Diversiteit

 

[Vrijdagavond, 22 februari)  Na een tamelijk relaxed (lees: toeristisch) begin van deze week, heb ik een paar behoorlijk productieve dagen achter de rug.  Soms zijn er dagen dat er weinig creatiefs uit je handen komt, maar deze week lukte het allemaal wel.  Naast het wegwerken van een vracht achterstallige e-mail en enkele bijdragen voor het informatieblad van de Belgische Adventkerk, schreef ik een nieuwe preek, waarover ik eigenlijk best tevreden ben. (We zullen zien of dat oordeel morgen door de mensen in de Adventgemeente van Harderwijk wordt gedeeld.) En ik heb de lezing voorbereid die ik over ongeveer vier weken tijdens een congres van adventistische theologiedocenten in Beiroet (Libanon) hoop te houden.  Ik had er al eerder voorbereidend leeswerk gedaan en een beginnetje gemaakte met schrijven, maar deze week ben ik er eens goed voor gaan zitten en heb ik een min of meer definitieve versie van deze lezing geproduceerd.

De presentatie van volgende maand heeft als titel meegekregen: Diversity—a biblical paradigm (Diversiteit als een bijbels patroon). Ik zal proberen te laten zien dat ‘diversiteit’ als een rode draad door de Bijbel en de christelijke leer heenloopt. Ik ga in op de diversiteit in God zelf (de drie-eenheid), de diversiteit in de Godmens Jezus, de diversiteit in de ontstaansgeschiedenis en inhoud van de Bijbel, de diverse beelden die gebruikt worden om verschillende aspecten van de verzoening enigszins begrijpelijk te maken en diversiteit als kenmerk van het volk van God en van haar opdracht. Als diversiteit zo duidelijk door God gebruikt wordt om wat Hij ons te zeggen heeft vanuit allerlei perspectieven te belichten, zou het dan ook niet door christelijke theologen—ja, ook binnen de Adventgemeenschap—als een heel positief gegeven dienen te worden beschouwd?

Terwijl ik zat te schrijven moest ik denken aan mijn eerste voorzichtige schreden op het pad van de theologie.  Tijdens mijn eerste jaar op Newbold College was er een vak dat ‘harmony of the gospels’ heette.  Het werd gegeven door een bejaarde docent die zo  vervaarlijk door het leslokaal zwabberde dat je elk ogenblik dacht dat hij zijn evenwicht zou verliezen.  Maar dat terzijde. Hij wilde ons ervan doordringen dat de evangeliën helemaal niet zo veel van elkaar verschilden als veel theologen ons wilden doen geloven. Je moest alleen leren zien hoe de vier verhalen precies in elkaar pasten.  En om daarvan te worden overtuigd moest er druk gefröbeld worden. We moesten twee oude bijbels zien te bemachtigen en alle episodes van de vier beschrijvingen van Jezus’ leven losknippen om die vervolgens aan de hand van een strakke tijdlijn in diverse kolommen (als we tekstgedeelten ontdekten die parallel liepen) op te plakken.  Gelukkig was er in het vijfde deel van het toen nog vrij nieuwe adventistische bijbelcommentaar een keurige tabel opgenomen, die de meesten van ons klakkeloos volgden.

Zo’n twee jaar later bevond ik me in de VS op Andrews University om mijn ‘masters’ te behalen. Daar volgde ik o.a. het vak ‘Introduction to the New Testament’, met de charismatische dr. Sakae Kubo als een van mijn docenten.  (Om diverse redenen heb ik altijd een grote bewondering voor hem gehouden, met name vanwege de manier waarop hij met onredelijke kritiek en tegenwerking omging.)

Kubo probeerde ons vooral te wijzen op de diversiteit van het Nieuwe Testament, op de verschillen in benadering. En ook op de problemen die je tegenkomt als je goed kijkt. Hoe weet je, bij voorbeeld, dat Jezus’ actieve werktijd tussen zijn doop en zijn kruisiging ruim drie jaar was? Je kunt dat opmaken uit de opmerkingen van Johannes over de verschillende jaarlijkse feesten die Jezus in Jeruzalem bezocht. Maar als je alleen de andere evangeliën had, zou je net zo goed kunnen concluderen dat die periode één jaar of minder was.  En hoe moest je aankijken tegen de twee verschillende verhalen van de ‘wonderbare spijziging’?  Gaf Jezus nu aan 4.000 of aan 5.000 mensen te eten?  Zijn het twee aparte gebeurtenissen geweest of  was het één gebeurtenis die in twee verschillende versies aan ons is overgeleverd.  Ik zou talloze andere voorbeelden kunnen noemen waarop Kubo zijn studenten attent maakte.

Misschien waren de colleges van Kubo wel het cruciale moment in mijn prille theologische ontwikkeling (naast het lezen van James Barr’s boek Fundamentalism) dat mij op het pad van de diversiteit stuurde. En dat pad heb ik nooit meer verlaten.  Niemand heeft alle wijsheid in pacht.  We hebben elkaar nodig om elkaar aan te vullen. Dat gold al voor de Bijbelschrijvers.  Zou het dan niet voor ons gelden?