De waarde van een mensenleven

Al weer geruime tijd geleden was er in Kopenhagen een conferentie over bepaalde aspecten van internationale ontwikkelingssamenwerking. Een professor uit de Engelse stad Nottingham meende dat de economische waarde van een gemiddelde Amerikaan op zes miljoen dollar zou kunnen worden gesteld. Wie in de Verenigde Staten heel gevaarlijk werk doet, zo hield de professor zijn gehoor voor, vraagt gewoonlijk zo´n 60.000 dollar extra salaris voor elke procent meer kans dat hij een fataal ongeluk krijgt. Als dus één procent kans op doodgaan gelijk staat aan 60.000 dollar, dan is honderd procent gelijk aan zes miljoen. Aan de andere kant, zei hij, zou je kunnen stellen dat de economische waarde van iemand in een ontwikkelingsland uitkomt op rond de 22.000 dollar, want dat is wat zo iemand gemiddeld in de loop van zijn leven verdient. Ik weet niet hoe de bedragen zouden uitvallen als een dergelijke conferentie nu zou worden herhaald.

Bij grote bouwprojecten wordt veel aandacht geschonken aan veiligheidswaarborgen, maar men gaat er toch gewoonlijk vanuit dat er mensenlevens verloren kunnen gaan. Hoeveel dodelijke ongelukken is maatschappelijk aanvaardbaar bij een groot project? Wanneer de overheid overweegt geld uit te trekken voor verkeersvoorzieningen die de veiligheid kunnen verbeteren, ontkomt men niet aan de vraag hoeveel dat allemaal gaat kosten en of dat wel opweegt tegen het aantal mensenlevens dat vermoedelijk zal worden gespaard. En hoe verhouden de investeringen in onderzoek en ontwikkeling van nieuwe medicijnen zich tot het aantal patiënten dat er baat bij zal hebben? Brengt een nieuw medicijn straks zoveel geld binnen dat die investering de moeite waard is? Kun je van zorgverzekeraars wel verwachten dat heel dure kankermedicijnen worden vergoed als niet bewezen is dat ze echt helpen of als ze nauwelijks levensverlengend zijn?

Daarbij rijst dan onvermijdelijk ook de vraag of het leven van de een meer waarde heeft dan dat van een ander. Verhoogt een bepaalde vaardigheid die we bezitten of onze maatschappelijk status onze economische waarde? Is een minister meer waard dan een schoonmaakster? Waarom betaalt een voetbalclub soms ettelijke miljoenen in transfergelden voor een speler en waarom ontvangt een topmanager bij een bank een enorme bonus in cash en daarbij nog opties ter waarde van miljoenen? En waarom mag daarentegen een ‘gewone’ employee, als hij na veertig jaar diezelfde bank verlaat, blij zijn als hij/zij een extra maandsalaris meekrijgt?

In deze tijd van Coronacrisis heeft de vraag naar de waarde van een mensenleven extra dimensies gekregen. Als er niet voldoende capaciteit is in de zorginstellingen, moeten senioren dan achter in de rij aansluiten, omdat hun leven toch al bijna voorbij is? En hoeveel Covid-19 doden is het ons waard om de economie weer op gang te krijgen?

Die aantallen Covid-doden zijn natuurlijk voor de meesten van ons nogal vage begrippen en ze worden steeds vager naarmate de aantallen verder stijgen. Als er een vliegtuig verongelukt met 200 mensen aan boord, dan is dat een ramp, waar we enigszins vat op kunnen krijgen. We zien op de tv de brokstukken van het toestel en de wanhopige mensen op het vliegveld die hopen op het bericht dat er overlevenden zijn en dat daar wellicht hun geliefden bij zijn. Maar als er de afgelopen week in Nederland per dag zo tussen de 80 en de 100 Covid-doden te betreuren zijn, dan wordt ons verteld dat het de goede kant op gaat en krijgen we hoop dat de pandemie binnenkort voorbij is. D Amerikaanse overheid lijkt het voor lief te willen nemen dat er meer dan 100.000 dodelijke slachtoffers van de crisis zullen zijn, zolang de fabrieken maar weer kunnen gaan draaien en de economie weer snel herstelt. Het doet de vraag rijzen: Wat is een mensenleven ons waard?

En dan hebben we het nog niet over de vraag wat een mensenleven in andere delen van de wereld ons waard is. In het Zuiden zal de crisis waarschijnlijk nog in alle hevigheid gaan uitbarsten. Zijn de mensenlevens in Afrika en Zuid-Amerika ons even veel waard als de levens van Europeanen en Amerikanen? En tel daar dan ook nog eens die miljoenen mannen en vrouwen, en vooral kinderen, bij op die door honger of andere ziekten jaarlijks sterven. Die zijn ons kennelijk zo weinig waard dat we nauwelijks nog aan hen denken.

Welke waarde ken ik toe aan het leven van een ander? Het is moeilijk om die vraag eerlijk te beantwoorden. Natuurlijk, als het gaat om het leven van onze partner of ons kind of kleinkind, of om dat van een goede vriend, dan kennen aan zo’n leven een hogere waarde toe dan aan het leven van een dakloze alcoholicus in Amsterdam. Dat is begrijpelijk en ook te billijken, zolang we beseffen dat we het hierbij over de emotionele waarde, omdat het een verschil maakt of het gaat om geliefden of aan anonieme mensen met wie we geen persoonlijke relatie hebben. Maar vanuit een christelijk perspectief valt niet te billijken dat we onderscheid maken ten aanzien van de intrinsieke waarde van een mens. Dat is het perspectief van waaruit God naar zijn schepselen kijkt. Elk mens is hem even lief en elk mens heeft voor hem evenveel waarde. Politici (van christelijke of niet-christelijke huize) moeten dat perspectief als de basis hanteren voor hoe zij tegen de waarde van mensenlevens in deze Corona-tijd aankijken: Elk mens is van onschatbare waarde en dus moet het maximale worden gedaan om mensenlevens te redden, ook als de Dow Jones en de Nederlandse AEX daardoor nog een tijdje verder in de rode cijfers duikt.