Hoe moedig zijn we?

Tijdens het korte bewind van de Romeinse Keizer Decius (249-251 n. Chr.) vond de eerste systematische christenvervolging plaats. Van alle christenen werd geëist dat zij, op straffe des doods, aan de staatsgoden zouden offeren. Velen weigerden dat en moesten dit met de dood bekopen. Zij werden confessors genoemd. Maar veel anderen misten die moed en besloten dat zij onder de gegeven omstandigheden toch maar een offer aan de heidense goden moesten brengen. Degenen die dat deden werden als sacrificati bestempeld, of als thurificati in het geval ze alleen wat wierook hadden gebrand. Er was ook een aanzienlijke groep, de zgn. libellatici, die een certificaat wist te bemachtigen (van een goedwillende bestuurder of middels omkoping) dat aangaf dat zij hadden geofferd, terwijl ze dat niet hadden gedaan. Toen de vervolging geluwd was zaten de kerkleiders met de vraag hoe zij deze mensen moesten behandeling die niet moedig genoeg waren geweest om het bevel van de keizer te negeren. Konden deze mensen weer normaal aan het kerkelijk leven gaan deelnemen? En zo ja, op welke voorwaarden? De vraag werd niet overal gelijk beantwoord en dat leidde tot controverses en zelfs kerksplitsingen.

Een paar dagen geleden werd in een boek, dat ik inkeek bij het schrijven van een artikel, naar deze episode in de kerkgeschiedenis verwezen. Het zette me aan het denken: Wat zou ik hebben gedaan? Zou ik eerder een sacrificatus of thurificatus dan een confessor zijn geweest? Of zou ik de moed hebben gehad mijn leven op het spel te zetten. In de loop van de eeuwen waren miljoenen gelovigen bereid om dat te doen en nog steeds zijn er in de wereld landen waar het letterlijk levensgevaarlijk is om een volgeling van Christus te zijn. Wat zou ik doen als ik in een dergelijk land zou wonen en ik de keuze zou moeten maken tussen trouw blijven aan mijn geloof of gemarteld worden?

De laatste twee weken worden we geconfronteerd met de vastbeslotenheid van een groot deel van het Oekraïense volk om te vechten tegen hun Russische vijand. Velen zeggen dat ze zullen vechten zolang het nodig is en dat zij daarbij desnoods hun leven willen geven. Het voorbeeld van president Zelensky is indrukwekkend. Hij wil bij zijn volk blijven, wat het ook kost, en heeft het Amerikaanse aanbod om met zijn gezin in veiligheid te worden gebracht resoluut van de hand gewezen. Ik ben blij dat ik een democratisch land woon en zou er veel voor over hebben om die democratische vrijheid te behouden. Maar zou ik bereid zijn om te sterven voor mijn land? Stel dat Putin zijn droom kan waarmaken en verder naar het Westen kan doorstoten. Zou ik dan niet liever “rood” dan “dood” zijn?

Hoever moeten we gaan in onze trouw aan ons geloof en aan fundamentele morele beginselen? Laten we om te beginnen vaststellen dat we die vraag alleen voor onszelf kunnen beantwoorden. En we kunnen dat pas echt doen als we in een concrete situatie zijn beland, waarin we zo’n keuze metterdaad moeten maken. In dergelijke omstandigheden zullen mogelijk sommigen, die van te voren heel stoere taal uitten, toch maar voor een veilige uitweg kiezen, terwijl anderen die niet zo moedig leken plotseling tot een held kunnen uitgroeien.

Laten we voorzichtig zijn met ons oordeel over anderen. Ik heb bewondering voor de mannen en vrouwen die hun land willen verdedigen, maar ik kan ook begrip opbrengen voor Oekraïeners die wanhopig zijn en dit conflict willen overleven en daarom vluchten voor het geweld. Voor ons in het relatief veilige Nederland geldt dat we steun en onderdak moeten bieden aan zoveel mogelijk slachtoffers van oorlog en geweld (en niet alleen aan de mensen uit Oekraïne). En dat we niet te gemakkelijk moeten klagen als het leven enkele procenten duurder wordt, want voor de meesten van ons is dat vervelend maar is het geen halszaak. En daarbij is het van belang dat we steeds bidden voor de mensen in nood, maar ook de Heer vragen om ons moed te geven als we ooit in omstandigheden mochten komen waarin heel moeilijke keuzes moeten worden gemaakt.