Groot en rijk

 

De traditionele droom van iemand die naar Amerika emigreerde was rijk te worden. Het was immers het land waar krantenjongens miljonair konden worden. Het was het land van de onbeperkte mogelijkheden. Een paar jaar hard werken en je had flink wat dollars op je bankrekening, een groot huis en een vette auto.  In veel Europese landen is rijkdom iets om te verbergen—ja, je soms bijna voor te schamen. De meeste mensen praten niet over hun vorstelijke salaris en jezelf in Quote genoemd te zien, met daarbij je geschatte vermogen, wordt door veel vermogende mensen niet op prijs gesteld.

In Amerika ligt dat heel anders. Succes en rijkdom mogen worden gezien. Een groot deel van de bevolking ziet armoede en economische pech als het gevolg van eigen verkeerde keuzes, de onwil om te studeren, luiheid of andere vormen van eigen schuld. Ik heb met die houding altijd grote moeite  gehad. Ik stel de goede dingen van het leven op prijs en ben blij met een zekere mate van welstand, maar voel me toch al snel wat ongemakkelijk als rijkdom ergens voor het opscheppen ligt en ik enkele momenten later de troosteloze rijen ‘mobile homes’ zie van heel veel mensen die het heel veel slechter hebben getroffen. Ook afgelopen zondag ervoer ik dat weer toen we opnieuw een bezoek brachten aan Palm Springs—een plaats met zo’n tachtig golfbanen Mijn vrouw en ik genoten van het Art Museum van Palm Springs dat zich heeft gespecialiseerd in hedendaagse kunst. Een schitterend gebouw, een fascinerende kunstcollectie en een fantastische restaurant-tuin met allerlei bloeiende cactussen en moderne beeldhouwwerken—alles toonde niet alleen een verfijnde smaak, maar ademde vooral ook geld en rijkdom.  Toch zie je ook in Palm Springs, als je even oplet, op heel veel plekken de andere kant van het leven. (Want, ja, al die golfvelden moeten natuurlijk wel worden gemaaid door al dan niet illegale Mexicanen).

Amerika heeft niet alleen een obsessie met rijkdom, maar ook met formaat. Alles moet groot zijn of groot worden. Dat past bij zo’n groot land (‘our great nation’), bij een grootmacht met de grootste economie te wereld, waar de grootste bedrijven van deze wereld gevestigd zijn. Misschien heeft men het boek ‘Small is beautiful’ van de Britse econoom E.F. Schumacher nooit gelezen, maar het is geen toeval dat dit klassieke boek niet in Amerika werd geschreven. Weliswaar hebben de hogere (maar naar Europese normen nog steeds belachelijk lage) benzineprijzen menig Amerikaan noodgedwongen afscheid doen nemen van zijn grote benzineslurper, maar ‘groot’ blijft in het dagelijks leven een alom tegenwoordig bijvoeglijk naamwoord.  In restaurants zijn de porties gewoonlijk onbehoorlijk groot, om van de bokalen waarin je water of andere vloeistof wordt geschonken nog maar te zwijgen.  Als ik bij Starbucks vraag naar de kleinst mogelijke afmeting voor mijn ‘medium roast’ koffie, moet ik vragen naar ‘tall’.  Dat woord verwijst vreemd genoeg naar de kleinste bekermaat, waarin de inhoud van tenminste drie gemiddelde Nederlandse koffiekopjes verdwijnt.

Zou het geen totaal andere maatschappij opleveren als de focus op ‘rijk’ en ‘groot’ zou worden ingeruild voor een nadruk op ‘goed’?  Ik zou best een beetje rijk willen zijn en een auto willen hebben die een maat groter is dan de C3 Picasso die in Zeewolde op mijn terugkeer staat af te wachten. En in veel Nederlandse restaurants mogen de koffiekopjes best een ietsje groter zijn. Maar toch denk ik dat ik vooral een ‘goed’ mens wil zijn.

Intussen blijft Amerika een heel fijn land om zo af en toe eens in te verblijven. Dit ‘grote’ land heeft het veel moois en interessants te bieden. Ik hoop er nog vaak te komen. En ik kan het niet helpen—ik blijf een fan van Barack Obama. Hij heeft zijn fouten maar hij lijkt mij een ‘goed’ mens.