Flanders Field

 

Zo’n twintig jaar geleden besefte ik eigenlijk voor het eerst hoe verschrikkelijk de Eerste Wereldoorlog was geweest.  In Canberra, in het verre Australië, bezocht ik het War Memorial—een museum dat veel aandacht besteedt aan het Australische aandeel in de Great War (zoals WO I in veel landen wordt genoemd). Tijdens dat bezoek drong het meer dan ooit tevoren tot me door hoeveel landen bij dat conflict betrokken waren. Een paar jaar geleden werd ik opnieuw onverwachts met mijn neus op dat feit gedrukt, toen een gids ons reisgezelschap bij de Dardanellen in Turkije vertelde dat daar destijds in de Eerste Wereldoorlog meer dan een miljoen soldaten het leven lieten.

Maar er zijn maar weinig plaatsen die zoveel indruk maken, als het om de Grote Oorlog gaat, als het Belgische Ieper. Zuidwest België en het noorden van Frankrijk liggen bezaaid met begraafplaatsen van honderdduizenden mannen en vrouwen met een reeks van nationaliteiten. De restanten van de loopgraven waarin de legers aan beide kanten in een onmenselijk proces van wreedheid en onzinnig geweld verwikkeld waren vertellen nog steeds hun lugubere verhaal. Maar vooral een bezoek aan het Flanders Field Museum in Ieper is onvergetelijk in zijn triestheid. Het is een passend monument voor de miljoenen die tussen 1914 en 1918 hun leven lieten.  En waarvoor stierven zij eigenlijk?

Het was zondag j.l. de tweede keer dat ik dit museum bezocht. Het is nu totaal anders, maar niet minder boeiend, ingericht dan een paar jaar geleden. Het onderwerp zou je nog neerslachtiger maken als het museum niet gevestigd was in de schitterende middeleeuws lakenhal van dit oude stadje.

Ik heb oorlog altijd verschrikkelijk gevonden. In mijn jongensjaren las ik geen oorlogsboeken en vermeed ik oorlogsfilms. Ik had het geluk dat ik niet in militaire dienst hoefde omdat ik theologie ging studeren—destijds in Nederland een reden om onder de militaire dienstplicht uit te komen. Ik zou anders beslist hebben geweigerd om wapens te gaan dragen. Het maakte mij trots dat ik bij een kerk hoorde die tegen oorlogsgeweld was en een principieel niet-strijden-geluid liet horen.

Helaas is de traditie van geweldloosheid geleidelijk aan in veel landen in de Adventkerk verwaterd, of soms zelf in het tegendeel veranderd. Dat is vooral in de Verenigde Staten het geval, waar de patriottische gevoelens van ‘het dienen van het vaderland’ steeds meer mannen en vrouwen ertoe hebben gebracht een bewuste keuze te maken voor een loopbaan in het leger. Een bezoek aan het Flanders Fields Museum zou verplicht moeten zijn voor alle adventisten die een carrière in het leger overwegen.

Ik weet dat er argumenten zijn tegen radicaal pacifisme. Ik geef toe dat ik blij ben dat er opgetreden wordt tegen IS en ik zou het niet zonder politie willen stellen. Maar toch is er een minstens even sterk argument om de adventistische traditie van geweldloosheid nieuw leven in te blazen. Er zijn in deze wereld immers wel genoeg mensen die willen vechten. Maar er zijn altijd te weinig mensen die zich volledig willen inzetten voor de vrede. Zalig zijn de vredestichters—d.w.z. degenen die vrede maken. De nieuwste Bijbelvertaling (BGT) vertaalt het zo: Het echte geluk is voor mensen die vrede sluiten. Zij zullen kinderen van God genoemd worden (Matteüs 5:9). Het bezoek aan het Flanders Field Museum heeft die gedachte bij mij nog eens vet onderstreept.