Competitie

Gisteren was een heel goede dag voor Nederland in Tokio. Sinds 1928 had ons land tijdens de Olympische Spelen niet op één dag zoveel medailles gewonnen als gisteren (28 juli). Het was twee keer goud, drie keer zilver en drie keer brons. Met in totaal dertien medailles staat Nederland nu (donderdagmorgen) op de elfde plaats in de medaillespiegel. Dat is belangrijkste van wat ik van de Olympische Spelen in het verre Japan weet. Behalve dan dat het ook tot mij is doorgedrongen dat tot dusverre zeven Nederlandse sporters bij een van de verplichte testen positief zijn bevonden en dus naar een quarantaine hotel zijn verhuisd.

Ik ben geen sportmens. Ik wandel regelmatig maar heb verder nooit actief een sport beoefend. Ik kijk alleen naar een voetbalwedstrijd als er om het Europese of Wereldkampioenschap wordt gestreden en de Oranjeploeg succesvol de kwartfinale heeft bereikt. (Dat is dus vrij zelden.) Dan wint een zekere mate van patriottisme het van mijn gebrek aan belangstelling voor het spel, waarvan ik overigens nog steeds niet alle regels begrijp.

Ik snap natuurlijk wel dat het voor een individuele sporter of een sportploeg heel veel betekent om naar de Spelen te mogen gaan. (Je zou dat misschien kunnen vergelijken met de eer die een adventistische dominee te beurt valt als hij/zij een wereldcongres van zijn kerk mag toespreken.) En het is natuurlijk een bittere teleurstelling als je op je onderdeel op nummer vier eindigt, in plaats van ten minste een bronzen plak mee naar huis te kunnen nemen. Het is een bittere pil als het onverwachts fout gaat, zoals in 2010 toen Sven Kramer het goud miste door een foutieve wissel. Hij werd gediskwalificeerd omdat hij bij de 10.000 meter in de verkeerde baan verder schaatste. En als in de komende tijd de naam van Mathieu van der Poel valt, zal dat steeds worden gekoppeld aan zijn noodlottige val op het mountainbike circuit, doordat hij een plank verwachtte op een plek waar deze niet meer lag.

Sport en competitie zijn haast synonieme begrippen. In het verleden hadden adventisten nogal wat bezwaren tegen sportcompetities. Die tijd ligt nu wel goeddeels achter ons. Ook adventistische onderwijsinstellingen in de VS hebben nu sportteams die volop meedoen aan allerlei sportcompetities—ook al blijft de sabbat daarbij vaak wel een hindernis, omdat veel wedstrijden nu eenmaal op zaterdag plaatsvinden. Maar het is interessant om te zien hoe in de loop van enkele decennia de houding t.a.v. dit fenomeen geheel veranderd is. Het laat zien hoe dingen in de kerk kunnen veranderen zolang dat aan de wetten van de geleidelijkheid wordt overgelaten en er geen studiecommissies worden gevormd en er geen congresbesluiten aan te pas komen. Sommige dingen moeten gewoon de tijd krijgen om zich te ontwikkelen. [Ik ben ervan overtuigd dat de inzegening van vrouwelijke predikanten langzaam maar zeker gemeengoed zou zijn geworden, als er sprake was geweest van een organisch proces, zonder de voortdurende inzet van studiecommissies en bureaucratische procedures.]

Competitie valt niet weg te denken uit het dagelijks leven. Het feit dat wij al vanaf de basisschool cijfers geven voor de prestaties van de leerlingen, leidt tot competitie. Als er verschillende gegadigden zijn voor een bepaalde positie, ontstaat er een vaak heftige competitiestrijd tussen de kandidaten. Ook in de kerk is het competitie-element niet weg te denken. Maar er moet altijd sprake zijn van een gezond evenwicht. Want bij ons natuurlijke streven om uit te blinken en bepaalde dingen beter te doen dan anderen, moet er—vanuit christelijk perspectief—ook altijd de bereidheid zijn om te erkennen dat anderen in bepaalde opzichten beter zijn dan wij. De Olympische Spelen herinneren ons eraan dat, als er tien sporters meedoen aan een finale, er uiteindelijk maar één man of vrouw is die het goud verovert. En het is belangrijk dat de andere negen het die ene persoon gunnen.

Zo is het in alle facetten van het leven. We kunnen niet altijd, en overal, de beste zijn. We moeten vaak in anderen onze meerdere erkennen. Een mens—en zeker een christen—moet het talent dat hij/zij heeft gekregen ten volle inzetten. Maar anderzijds moet hij/zij blij kunnen zijn met het succes van een ander die nummer één wordt, om zelf blijmoedig verder naar achteren in de rij aan te sluiten. Naast allerlei bijbelse uitspraken over woekeren met onze mogelijkheden en talenten zijn er tenminste evenveel, of misschien zelfs nog meer, uitspraken die over nederigheid gaan en die benadrukken dat we de beperkingen in onze kennis en vaardigheden moeten erkennen. Dat geldt evenzeer voor mij als gepensioneerde als voor de sporters die de komende dagen in Tokio aan de beurt komen om te laten zien wat zij kunnen. Heel soms zijn we de beste, maar meestal niet. En we moeten leren dat te aanvaarden. Het is onmogelijk gelukkig te zijn en als een tevreden en dankbaar mens door het leven te gaan als we altijd in de competitiestand staan! Mee mogen doen en ons volledig inzetten is belangrijker dan winnen.