Struisvogelijs

 

Vorige week namen vrienden ons mee naar een struisvogelboerderij, annex –winkel,  ergens in Midden-Zweden. Het gerucht dat je daar heel lekker ijs kon krijgen bleek te kloppen. Kennelijk vormen  de gigantische eieren van deze grote vogels een heel goed ingrediënt voor het maken van ijs. In de winkel van het bedrijf werd o.a. ook struisvogelworst verkocht en ik kan de lezer verzekeren dat dit uitstekend broodbeleg oplevert.

 

Maar, thuisgekomen heb ik er Leviticus 11 nog maar eens even op nageslagen. In dat hoofdstuk wordt een opsomming gegeven van ‘reine’ en ‘onreine’ dieren. Deze laatste categorie werd door God niet vrijgegeven voor consumptie door de Israëlieten. Ik meende me vaag te herinneren dat er in dat hoofdstuk iets over struisvogels wordt gezegd. En, inderdaad, in de verzen 13-19 worden een aantal vliegende wezens genoemd die men als ‘weerzinwekkend’ moest beschouwen.  Daarbij zijn niet alleen roofvogels als de gier en de lammergier te vinden, maar ook de ooievaar, de reiger en de struisvogel.

 

Adventisten houden zich aan de regels van Leviticus 11. Ruwweg redeneert men meestal als volgt: Wat niet goed was in de oudheid, kun je ook vandaag de dag beter niet eten. Dus, als rechtgeaarde adventist zal ik voortaan het struisvogelijs moeten laten staan. Die constatering brengt me echter tot het voornemen om toch binnenkort eens wat dieper in deze materie te duiken. Het is verrassend hoe weinig er (vooral meer recentelijk) over de problematiek van ‘rein’ en ‘onrein’ in adventistische kring wordt geschreven en gesproken. Eigenlijk ken ik maar één grondige studie over dat onderwerp, de dissertatie van dr. Jiri Moskala, een hoogleraar aan Andrews University uit 1998. Maar dat boek is voor de gewone lezer niet echt toegankelijk.

 

Waarom zou de struisvogel een ‘onrein’ dier zijn? In een bijbelcommentaar dat ik er op nasloeg wordt gesuggereerd dat de ‘struis’ er nogal smerige gewoonten op nahoudt. Hij zou namelijk zijn eigen uitwerpselen opeten. Het is me tijdens het bezoek aan de struisvogelboerderij niet opgevallen. Maar in ieder geval is de struisvogel een ‘alleseter’, en is hij daarom wellicht in deze groep van gevleugelde dieren opgenomen. Mijn belangstelling is gewekt en ik ga mijn best doen er wat meer over te vinden!

 

Ook wat een ander onderwerp betreft heb ik de afgelopen week een impuls ontvangen om wat verder speurwerk te doen. Het was me nooit eerder opgevallen dat Ellen G. White in het hoofdstukje over de kerkhervorming in Nederland, in haar bekende boek ‘De Grote Strijd’, gebruikt maakt van een mij niet bekende bron, namelijk: ‘History of the Reformation in and About the Low Countries’.  Het is de Engelse uitgave van een vierdelig Nederlands werk van de Amsterdamse predikant en schrijver Gerard Brandt uit de zeventiende eeuw. Van de Engelse uitgave is nog steeds een (verkorte) versie verkrijgbaar,  Het lijkt me de moeite waard om eens te speuren naar de originele Nederlandse uitgave en na te gaan hoe wat deze goede man over de Nederlandse kerkhervorming schreef door hedendaagse historici wordt beoordeeld.

 

Zo blijft er altijd weer het nodige om je in te verdiepen. Want ik liep ook nog tegen iets anders aan dat me nieuwsgierig maakte. Volgens een welingelichte bron belde de voorzitter van het bestuur van de wereldorganisatie van de adventisten onlangs met de directeur van de Loma Linda Universiteit om zijn verontrusting te uiten over het feit dat een van de docenten de waarde van het verschijnsel  ‘mindfulness’ benadrukte. Dat leek me een nogal merkwaardige vorm van micromanagement van onze hoogste kerkbaas. Ik had trouwens geen idee wat het probleem kon zijn. Maar, als je wat googlet op deze term, ontdek je dat we hier te maken hebben met een nieuw fenomeen dat wellicht inderdaad wat kritische analyse verdient. Ik heb er inmiddels een boek over besteld. Ik heb zo het gevoel dat we er meer over gaan horen.