Rosenboom

 

Toen in 1999 Pubieke Werken van Thomas Rosenboom uitkwam heb ik dat met meer dan gewone aandacht gelezen. Rosenboom is niet alleen een heel goede schrijver (vind ik), maar dit boek had iets bijzonders. Het speelde voor een belangrijk deel in het straatarme veengebied ten noorden van Hoogeveen, waar ook mijn voorgeslacht van vaders kant vandaan kwam. Het had te maken met mijn eigen ‘roots’. Andere van zijn boeken, zoals het eerdere Gewassen Vlees en het latere De Nieuwe Man vond ik minder fascinerend, maar zijn nieuwste boek, dat ik onder de kerstboom vond, was weer ronduit schitterend.

 

Het boek dat als intrigerende titel Zoete Mond heeft meegekregen, is weergaloos mooi geschreven. Het verhaal is goed opgebouwd en ik heb genoten van Rosenbooms beeldend taalgebruik. Maar het boek is ook tragisch. De twee hoofdfiguren leven elk in hun wereldje waaruit ze niet kunnen ontsnappen. Ze wentelen zich beiden in hun eigen verleden zonder een weg naar de toekomst te ontdekken. De ene, een zekere Jan de Loper, heeft ooit veel gereisd. Hij heeft alles wat hij verzamelde in een soort museumpje achter zijn huis opgeslagen. Aanvankelijk zijn er nog wel eens mensen die ernaar komen kijken, maar na verloop van tijd blijft de deur gesloten. Als hij er zelf na jaren weer eens gaat kijken, ervaart hij de ruimte waar zijn reistrofeeën zijn uitgestald als een soort rouwkamer, een tombe. En dan volgt een zin die me zo trof, dat ik op die plaats de bladzijde van een ezelsoor heb voorzien om hem gemakkelijk te kunnen terugvinden: Nergens had hij zijn geliefde verleden doder kunnen aantreffen dan juist hier, waar het in leven gehouden werd.

 

Ja, dacht ik, zo gaat vaak bij mensen—individueel en als groep. Je verleden is belangrijk. Je moet weten waar je vandaan komt. Dat geldt voor elk van ons. Dat geldt ook voor een organisatie en zeker voor een kerkgemeenschap. Je hebt ‘roots’ nodig, je moet kunnen bouwen op een traditie. Je kunt leren van je verleden—eerder gemaakte fouten voortaan vermijden en inspiratie putten uit wat geweest is. Maar het verleden kan ook verstikken en verlammen. Nostalgie kan worden tot een obsessie. Het kan leiden tot een totaal vertekend beeld van een werkelijkheid die nooit heeft bestaan en een blind worden voor veranderingen en de nieuwe kansen en uitdagingen van nu.

 

Die uitspraak van Thomas Rosenboom is op een tragische manier van toepassing op wat ik helaas maar al te vaak in de kerk—ook in de kerk waartoe ik zelf behoor—ontdek. Nergens kun je het geliefde verleden doder aantreffen dan juist daar, waar het in leven wordt gehouden. Waar het verleden niet langer een inspiratiebron is—een platform waarop je kunt voorbouwen, maar als norm wordt gehanteerd waaraan alles moet worden afgemeten; wanneer het verleden niet het uitgangspunt is, maar het eindpunt van alle denken en handelen; waar je de toekomst probeert te vinden in het verleden in plaats van de toekomst laat verrijzen vanuit het verleden—daar wordt dat verleden steriel en doods en verliest het zijn vermogen tot correctie en inspiratie. Dank, Thomas Rosenboom, voor de manier waarop je dat aan het begin van een nieuw jaar nog eens voor mij hebt onderstreept.