De Voorjaarsvergadering van de kerk: “Nou, en . . . ?

Vorige week heeft het Algemeen Bestuur van de Generale Conferentie zijn voorjaarsvergadering gehouden. Het is een van de twee grote jaarlijkse vergaderingen van dit comité, met vertegenwoordiging uit de hele wereld. De voorjaarsvergadering verliep dit keer, vanwege de aanhoudende pandemie, opnieuw via Zoom.

Tijdens deze voorjaarsvergadering domineerden twee punten de agenda: de vervanging van twee leiders van de Generale Conferentie en het besluit om een eendaagse bijzondere zitting van de Generale Conferentie te houden. Terwijl ik van over de oceaan de gang van zaken zo goed mogelijk probeerde te volgen, bleven er voor mij in beide gevallen een aantal ernstige vragen.

Kort voordat de voorjaarsvergadering zou plaatsvinden, kondigden zowel de huidige algemeen secretaris van de Generale Conferentie als de penningmeester van de Generale Conferentie aan dat zij met pensioen wilden gaan. Volgens het beleid van de kerk vindt de vervanging van leiders in de GC normaliter plaats wanneer de wereldkerk bijeen is in een zitting van de Generale Conferentie (het vijfjaarlijkse wereldcongres). Er is echter een bepaling dat, indien nodig, een dergelijke vervanging in de periode tussen twee wereldcongressen kan worden geregeld. Op divisieniveau kunnen leden van het Dagelijks Bestuur (president, secretaris en penningmeester) tussentijds worden vervangen via een benoemingscomité (in aanwezigheid van de voorzitter van de GC of iemand die hij heeft aangewezen om hem te vertegenwoordigen), en na een stemming door het Algemeen Bestuur van de divisie. De procedure is vergelijkbaar wanneer een lid van het Dagelijks Bestuur van de GC moet worden vervangen. Een benoemingscomité wordt gekozen uit de leden van het bestuur. Deze commissie komt vervolgens bijeen onder leiding van de voorzitter van de Generale Conferentie, en het voorstel van deze commissie wordt ter stemming voorgelegd aan het bestuur. De procedure die vorige week werd gevolgd om een nieuwe algemeen secretaris en een nieuwe penningmeester te kiezen, was dus volkomen wettig en correct.

Toch voelt het niet goed wat er gebeurd is. Helaas is het vrij gebruikelijk geworden dat leiders in een divisie of in de Generale Conferentie hun aftreden relatief kort voor een vijfjaarlijks congres aankondigen. Toegegeven, op dit moment liggen de zaken enigszins anders vanwege de Corona-beperkingen, die hebben geleid tot uitstel van het wereldcongres, met een veel bredere vertegenwoordiging uit het wereldveld dan het geval is in de Najaarszitting of de Voorjaarsvergadering. Ik (en vele anderen) zijn echter van mening dat als regel zo min mogelijk in de loop van een bestuursperiode van leiders moet worden gewisseld. Het lijkt er echter sterk op dat het soms de voorkeur heeft van de zittende leiders om veranderingen al door te voeren kort voordat er een wereldcongres is. Algemeen wordt erkend dat het huidige leiderschap een veel grotere invloed op het verkiezingsproces heeft wanneer de veranderingen tussen de zittingen worden doorgevoerd dan tijdens een wereldcongres het geval zou zijn. En als dit geen feit is, dan is het in ieder geval een perceptie die moet worden vermeden.

Ik blijf dus met de vraag zitten: Had men de twee aftredende functionarissen er niet van kunnen overtuigen om tot volgend jaar op hun post te blijven? Of, als er een verandering moest komen, had er dan geen interim-regeling kunnen komen totdat de kerk een reguliere zitting zou hebben met een veel bredere wereldwijde vertegenwoordiging?

Eén aspect mag niet uit het oog worden verloren. De kerk is gewoonlijk zeer terughoudend om nieuwe namen in overweging te nemen wanneer pas onlangs mensen in een functie zijn gekozen, zeker als het gaat om het uit drie leden bestaande Dagelijks Bestuur. En als je twee gloednieuwe functionarissen hebt, wordt er vaak voor gepleit dat, omwille van dezelfde stabiliteit in het leiderschap, de andere functionaris herkozen moet worden. Dit betekent – denk ik – dat het nettoresultaat van de stemming op de Voorjaarsvergadering de kans aanzienlijk heeft vergroot dat de huidige voorzitter van onze wereldkerk voor een nieuwe termijn zal worden herkozen wanneer de kerk over ongeveer een jaar bijeenkomt tijdens het wereldcongres zitting (in de gereorganiseerde vorm waartoe al eerder is besloten). Sommigen zullen blij zijn met dit vooruitzicht, maar voor anderen riekt dit te veel naar kerkpolitiek.

Het andere belangrijke punt dat de voorjaarsvergadering behandelde was van technische aard. De statuten van de kerk bevat momenteel geen bepaling om een wereldcongres te houden in – ten minste gedeeltelijk – virtuele vorm, waarbij veel mensen langs elektronische weg deelnemen. Daarom wordt voorgesteld een GC-congres van één dag te organiseren met slechts één agendapunt, namelijk de wijziging van de statuten om virtuele aanwezigheid en deelname aan een wereldcongres mogelijk te maken. Daarvoor is een nogal kunstmatige procedure bedacht.

Ik moet zeggen dat ik dit niet goed begrijp. Een minimaal aantal afgevaardigden (400) samen komen in dit speciale eendaagse congres om dit voorstel op een rechtsgeldige manier te kunnen afhameren. Dat lukt wellicht net ondanks de huidige reisbeperkingen. Maar als het legaal is om een Autumn Council en Spring Meeting voor een belangrijk deel virtueel te houden, waarom kan dan een sessie van het wereldcongres niet virtueel bijeenkomen? Het eerste half uur kan dan besteed worden als een buitengewoon congres waarin het probleem van de statuten wordt behandeld, en men kan daarna verdergaan als “gewoon” congres voor alles wat verder moet worden behandeld. Zo nodig kunnen alle beslissingen als voorlopig worden beschouwd om ze in de toekomst op een “normaal” congres, met fysieke afgevaardigden uit de hele wereld, te bekrachtigen. Of is dat zo’n vreemd idee?

Maar, dit alles gezegd hebbende: Misschien moet onze grootste zorg iets anders zijn. Als de “hoogste” kerkelijke organisatie niet steeds marginaler wil worden (zoals in grote delen van de wereld lijkt te gebeuren tijdens deze pandemie), moet zij gezien worden als een bron geestelijke vernieuwing, die ons inspireert en de kerk op weg zet naar de toekomst als een gemeenschap die een geloof heeft dat relevant is, en een missie die beantwoordt aan de werkelijke behoeften van mensen in de 21e eeuw. Het mag niet zo zijn dat de kerk zich vooral bezighoudt met technisch-organisatorische vraagstukken. Het echte gevaar is niet dat veel mensen zullen protesteren tegen de besluiten die tijdens de Voorjaarsvergadering werden genomen, maar dat steeds meer kerkleden zullen zeggen of in elk geval zullen denken: “Nou en . . .”

(herziene versie)