Tradities

 

Zoals zoveel woorden is het woord ‘traditie’ afkomstig uit het Latijn. Zoveel is er van mijn Latijnse kennis nog wel blijven hangen dat ik weet dat het teruggaat op het Latijnse werkwoord tradere, dat overleveren, doorgeven betekent. Een traditie heeft dus te maken met dingen die van de ene naar de andere generatie, of periode, worden doorgegeven. Op zich is het dus een tamelijk neutraal woord.

Maar voor veel Protestantse theologen zit (of in elk geval: zat) er een bedenkelijk randje aan de ‘traditie’. Want het was vooral een rooms-katholiek woord. Voor de hervormers was het adagio: Sola Scriptura (de Bijbel alleen), maar voor de katholieke christenheid was ook de mening van de kerk (de traditie) die zich door de generaties heen had gevormd een bron van waarheid, naast de Bijbel. En dat stond natuurlijk haaks op de opvattingen van mannen als Luther en Calvijn, et cetera, en hun geestelijke nazaten.

Voor adventisten heeft het begrip ‘traditie’ niet zomaar een bedenkelijk randje, maar is het nog veel erger: het woord verwijst naar een complex van zaken dat moet worden afgewezen. Natuurlijk is de ‘Roomse’ opvatting dat de traditie naast de Bijbel gezag heeft van meet af aan een gruwel geweest, maar de adventisten zagen ook in andere geledelingen van de christelijke wereld de hang naar ‘vormen’ en ‘tradities’.  Wat in de diverse kerken gebeurde en gezegd werd, werd niet steeds opnieuw aan de Bijbel getoetst, maar lag voor het grootste deel vast in documenten en beslissingen van synodes, die samen de kerkelijke traditie uitmaakten.

Ik moest aan het verschijnsel van ‘traditie’ denken toen ik gisteravond naar de reportage van Prinsjesdag zat te kijken. Ik was niet thuis toen de rit van de gouden koets en het uitspreken van de troonrede door de koningin live werd uitgezonden, maar mijn vrouw had de tegenwoordigheid van geest gehad om het voor me op te nemen.  Ja, Prinsjesdag is een prachtig voorbeeld van een traditie die zich in de loop van een paar eeuwen heeft gevormd en nu aan ons wordt doorgegeven. Aan het einde van de achttiende eeuw vierde Prins Willem V zijn verjaardag op 8 maart. Hoe het proces precies verlopen is, is onbekend, maar op de een of andere manier is dat feest tot onze huidige ‘prinsjesdag’ geworden op de derde dinsdag in september. De gouden koets rijdt in de stoet mee sinds het begin van de regeerperiode van Koningin Wilhelmina, die dit bijzondere voertuig bij haar inhuldiging van haar Amsterdamse onderdanen had gekregen.  Geleidelijk aan heeft het gebeuren zich verder ontwikkeld tot een feest waarbij de dames die in de regering en in de volksvertegenwoordiging zitten in een competitie verwikkeld lijken van wie de meest bizarre hoed heeft.

Wat vind ik ervan? Ik zou er niet voor naar den Haag reizen en voor het krieken van de dag op straat gaan staan om een glimp van de Majesteit in het gouden vehikel op te vangen. Maar, ja, dit soort dingen geven toch wel ‘jeu’ aan het leven.  Dit soort tradities kun je als ‘volk’ eigenlijk niet missen.

Afgelopen zondag werd ik in Brussel verrast door het feit het een autoloze zondag was. Ik had een vergadering van het landelijk kerkbestuur samengeroepen en iedereen moest dus per openbaar vervoer komen.  Ik dacht dat ik wel behoorlijk wat gemopper zou horen. Het tegendeel bleek waar. De jaarlijkse autoloze zondag is na elf jaar in de grotere Belgische steden tot een gewaardeerde traditie geworden, waarvan de meeste Belgen vinden dat die moet blijven. Overal in Brussel zijn er dan marktjes en festiviteiten. Fietsers zijn een dagje de baas en skaters kunnen bezit nemen van het asfalt van de binnenring. Toen ik na afloop van de vergadering te voet (een klein half uur) naar het Midi Station wandelde, maakte zich ook allengs meer een feestelijk gevoel van mij meester. Ja, dacht ik, dit is een leuke traditie.

Als je aan tradities vastgeklonken zit en die fanatiek tot in elk detail wilt handhaven zit je op het verkeerde spoor. Tradities moeten uiteraard continuïteit hebben, maar moeten zich ook kunnen aanpassen. Bepaalde tradities mogen wellicht zonder bezwaar verdwijnen, maar er komen gelukkig ook weer nieuwe tradities voor in de plaats.  We hebben tradities nodig in ons eigen leven, in de streek en het land waar we wonen, en ook in de kerk waarvan we deel uitmaken. Het behoort bij wat we identiteit noemen.

Ik zou het niet erg vinden als sommige tradities uit mijn kerk zouden verdwijnen, maar zonder tradities kan het niet. Als we niet iets kunnen doorgeven van wat ons bezighoudt en wat ons maakt tot wat we zijn—en dat is meer dan een lijst van ‘fundamentele geloofspunten’—wordt het een armzalige boel.

Dankbaar gebruik maken van tradities die aan ons zijn doorgegeven en deze waar wenselijk aanpassen, en daarnaast ook zelf nieuwe tradities beginnen en doorgeven aan wie na ons komen—dat maakt een geloofsgemeenschap tot een levende beweging.