd herkozen, maar zowel de voorzitter als de algemeen secretaris ervoeren dat circa een derde van de stemgerechtigde afgevaardigden tegen hun herbenoeming stemde.

Ik kwam met een flinke kater thuis van het congres. Weliswaar werd sindsdien een videoboodschap van de voorzitter met de kerk gedeeld, waarin hij alle leden oproept om samen verder te gaan. Ongeacht of we behoudend of progressief zijn, zo benadrukte hij, zijn we allemaal welkom, en we zijn allemaal nodig in de kerk. Wel, zo voelde het bepaald niet tijdens de congresdagen! Ik vroeg me in de dagen erna steeds weer af: Is dit nog wel de kerk waarin ik mij thuis kan voelen? Heb ik mij gedurende mijn gehele loopbaan ingezet voor een kerk waarvan ik nu vervreemd raak? In de dagen na het congres zocht een flink aantal collega’s contact met me. Zij maakten me deelgenoot van hun zorgen en van hun gevoel van door de kerk verlaten te zijn. Ik sprak ook leden van de kerk die zeiden dat ze overwogen hun lidmaatschap op te zeggen of in ieder geval de landelijke kerkelijke organisatie niet langer financieel te zullen steunen. Ik heb, ondanks mijn eigen zorgen over de koers van de kerk, geprobeerd deze mensen moed in te spreken en aangeraden in ieder geval geen overhaaste dingen te doen.

Nu, na een tweetal weken is mijn kater goeddeels verdwenen. Ik ben vastbesloten mijn relatie tot de kerk niet te laten afhangen van wie de landelijke kerk besturen. Ik wens hen Gods zegen, sterkte en inzicht, en ik hoop dat het nieuwe landelijke bestuur minder conservatief in haar beleid en concrete beslissingen zal blijken te zijn dan ik, en velen met mij, gezien de samenstelling ervan, in eerste instantie vrezen. Ik zal mij zo constructief mogelijk opstellen t.a.v. allerlei projecten (zolang het maar niet een deur-aan-deur uitdelen van “De Grote Strijd” betreft, want dat lijkt me een onzalig idee en een regelrechte PR-ramp).

Het doet me goed voor 2023 weer een reeks van buitenlandse afspraken in mijn agenda te zien staan. En verder zijn het natuurlijk vooral de plaatselijke gemeenten die inspiratie bieden. Sinds het congres van twee weken geleden heb ik gepreekt in Groningen en in Harderwijk en dat was in beide gevallen een heel warme ervaring, en ik weet zeker dat het komende sabbat in Leeuwarden ook zo zal zijn. Gisteren heb ik een groot deel van de dag besteed aan het voorbereiden van een uitvaartdienst voor een lid van de gemeente Harderwijk. Het is een voorrecht om mensen op moeilijke momenten te kunnen steunen.

De kerk is meer dan een congres van afgevaardigden en alles daaromheen. Ik hoop van harte dat mensen niet zullen afhaken omdat ze teleurgesteld zijn over het feit dat de kerk een flinke ruk naar “rechts” heeft gemaakt, maar dat ze inderdaad zullen ervaren dat er in hun kerk, ook in de komende jaren, een plek is voor iedereen en dus ook voor hen.

Allerzielen

[3 November 2022] Gisteren was het Allerzielen. Deze week—-en vooral in het komend weekend–is er op veel plaatsen bijzondere aandacht voor mensen die niet langer onder ons zijn. Net als Allerheiligen, dat een dag eerder werd gevierd, heeft Allerzielen een rooms-katholiek verleden. Rond het jaar 1000 werd deze dag voor het eerst gevierd als een dag om te bidden voor alle zielen die nog niet in de hemel zijn, maar zich nog in het vagevuur bevinden. De naam “allerzielen” stamt uit de dertiende eeuw. Voor de meeste mensen—althans in ons land—-heeft “allerzielen” nu een ruimere betekenis. Ook voor veel niet-katholieken is het een dag geworden waarop we in het bijzonder denken aan onze geliefden die ons zijn voorgegaan. Dat is ook de inhoud van de plechtigheid die de komende zondag om 12.00 u plaatsvindt op de algemene begraafplaats van de plaats waar ik woon (het dorp Zeewolde in de Flevopolder). Ik ben niet van plan erheen te gaan, want mijn vrouw en ik hebben een andere belangrijke afspraak, maar in de eerste week van November denk ik toch ook meer dan anders het geval is aan geliefden die er niet meer zijn. In deze week vielen de verjaardagen van mijn moeder en mijn jongste zus. Mijn moeder zou nu, als ze er nog was, haar 110e verjaardag vieren en mijn jongste zus zou een dag daarna 72 zijn geworden. Helaas werd zij maar 33.

In de Adventkerk is het niet gebruikelijk om publiekelijk veel aandacht te geven aan degenen die gestorven zijn. Sommige kerkleden zullen misschien stilletjes ergens wel eens een kaarsje branden, maar daar verder niet te veel over praten, want volgens veel medegelovigen is kaarsjes branden een veel te rooms gedoe. In een aantal plaatsen in Nederlandse huren adventisten voor hun kerkdiensten een gebouw van het Leger des Heils. Daar heeft men steevaast ergens aan een muur een bord met de lijst van de namen van korpsleden die zijn “bevorderd tot heerlijkheid.” Ik vind dat een mooi gebruik, hoewel onze theologie natuurlijk van ons eist dat we dat anders moeten formuleren.

Ik werd een paar dagen geleden getroffen door wat David R. Larson, een Amerikaanse vriend (en emeritus-professor van de theologische afdeling van de Loma Linda Universiteit) op zijn Facebook pagina schreef. Zijn opmerking maakte deel uit van een discussie over de vraag wat de belangrijkste adventistische leerstellingen zijn. Zoals verwacht hoor je bij een dergelijke discussie vooral over de sabbat, de wederkomst en het hemels heiligdom. Maar, volgens Larson, is dat niet juist. Verreweg het belangrijkste geloofspunt van ons als adventisten, schreef hij, is onze visie op de dood. Er is geen ander aspect van ons geloof waar we zo vaak bij stil staan als onze sterfelijkheid en wat ons te wachten staat op het moment dat we sterven.

Ik citeer een stukje uit wat hij schreef:
“Weinig mensen gaan naar bed met de vraag of de ware sabbat op de eerste of de zevende dag van de week valt, wanneer de wederkomst van Jezus zal plaatsvinden, wat Jezus doet in het hemelse heiligdom, of de Geest der Profetie actief was in Ellen White, of dat de term “gerechtigheid door geloof” van toepassing is op de rechtvaardiging alleen of op zowel de rechtvaardiging als de heiliging.
Velen gaan naar bed en vragen zich af wat er met ons gebeurt als we sterven en hoe we goed kunnen leven voordat we sterven. Mensen in alle lagen van de bevolking vragen zich dit af; er zijn echter ook academische specialisten in allerlei disciplines die dit bestuderen terwijl zij onderzoek doen naar geest en lichaam, vrijheid en determinisme, continuïteit en discontinuïteit in de menselijke identiteit . . .”

De visie van zevende-dags adventisten op de dood is niet meer zo uniek als vroeger en wordt tegenwoordig door veel andere christenen gedeeld. Het blijft echter een enorm belangrijk element van wat we de wereld om ons heen hebben te zeggen. Want, zoals Larson, benadrukt: er is geen ander onderwerp waar mensen zo vaak bij stilstaan. En wij kunnen iedereen verzekeren: Wij hebben geen onsterfelijke ziel die het lichaam verliet en “bevorderd werd tot heerlijkheid”–apart van het lichaam. Wij “slapen” enige tijd en wachten op het moment dat we als nieuwe mensen aan ons eeuwige, volmaakte leven beginnen. In dat vertrouwen kunnen we niet alleen op “allerzielen”, maar op elke dag van het jaar stilstaan bij de nagedachtenis van wie ons zijn voorgegaan.

Esther, Ruth en het uniecongres

Mijn vrouw en ik zijn trouwe kijkers van de televisiequiz Twee voor Twaalf. Het is inmiddels een klassiek programma dat al ruim vijftig jaar op de buis is en sinds 1991 wordt gepresenteerd door Astrid Joosten. Er zijn in elke uitzending twee teams van elk twee personen die twaalf vragen over uiteenlopende onderwerpen moeten beantwoorden. De beginletters van de antwoorden moeten dan in de juiste volgorde worden gezet om een twaalfletterwoord te vormen. Als men geen direct antwoord op een vraag weet mag er worden gezocht in een reeks naslagwerken en in sommige gevallen op de computer. Men verdient punten met goede antwoorden, maar verliest punten bij lang zoeken naar antwoorden en bij het zoeken naar het uiteindelijke woord. Al met al een luchtig, maar interessant, en vaak spannend spel.

Veel deelnemers weten echt veel en sommigen zijn ook handig in het snel opzoeken van het gevraagde. Maar op de bijbelse vragen, die met enige regelmaat voorkomen, blijven zij vaak het antwoord schuldig. Zo ook gisteravond. Er werden vrij simpele vragen gesteld over vrouwen in de Bijbel, naar wie ook een Bijbelboek is genoemd. Het ging daarbij respectievelijk om Esther en Ruth. Het eerste team gaf een fout antwoord, en het tweede team wist ook niet wie er werd bedoeld, maar slaagde er in het correcte antwoord op te zoeken. In het verleden keken we ook regelmatig naar het Engelse quizprogramma University Challenge waarin studententeam van diverse Britse universiteiten het tegen elkaar opnemen. Daarbij zijn de vragen gewoonlijk veel moeilijker dan bij Twee voor Twaalf en het is verbazingwekkend hoeveel de studenten vaak weten. Maar als het om simpele bijbelvragen gaat laten ze het als regel afweten.

Onze samenleving is door en door geseculariseerd en nog maar een klein deel van de bevolking beschikt over een stevige bijbelkennis. Kennis van de inhoud van het christelijk geloof en belangstelling voor de kerk als instituut is in de loop van de laatste decennia steeds verder afgenomen. En helaas moeten we vaststellen dat de kerk-—en ook de meeste individuele gelovigen in de kerk—-op dat probleem geen antwoord hebben. Dat bleek ook tijdens de landelijke ledenvergadering van de Adventkerk die op dit moment in Almere plaatsvindt.

Tijdens een vijfjaarlijks kerkelijk congres gaat het vooral om benoemingen van bestuurders en rapportage over de werkzaamheden van de voorgaande bestuursperiode. Dat is nu natuurlijk ook weer het geval. De Coronapandemie heeft er wel voor gezorgd dat veel dingen anders liepen dan gepland! Wat mij tijdens de rapportage vooral opviel was de erkenning dat er de afgelopen jaren te weinig aan evangelisatie is gedaan. Van verschillende kanten werd erop aangedrongen dat dit punt in de komende jaren een veel hogere prioriteit moet krijgen. Maar hoe dat dan zou moeten gebeuren? Dat bleef nogal vaag. Terecht merkte de voorzitter van de Nederlandse Unie op dat we leven in een sterk geseculariseerde maatschappij en dat het een enorme uitdaging is om de geseculariseerde mensen te bereiken. Ja, inderdaad, hoe bereik je de mensen met de bijbelse boodschap die niet meer weten van Esther en Ruth, en die zeggen dat ze nooit in een bijbel lezen?

Het blijft voorlopig zoeken naar nieuwe wegen. De traditionele evangelisatiemethoden werken vrijwel nergens nog in de westerse wereld. De uitdaging is de kern van het evangelie zo te vertalen en te “verpakken” dat onze woorden bij de mensen binnenkomen als antwoorden op de fundamentele vragen die ze hebben. Dat vraagt om geloof, gekoppeld aan expertise en creativiteit, maar ook om durf en de vrijheid om te experimenteren. Een groeiende kerk in onze tijd, en in de toekomst, is een open gemeenschap, maar mensen zich veilig voelen, ook als ze “anders” zijn, en ook als ze vragen hebben waarop geen onmiddellijke antwoorden voorhanden zijn. Het moet een kerk zijn waarin geseculariseerde mensen welkom zijn en waar ze zich senang voelen door de onderlinge warmte en verbondenheid. Het verleden van de kerk kan ons inspireren, maar niet als een model dat we in alles moeten volgen. Helaas is dat voor velen nog te vaak een uitgangspunt.

Het doel van het bereiken van de geseculariseerde mensen om ons heen zal in de nieuwe bestuursperiode die nu begint niet op slag verwezenlijkt kunnen worden. Maar het begint allemaal met het inzicht dat we als kerk samen een open gemeenschap moeten zijn (en in veel gevallen moeten worden!) die mensen aantrekt en niet afstoot of onverschillig laat—-zoals nu nog zo vaak het geval is. Dat is een voorwaarde om een groter deel van onze jeugd binnenboord te houden en mensen die op zoek zijn naar zingeving en zekerheid een plek van geloof, hoop en liefde te kunnen bieden.

Ik blijf (soms tegen beter weten in) hopen dat de kerk die mij lief is in de komende jaren die weg duidelijker zal inslaan dan nu dikwijls het geval is, en dat de wens van het bereiken van onze geseculariseerde medemens meer is dan een vrome slagzin zonder wezenlijke inhoud.

Bert Haloviak en 666

Op 18 oktober overleed Bert Haloviak op 84-jarige leeftijd. Bert was een fantastisch mens, en zal door allen die hem kenden heel erg gemist worden. Jarenlang was hij het hoofd van de afdeling van de Adventkerk die zorgt voor de kerkelijke archieven en het opstellen van de statistieken. Bij allen die geïnteresseerd zijn in de geschiedenis van de Adventkerk was Bert Haloviak vooral bekend vanwege zijn fenomenale kennis van het verleden van de kerk. Ik leerde hem kennen in 1992, toen ik enkele weken research deed in het archief van het hoofdkantoor in Silver Spring, niet ver van de Amerikaanse hoofdstad Washington. Daar, in de kelder van het Generale Conferentiekantoor, was het domein van Bert Haloviak. Ik was er hartelijk welkom in het kader van het werk aan mijn proefschrift, waarop ik in augustus 1993 aan de Universiteit van London (UK) promoveerde.

Ik deed onderzoek naar de relatie tussen het adventisme en het rooms-katholicisme in de periode van 1844 tot 1965 (de tijd van het Tweede Vaticaanse Concilie). Veel van mijn werk had ik al gedaan in de James White bibliotheek van Andrews University en in de katholieke Notre Dame University in South Bend (Indiana), op ca. 30 kilometer afstand van Andrews. Maar er waren een aantal specifieke bronnen die ik in het kerkelijk archief wilde napluizen. Zoals elke researcher weet, kom je bij je onderzoek vaak op het spoor van interessante “bijvangsten.” Zo ontdekte ik bij het doorzoeken van de notulen van de bestuursvergaderingen van de Review and Herald Publishing Association dat men kort na de dood van Ellen White besloot om een-derde van de begrafeniskosten te betalen. Ellen had flinke schulden toen zij stierf en de kosten voor haar begrafenis vormden voor de familie een groot probleem. Na aanzienlijke discussie besloot men de kosten in een aantal porties te splitsen, waarbij de uitgeverij een derde deel ophoestte. Ik keek daar wel van op. Stel je voor: de profetes sterft en dan ontstaat er een discussie over de kosten van haar uitvaart! In diezelfde notulen vond ik kort daarna een verzoek van William White, Ellen’s zoon die nu een belangrijke rol ging spelen bij de zorg voor haar literaire nalatenschap. Hij kreeg nul op het rekest toen hij om vergoeding vroeg voor een nieuwe schrijfmachine. Men meende dat zijn activiteiten niet dusdanig uitgebreid waren dat hij die nodig had.

Het ging mij echter om andere dingen die veel rechtstreekser met het onderwerp van mijn proefschrift te maken hadden. Nadat ik een paar dagen intensief bezig was geweest, kwam Haloviak naar mij toe met een flinke doos in zijn handen. “This is my 666-box,” zei hij. De doos bevatte documentatie over de manier waarop de kerk met de uitleg van het mysterieuze getal 666, dat we in de Openbaring van Johannes tegenkomen, was omgegaan. “Het is nog niet gecatalogiseerd,” zei hij. “Kijk er maar eens naar, er zit vast wel wat van je gading bij.” Dat bleek inderdaad het geval te zijn. Ik vond o.a. de notulen van een tweetal door de kerk benoemde studiecommissies die tevergeefs aan het einde van de jaren 1930 hadden geprobeerd historische steun te vinden voor de traditionele uitleg, namelijk dat het getal 666 zou slaan op een titel die de paus zou hebben gebruikt: Vicarius Filii Dei. De conclusie was dat deze titel alleen te vinden was in een vervalst document en dat adventistische evangelisten niet langer hun geliefde uitleg moesten gebruiken dat “het getal van het beest” slaat op een pauselijke titel. Ook al beamen alle experts deze conclusie, toch wordt dit sensationele argument in allerlei evangelisatieacties en populaire publicaties over de Openbaring nog dikwijls gebruikt.

Ik was Haloviak natuurlijk heel erkentelijk voor zijn hulp bij mijn onderzoek. Het waren een paar heel vruchtbare weken. Helaas had hij mij niet tevoren gewaarschuwd dat ik maar beter in de keuken, die zich naast de archief-afdeling bevindt, geen koffie kon klaarmaken. Toen ik mijn potje oploskoffie tevoorschijn haalde en een beker koffie wilde brouwen, kwam er luid protest van iemand van de nabijgelegen Ellen G. White Estate—de afdeling die nog steeds de zorg heeft voor de publicaties van Ellen White. In deze omgeving was koffie maken kennelijk een regelrechte doodzonde. Maar het verzuim om mij daarvoor te waarschuwen heb ik Bert Haloviak graag vergeven.

Naderhand, tijdens de jaren dat ik algemeen secretaris was van de Trans-Europese Divisie van de Adventkerk, had ik vooral contact met Mary, de vrouw van Bert. Zij was de administratieve rechterhand van de functionaris die binnen het hoofdkantoor de eerstverantwoordelijke was voor de relatie tussen de divisie en de Generale Conferentie. Als algemeen secretaris had ik als een van mijn taken het rekruteren van zendelingen voor de landen die destijds onder onze zorg vielen—-o.a. Pakistan, de meeste landen in het Midden-Oosten en het pas “geopende” Albanië. Daarover had ik heel frequent contact met Mary. Naar haar gaan mijn gedachten nu in het bijzonder uit. Ik wens haar sterkte nu zij zonder Bert verder moet. Haar gemis is uiteraard oneindig veel groter dan dat van de velen die, net als ik, Bert vooral leerden kennen vanwege zijn professionele gedrevenheid en grote kennis. Maar ook zij missen hem vanwege de uitzonderlijk fijne mens die hij was.

Is God ‘in control’?

Een paar weken geleden was ik de gastspreker in de digitale sabbatschool van Adventist Today. Elke week schakelen zo rond de 130 à 150 computers in, met waarschijnlijk in totaal zo’n 200 deelnemers. Ik heb inmiddels een aantal keren een presentatie voor dit wekelijkse seminar verzorgd, die steeds wordt gevolgd door een intense discussie. Dit keer was mijn onderwerp hoe we als postmoderne mensen het boek Openbaring moeten lezen. Ik verdedigde mijn overtuiging dat het in dit laatste Bijbelbijbel gaat om het totaalbeeld dat door de profeet wordt geschilderd en dat we ons daarop moeten concentreren, in plaats van steeds maar bezig zijn met de toepassing van allerlei details op historische personen of gebeurtenissen. Johannes verwoordt onder inspiratie het metaverhaal van de grote strijd tussen goed en kwaad, met telkens weer andere spelers. In die kosmische strijd is de kerk van Christus de inzet. De godsgetrouwen maken dikwijls moeilijke tijden door, maar het komt goed! Christus overwint voor en met zijn kerk. In mijn conclusie gaf ik aan dat we geen angst hoeven te hebben, omdat God toch uiteindelijke alles ‘under control’ heeft.

Bij de discussie werd die laatste opmerking, dat God alles ‘under control’ heeft, in twijfel getrokken. Want, we zien toch wel heel veel dingen om ons heen die ons daaraan doen twijfelen! Dat wijzen op Gods ‘control’ klinkt, zo zei de persoon die dit punt aanzwengelde, veel te Calvinistisch. Calvinisten wijzen heel nadrukkelijk op Gods soevereiniteit. Wij zijn kleine, zondige mensen en moeten niet zo vermetel zijn dat we God op het matje kunnen roepen, en Hem kunnen vragen waarom Hij allerlei dingen toelaat. Het is zoals wij vanouds zingen: ‘Wat God doet dat is welgedaan, zijn wil is wijs en heilig.’

Het gegeven dat God alles in de hand heeft en dat er niets gebeurt zonder dat Hij het nadrukkelijk wil, of het bewust toelaat, staat, volgens de vragensteller, op gespannen voet met onze menselijke vrije wil. Hij stuurde mij naderhand nog de tekst van een artikel dat hij over dit onderwerp had geschreven. Ik heb het met aandacht gelezen. De auteur is Jack Hoehn en het is de moeite waard naar hem te luisteren. (Hij schreef o.a. het boek Adventist Tomorrow, met als ondertitel: Fresh Ideas While Waiting for Jesus, dat werd uitgegeven door de Adventist Today organisatie en via Amazon kan worden besteld.) Hij haakt aan bij het concept van de grote strijd tussen goed en kwaad. Wij weten met absolute zekerheid wie die strijd zal winnen, maar dat wil niet zeggen dat de Winnaar op elk moment, voordat de laatste slag gestreden is, precies weet hoe elke fase van de strijd, op weg naar de onvermijdelijke overwinning, zal verlopen. Want veel hangt steeds af van de keuzes en strategieën van de vijand. In die zin is God dus niets steeds ‘in control’ van alles.

Richard Rice, emeritus professor van de Divinity school van Loma Linda University, is een verdediger van wat hij de ‘openness of God’ noemt. Hij stelt dat God alles weet voor zover Hij dat kan weten. Veel dingen zijn echter nog ‘open’, want God heeft ons een eigen wil gegeven en Hij geeft ons echte vrijheid, en wacht dus af hoe wij die zullen gebruiken. Jack Hoehn stelt voor dat wij niet moeten denken en spreken in termen van ‘control’, ‘alwetendheid’ en ‘soevereiniteit’, maar in termen van Gods liefde. Wij kunnen ervan op aan dat God in zijn liefde alles zo geregeld heeft dat zijn uiteindelijke doel voor de wereld, en voor elk van ons persoonlijk, zal worden bereikt. Zolang wij niet aan die liefde—-hoe onbegrijpelijk soms ook—-twijfelen, zitten we op het juiste spoor.