Oud en Nieuw

Het Stedelijk Museum De Lakenhal in Leiden is een relatief klein, maar heel boeiend museum—met een interessante collectie in een schitterend historisch gebouw. Dat een museum regelmatig een speciale tentoonstelling organiseert is niets bijzonders, maar de tentoonstelling die van 21 oktober tot 15 februari bezocht kan worden is dat wel. Niet alleen omdat het een buitengewoon veelzijdige (en controversiële) kunstenaar betreft, maar vooral ook omdat de tentoonstelling is opgezet als een parcours door het gehele museum. En zo is het werk van Jan Wolkers overal tussen de eigen collectie te vinden en zijn ook op veel plaatsen op de muren flarden tekst uit literair werk van hem te lezen. In dezelfde zaal als waar het pronkstuk van het het museum—het drieluik van Lucas van Leyden met Het Laatste Oordeel– hangt, dat ooit Jan Wolkers zo fascineerde, zie je ook werk van hem, en dat geldt voor de meeste zalen in het museum.

Gisteren ben ik met mijn vrouw naar de Lakenhal geweest. Als kunstenaar is Wolkers, die vorig jaar op 80-jarige leeftijd overleed, zeker in mijn achting gestegen. Ik kende hem eigenlijk alleen van boeken als Turks Fruit en Kort Amerikaans die ik, zoals zovelen van mijn generatie, in mijn jongere jaren las, vooral aangetrokken door de voor die tijd wel heel sappige gedeelten. Ook had ik wel eens wat foto’s gezien van zijn glazen kunstwerken, maar nauwelijks van enig beeldhouwwerk en ik had eigenlijk nooit kennis gemaakt met zijn schilderijen. En vooral de schilderijen uit zijn latere periode waren een positieve verrassing. Wat je ook van hem denkt, hij was een veelzijdig talent die wel het een en ander kon en die met allerlei verschillende materialen en technieken uit de voeten kon.

Uit dat laatste zou je natuurlijk een mooie geestelijke les kunnen putten. Je zou kunnen zeggen dat je als gelovig mens erop gericht moet zijn om uit alle materialen die je om je heen en in je leven aantreft, zelfs als die op zich zonder veel waarde zijn, iets moois te maken. Maar die toepassing sla ik nu even over. Ik moest tijdens mijn rondgang gisteren door het museum gisteren plotseling denken aan een tekst uit het Matteüs-evangelie. In 13:52 (dat heb ik zojuist even opgezocht) staat een losse en heel korte parabel, waarin Jezus het Koninkrijk van God vergelijkt met een Farizeeër die een leerling van Hem is geworden en die nu uit zijn schatkamer oude en nieuwe kostbaarheden tevoorschijn haalt. Kennelijk kunnen die heel goed naast elkaar bestaan en moet het oude niet ten prooi vallen aan het nieuwe en omgekeerd. En ziedaar een prachtige illustratie: het nieuwe van Jan Wolkers tussen het oude van de Hollandse meesters.

Eigenlijk is dat ook het ideaalbeeld dat ik heb van de kerk. Voor mij moet de kerk een plaats zijn waar het oude dat echt waarde heeft zijn vaste plaats heeft en houdt. Maar je bewaart natuurlijk niet alles wat oud is, enkel en alleen maar omdat het oud is. Je koestert datgene wat duidelijk waarde heeft. Maar ook het nieuwe moet ruim baan krijgen. Soms is het wat moeilijker om van het nieuwe te zeggen wat uiteindelijk zijn waarde zal houden, maar het moet toch zijn plaats vinden tussen het oude. Wanneer het oude en het nieuwe op een doordachte manier samengaan verandert het geheel in iets dat een stuk dynamischer, verrassender en aansprekender is dan wanneer het oude en het nieuwe, als elkaars concurrenten, strikt van elkaar gescheiden blijven.

Ik was gisteren eigenlijk van plan geweest om de hele dag hard te werken aan een klus waarmee ik bezig ben—als onderdeel van werkzaamheden die ik op part-time basis nog voor de Nederlandse Unie doe. Het betreft het maken van een zaakregister voor de nieuwe Nederlandse editie van het Kerkelijk Handboek dat op het punt staat te verschijnen. Ik ben achteraf blij dat ik dat prozaïsche voornemen heb laten varen en een meer culturele invulling aan het grootste deel van de dag heb gegeven. Maar nu dan, op maandagmorgen, terug naar het zaakregister . . . .