Reislust

 Ik betrap mij erop dat ik in de loop van de tijd mijn weblogs (vooral ook in de tijd dat deze verschenen op de website van de unie) nogal eens begon met een verwijzing naar een of andere pelgrimage naar het buitenland. Die verleiding is er ook deze week, want, ook al ben ik nu een emeritus, deze maand lijkt het erop als het vroegere leven tijdelijk in een hogere versnelling is hervat. Nadat ik vorige maand een klein weekje in Litouwen was, is er nu een reeks excursies naar achtereenvolgens Denemarken en de Verenigde Staten (de afgelopen week) en Roemenië en Kroatië (volgende week). Dan ben ik zowaar weer een dag of tien in Zeewolde, voordat ik de steven opnieuw richting Schiphol wend.

Ook uit de weblogs van de huidige voorzitter, ds. Wim Altink, die ik met veel genoegen en interesse volg, valt op te maken dat zijn werk hem nogal eens naar het buitenland voert. En zo tussen de regels door krijg ik de indruk dat hij, net als ikzelf, onder deze grensoverschrijdende mobiliteit nauwelijks lijdt. In de loop van oktober zullen we elkaar weer tegenkomen in Manila bij de jaarlijkse vergadering van het Generale Conferentiebestuur. Weliswaar zit ik niet meer in dat illustere college, maar “de broeders” hebben in hun wijsheid besloten dat ik nog een tijdje deel zal uitmaken van een speciale internationale commissie die op mogelijke organisatorische veranderingen in de kerkelijke structuur studeert.

Soms vraag ik me af wat de “gewone” leden van de kerk van al dat gereis denken. Zou het niet beter zijn er wat minder ruchtbaarheid aan te geven? Zouden er geen kerkleden zijn die hun voorgangers van een overdosis aan snoepreisjes verdenken? Kost al dat gereis niet erg veel geld dat aan noodzakelijker dingen zou kunnen worden besteed? Is het echt wel zo nodig dat er steeds maar overal ter wereld vergaderd wordt?

Ja, die laatste vraag heb ik mezelf ook wel eens gesteld, want in alle eerlijkheid moet ik toegeven dat niet elk verblijf buitengaats even belangwekkend en vruchtbaar is. Er zijn wel eens vergaderingen waarvan je je afvraagt of het veel zou hebben uitgemaakt als de bewuste bijeenkomst niet had plaatsgevonden. Maar, dat is in de meeste gevallen toch niet zo.

Als je ervan houdt om te reizen is het geen straf met enige regelmaat op stap te gaan. Het beeld dat men daarbij zou kunnen krijgen dat dit reizen een en al plezier en avontuur is, behoeft echter ernstige bijstelling. Zelden is er na afloop van de vergadering een dagje “over” om nog wat leuke dingen te doen of bijzondere plaatsen te bezoeken. Van vliegen in de economy-klasse krijg je vrij snel je bekomst, rondhangen op luchthavens heeft slechts geringe bekoring en de meeste hotelkamers zien er ongeveer hetzelfde uit. Na lang voor de kerk te hebben gewerkt, en veel te hebben gereisd, kan ik degenen die misschien soms enige jaloezie koesteren ervan verzekeren dat de kerk (terecht) verwacht dat er grote zuinigheid wordt betracht. .De geldende tarieven voor dagvergoedingen zijn eerder afgestemd op McDonalds dan op vier-gangen maaltijden in een goed restaurant!

Misschien is het ook wel nuttig erop te wijzen dat het gerucht dat heel veel mensen in de kerkelijke organisatie heel veel reizen niet juist is. Het gaat in feite om een tamelijk beperkte groep. Het betreft vooral enkele tientallen personen die in dienst zijn van de Generale Conferentie, zo’n 100-150 personen die sleutelfuncties hebben bij de dertien regionale kantoren (divisies), en (in mindere mate) de ruim honderd unievoorzitters. Daarnaast zijn er natuurlijke mensen bij ADRA en bij een aantal kerkelijke instituten en diensten die regelmatig op stap gaan, en nog wat loslopende emeriti met een internationaal netwerk, maar de overgrote meerderheid van de ongeveer 200.000 personen die op de kerkelijke payroll staan zijn zeer honkvast. Dat geldt zeker ook voor de ruim 15.000 predikanten die de gemeenten verzorgen. Meer dan een paar dagen naar een predikantenvergadering in een nabij buitenland, eens in de zoveel jaar, zit er voor hen niet in.

Het is niet mijn bedoeling het zo voor te stellen dat het gereis dat plaatsvindt voor de betrokkenen een soort straf is of dat het in feite alleen maar een noodzakelijk kwaad is dat nu een maal in elke internationale organisatie onvermijdelijk is. Er is een bijzonder positief aspect dat er misschien zelfs voor pleit om meer mensen meer te laten reizen.

De Adventkerk is een buitengewoon complex organisme geworden met een duizelingwekkende diversiteit. Van een kleine groep gelijkgezinde mensen in Noord-Amerika is het een wereldbeweging geworden met meer dan 15 miljoen leden, die zich in meer dan 200 landen heeft gevestigd. Het is zonder meer een Godswonder te noemen dat deze beweging de grote mate van eenheid heeft weten te behouden die het adventisme nog steeds kenmerkt. Die eenheid staat wel onder aanzienlijke druk. Dat is ook geen wonder, gezien de enorme culturele verscheidenheid en gezien het feit dat het adventisme overal te wereld aan unieke, en vaak tegenstrijdige, invloeden blootstaat. In tegenstelling tot vrijwel alle andere grotere religieuze bewegingen heeft het adventisme echter tot dusverre geen grote afsplitsingen gekend—en de groepen die in de loop van de geschiedenis hun eigen weg zijn gegaan zijn nagenoeg geheel verzand.

De hechte internationale organisatievorm en de voortdurende contacten tussen de kerkelijke bestuurders en de kerkelijke “opinion-makers” hebben daar, geloof ik, alles mee te maken. Als je bij elkaar wilt blijven en niet een potpourri van lokale en regionale geloofsgemeenschappen wilt worden, zul je ervoor moeten zorgen dat je elkaar steeds in allerlei forums tegenkomt en steeds met elkaar in gesprek bent en blijft. De ervaring leert dat daarbij niets gaat boven het regelmatig fysiek bij elkaar zijn. Teleconferenties en andere geldsparende technieken hebben hun plaats, maar kunnen niet de face-to-face contacten vervangen. Wie naar het totale kerkelijke budget kijkt, ontdekt dat slechts een relatief klein percentage besteed wordt aan reizen en internationale bijeenkomsten. Ik ben ervan overtuigd dat dit geld doorgaans goed besteed is en voel me bevoorrecht dat ik een heel klein beetje heb kunnen bijdragen aan het versterken van de internationale saamhorigheid.

En als ik dat nog een tijdje een beetje mag blijven doen hoort u mij niet klagen!