Fluytenkast

 

Het jaar 2011 is al weer ruim een week oud. De diverse nieuwjaarsrecepties zijn achter de rug, met alle optimistische geluiden die daarbij horen. De burgemeester van Zeewolde, de gemeente waar ik sinds bijna drie jaar tot grote tevredenheid woon, wist in zijn toespraak te melden dat onze gemeente er in het afgelopen jaar ruim 400 arbeidsplaatsen bij had gekregen. Hij presenteerde verder een aantal interessante gegevens over de demografische opbouw van zijn gemeente, en wist te melden dat het werk- en leefklimaat in Zeewolde zo uitzonderlijk goed is dat Zeewoldenaren zo’n zes a zeven jaar langer leven dan de gemiddelde Nederlander. Helaas vertelde hij niet waarop dit wonderschone nieuws gebaseerd is. Echte bewijzen zijn er, lijkt mij, niet, aangezien de plaats nog maar amper 25 jaar bestaat. Maar als het waar is dan zijn mijn vooruitzichten heel goed: zo’n jaar of zeven extra omdat ik als adventist gezond leef, en dan nog een bonus van even zovele jaren omdat ik zo verstandig was om in Zeewolde neer te strijken!

 

Die energie komt me goed van pas. In de komende maanden staan er heel wat activiteiten op mijn programma, waarvan een flink aantal in het buitenland. A.s. donderdag begint het met een reis naar Australië, om daar een paar lezingen te houden over de toekomst van de kerk. Ik hoop dat men zal vinden dat ik wat zinnigs te zeggen heb. Veel dingen die ik op dit moment in de kerk waarneem zou ik tien jaar geleden niet hebben ‘voorspeld’. Maar toch zijn er wel tendensen die zich aftekenen en die heb ik zo goed mogelijk in kaart gebracht. Maar daarover wellicht meer in volgende blogs.

 

Mijn onderwerp voor deze blog is: ‘De duyvelse flutenkast’.  Het is de titel boven een artikel in het nieuwste nummer van het kwartaaltijdschrift van de Vereniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis. Daarin vertelt de auteur hoe het kerkorgel in een soort van ‘auditief iconoclasme’ in de eerste periode na de kerkhervorming in ongenade geraakte. Volgens Calvijn ‘mishaagde’ men God met orgelmuziek. Hij zag het orgel als een paaps instrument, ‘een uitvinding van de vorst der duisternis’.  De nationale synode in Dordrecht, in 1574, besloot in goede Calvinistische trant dat orgelgebruik afgeschaft diende te worden.

 

In Nederland werd het verbod tot orgelgebruik niet overal strikt nageleefd. Veel grote orgels overleefden deze auditieve beeldenstorm, omdat de kerken dikwijls eigendom waren van de stad en niet van de kerkelijke gemeenten die het gebouw gebruikten.  In een enkel geval, zoals in het Zeeuwse Wemeldinge, was het orgel alleen nog aanwezig in de vorm van een muurschildering. Maar bijna overal was het orgel binnen honderd jaar na de Reformatie weer terug in de kerk, omdat het zingen van de psalmen nu eenmaal beter ging met stevige muzikale begeleiding.

 

Helaas wordt het Tijdschrift voor Nederlandse Kerkgeschiedenis niet frequent gelezen door de tegenstanders van het gebruik van eigentijdse muziekinstrumenten in de eredienst. Meer bekendheid met de geschiedenis zou hen misschien helpen het betrekkelijke van hun veroordelende standpunt te beseffen.

 

Sommige dingen staan ons niet aan vanwege de associaties die ze wekken. In het gezin waarin ik opgroeide was kwartetten een geliefd tijdsverdrijf, maar bestond grote afkeer jegens elk kaartspel waarbij de plaatjes met ‘harten’, ‘boeren’, ‘schoppen’ en ‘ruiten’ waren getooid. Daaraan kleefden teveel negatieve associaties, hoe onschuldig de spelvariant die we beoefenden ook was. Zo gaat het ook ten aanzien van muziekinstrumenten (en vele andere zaken).  Eerst associeerden velen de gitaar met allerlei wereldse toestanden, en nu moeten vooral slaginstrumenten het ontgelden. Of je iets mooi vindt of niet is een heel ander verhaal, maar op zich is geen instrument beter of slechter dan een ander en kan God net zo goed geëerd en geprezen worden door middel van een combo dan met behulp van een ‘fluytenkast.’