Herdenking van de slavernij

Op 1 juli werd in Amsterdam in het Oosterpark een herdenking gehouden van de afschaffing van de slavernij door Nederland. Jaarlijks wordt de Keti Koti herdenking gehouden bij het Monument van de Nederlandse Slavernij en Erfenis om stil te staan bij het feit dat in 1863 de slavernij werd afgeschaft. In 1860 werd de slavernij al verboden in een groot deel van Nederlands Oost-Indië, maar in 1863 kwam ook officieel aan de slavernij op de Nederlandse Antillen en Suriname een einde. Daarmee was Nederland een van de laatste landen die een einde maakte aan de slavernij. Ook in andere plaatsen in Nederland werd op 1 juli het einde van de slavernij herdacht, met name in Middelburg dat een belangrijk centrum voor de slavenhandel was geweest.

Nederland bevorderde niet alleen uit economische motieven het gebruik van slaven in de Nederlandse koloniën, maar had ook lange tijd een belangrijk aandeel in de internationale slavenhandel. Naar schatting was dat aandeel tussen de vijf en acht procent en ging het daarbij om tussen de 500.000 en 850.000 mensen.

We kunnen nu alleen nog maar met afschuw terugdenken aan deze vreselijke mensenhandel en alle daaraan verbonden misstanden en mensonterende toestanden. En het is een goede zaak dat onze maatschappij daar af en toe bij stilstaat en dat dit schandelijke deel van onze geschiedenis niet wordt vergeten. En natuurlijk heeft de geregelde herdenking een diepe betekenis voor allen die nazaten zijn van slaven.

De vraag die regelmatig opkomt is of er misschien ook aan deze nazaten alsnog een financiële compensatie moet worden gegeven voor het leed dat hun voorouders werd aangedaan. De vraag wordt wellicht versterkt door een andere schandelijke zaak uit het verleden die kortgeleden veel aandacht kreeg. Ik bedoel de rol van de Nederlandse Spoorwegen tijdens de Tweede Wereldoorlog bij het wegvoeren van joodse landgenoten naar o.a. Westerbork. Op voordracht van een commissie die werd geleid door Job Cohen, een voormalige burgemeester van Amsterdam, heeft de NS besloten aan de overlevenden van deze transporten en hun nabestaanden een schadevergoeding te betalen. Nu zijn, mijns insziens, deze twee kwesties niet helemaal te vergelijken. De huidige NS is dezelfde organisatie als die zich zo’n 75 jaar geleden door de nazi’s liet inschakelen in het kader van hun plannen om de maatschappij van joden te zuiveren. En misschien is het dan ook wel terecht dat, zij het erg laat, deze onderneming daarvoor de verantwoordelijkheid accepteert.

Maar is het wenselijk om na ruim 150 jaar nog tot een financiële compensatie over te gaan voor de nazaten van de slaven? Ik betwijfel het. En hoe verschrikkelijk de slavernij ook was, in de loop der eeuwen zijn ook andere bevolkingsgroepen door Nederland heel onrechtvaardig behandeld. Het is goed dat de geschiedenis daar aandacht aan besteedt. Maar moet het steeds tot financiële compensatie leiden?

Ik zou eerder wensen dat regelmatig stilstaan bij de Nederlandse rol in de slavenhandel en het Nederlandse enthousiasme om slaven geld voor ons te laten verdienen op de plantages in de koloniën, ons ertoe brengt dat we alle mensen, veraf en dichtbij, behandelen als volledig gelijken. We hebben pas echt helemaal ons slavernijverleden achter ons gelaten als alle discriminatie verdwenen is en als allen die in ons land zijn—ongeacht afkomst, kleur, gender, seksuele oriëntatie, of religie—gelijk zijn. Niet alleen juridisch, maar in de wijze waarop zij in het dagelijks leven worden behandeld, en wat betreft de manier waarop we allemaal diep in ons hart over hen denken. Geld geven aan nakomelingen van slaven kan mogelijk een goed gebaar zijn. Het kan ons nationale schuldgevoel wellicht verlichten. Maar we blijven schuldig aan een subtiel soort slavernij, zolang we ieder mens exact op dezelfde wijze behandelen.