Voldoening

Brussel, zondagmorgen.Ik kan niet zeggen dat ik de dag goed uitgerust begin, ook al heb ik prima geslapen. De afgelopen vier dagen waren intens, vooral gisteren. Groepen van ca. 10 personen van elke adventistengemeente in België en Luxemburg waren naar een zaal in het College St. Michel in Brussel gekomen (een traditionele burcht van de Jezuïeten) om daar een dag mee te maken die gewijd was aan het thema van een groeiende kerk. Het was een dag van informatie, maar vooral ook van inspiratie en ook van gebed.

Ik begon de dag met een gevoel van aanzienlijke onzekerheid. Zou het evenement goed bezocht worden? Zou het idee om per groep te vertalen naar het Frans en/of Nederlands, maar ook het Spaans/Portugees/Russisch en Roemeens, effectief blijken of zou het uitmonden in een Babylonische spraakverwarring?Maar bovenal: zou de sfeer positief zijn, open voor nieuwe ideeën, of eerder afwachtend of zelfs sceptisch?

Het werd een goede dag. Ik ging na afloop naar het hotel waar ik een week lang met mijn vrouw en met onze buitenlandse gastspreker, Peter Roennfeldt, en zijn vrouw, bivakkeer, met een voldaan en dankbaar gevoel. Ja, dit was een geslaagde dag, of misschien is het beter om te zeggen: het was een dag met betekenis.

Vandaag zijn er een paar administratieve vergaderingen, zoals die nu eenmaal in een organisatie nodig zijn. Zo schrijft de Belgische wet voor dat een organisatie zoals een kerk jaarlijks uiterlijk 1 juli een bijeenkomst moet houden met vertegenwoordigers van de leden, om de financiële resultaten van het voorafgaande jaar goed te keuren. Dat is dus het programma voor vanmorgen, gevolgd door een vergadering van het landelijk kerkbestuur in de middag. In beide gevallen heb ik de kans aangegrepen om Peter Roennfeldt aan het woord te laten voor een korte wijding, waarin hij het belang van ‘kerkgroei’ ook aan de mensen die vandaag samenkomen kan uiteenzetten.

Morgen is dat opnieuw het thema voor een ontmoeting met de predikanten en het zal het onderwerp zijn van nog een paar ontmoetingen met plaatselijke kerkbesturen, voordat ik woensdagmorgen Roennfeldt en zijn vrouw op de Thalys zet die hen naar Charles de Gaule airport zal brengen, vanwaar ze weer richting ‘down under’ zullen vertrekken.

Het is het soort programma dat je niet langer dan een weekje fysiek volhoudt. Maar het maakt niet alleen moe, maar ook dankbaar en voldaan. Iemand kwam gisteren naar mij toe en zei: ‘Ik wil u wat vragen, mag dat?’ Ik bereidde mij voor op een lastige vraag, want zo’n bewoording is meestal de inleiding tot iets waar je niet een, twee, drie een antwoord op hebt. De vraag was: ‘Wat is uw motivatie om bij ons te komen werken?’ Het klonk eigenlijk verbaasd. Het klonk als: ‘Waarom pak je als gepensioneerde zo’n gecompliceerde klus aan in onze kerk in België, als je ook rustig in Nederland kunt gaan vissen?’

Misschien is dat geen goede vergelijking, want met een hengel aan de waterkant zitten wachten tot de dobber enigszins gaat bewegen, is niet mijn idee van een aangenaam tijdverdrijf. Maar, inderdaad: ‘Waarom doe je dit?’ Eerlijk gezegd: Er zijn wel eens momenten waarop ik denk: ‘Ik moet wel gek zijn om dit te doen.’ Dat denk ik soms als ik in het verkeer vast zit op de rondweg bij Antwerpen, of iemand me op een ongelegen moment overvalt met een probleempje dat hij/zij best zelf had kunnen oplossen.

Motieven zijn meestal gemengd. Welke motieven allemaal een rol spelen is zelfs voor de betrokkene niet altijd even helder. Dat geldt ook voor mij. Misschien is het beste antwoord wel: ‘Ik doe het omdat het me is gevraagd. Ik heb in de loop der jaren heel vaak andere mensen gevraagd een taak op zich te nemen. Soms heb ik daarbij de nodige aandrang gebruikt. Vorig jaar werd mij dringend iets gevraagd. Nu was het mijn beurt om niet de vrager maar de gevraagde te zijn.’Maar hoe dan ook: een ervaring als die van gisteren maakt het honderd procent de moeite waard. Natuurlijk is het fijn een stuk zichtbare waardering te ervaren. Maar daaronder zit iets veel kostbaarders: Een gevoel van met iets wezenlijks bezig te zijn waardoor je zelf een rijker mens wordt. In feite, moet men mij niet dankbaar zijn, maar is het aan mij om dankbaar te zijn dat mij deze kans geboden wordt.