Geschiedenis (van het Nederlandse adventisme)

 

Vorige week (om precies te zijn: op zaterdag 6 juni) sloot de Adventgemeente Leeuwarden de viering af van het honderdjarig bestaan van het adventisme in Friesland. Chapeau voor de manier waarop de Friese adventisten dit eeuwfeest hebben aangegrepen om hun aanwezigheid in stad en provincie te onderstrepen. De media gaven er terecht ook ruime aandacht aan.

Bij de reünie van vorige week van huidige en vroegere gemeenteleden van de Friese Adventkerk werd een belangrijk accent gelegd op de geschiedenis van de Adventkerk in Nederland, en met name op die van de ‘pioniers’ van het eerste uur die in het Noorden van het land een belangrijke rol speelden: de predikanten Wibbens, Klingbeil en Schilstra. Men had ds. Henk van Rijn uitgenodigd voor een tweetal presentaties. Wij (want ik had het genoegen om samen met mijn vrouw ook voor die dag te zijn uitgenodigd) konden genieten van de wijze waarop van Rijn zoiets aanpakt. Hij is bij een dergelijke gelegenheid een combinatie van een kostelijke entertainer en een gedegen historicus. Je blijft dan ook geboeid naar hem luisteren en krijgt een schat aan informatie van hem mee.

Natuurlijk was er in het kader van deze feestelijke dag geen gelegenheid  de gehele periode van ca. 120 jaar adventisme in Nederland tot in alle details te belichten. Wat in deze blog volgt is dan ook zeker geen kritiek op het programma van de zesde juni, noch op van Rijns aandeel daar in. Het is slechts de aanleiding voor een enkele opmerking over wat me vaak is opgevallen (en me ook enigszins stoort) als we over de ‘Advent-geschiedenis’ van Nederland horen. Daarbij gaat het gewoonlijk over de ‘pioniers’, over bovengenoemde leiders van het eerste uur en ook over Joseph Wintzen en diens schoonzoon F.J. Voorthuis. Maar daar stopt het dan meestal. Zelfs Voorthuis krijgt dikwijls onvoldoende aandacht, terwijl hij—ondanks een nogal autoritaire stijl van leiding geven, wat hij met veel van zijn voorgangers en tijdgenoten gemeen had—degene was die in veel opzichten de Adventkerk in Nederland qua status van een Amerikaanse sekte naar die van een ‘normale’ protestantse kerk leidde.  En zo langzamerhand mag ook de naam van K.C. van Oossanen wel wat vaker worden genoemd. Voor veel jongeren in de kerk en voor mensen die recent lid zijn geworden is hij een grote onbekende, terwijl hij de kerk bijna twee decennia met verve heeft geleid en ook internationaal in het Europees adventisme zijn sporen verdiende. Misschien is het wat te vroeg om ook al enigszins objectief over de leiders die na hem kwamen te oordelen, maar van Oossanen mag toch zo langzaamaan wel een stevige plaats krijgen in de annalen.

En toch is het bestuderen van de persoonlijke eigenschappen en de activiteiten van de leiders niet voldoende om een evenwichtig beeld te krijgen van hoe de kerk in Nederland is ontstaan en hoe zij geworden is tot wat ze nu is. Want die leiders werkten niet in een vacuüm. Ze steunden op medebestuurders en collega’s en andere employees, die helaas vaak nauwelijks genoemd worden. En er was een uitgebreid netwerk van mannen en vrouwen in gemeenten en bovengemeentelijke structuren die veel tijd en energie in hun kerk investeerden en mede vorm gaven aan de kerk. Ook zij moeten een ruime plaats krijgen in aan geschiedenis van het Nederlandse adventisme.

Ik hoop dat Henk van Rijn (want hij is ongetwijfeld daarvoor de meest aangewezen persoon) zich binnenkort eens aan de taak zet om zo’n soort geschiedenis van het adventisme in Nederland te schrijven. Immers, als we niet goed weten waar we vandaan komen, is het moeilijk te zien tot hoever we nu zijn gekomen, en kunnen we waarschijnlijk ook geen echte visie ontwikkelen van wat we in de toekomst willen bereiken!