Hazelhof en van der Ploeg

 

(Maandag) Gisteren heb ik voor de eerste keer het bestuur van de Belgisch-Luxemburgse Federatie ‘voorgezeten’. Ongeveer de helft van de dertien bestuursleden had ik inmiddels wel enigszins leren kennen, maar ik had ook enkele geheel onbekende gezichten voor me. De secretaris van de Frans-Belgische Unie was paraat als toegevoegde opziener (adviseur noemt men zo iemand officieel). Het was even wennen. Maar het is gelukt een aantal processen op gang te brengen en in elk geval een voorlopige begroting voor 2012 op te stellen en een paar eerste voorzichtige stapjes te zetten op weg naar een strategie voor de komende jaren.

 

Onwillekeurig vraag je jezelf na afloop af: Hoe is het gegaan? Zal men kunnen wennen aan mijn manier van vergaderen en mijn ingeroeste gewoonte om met wat humor zo af en toe wat lucht in de discussie te brengen? Hoe kijken de bestuursleden tegen mij aan? Heeft men het gevoel dat het samen met die Nederlandse allochtoon wel zal gaan lukken? Zo’n vraag mag je natuurlijk niet constant bezighouden. Het is gewoonlijk een blijk van trieste onzekerheid als je continu gekweld wordt door de vraag hoe je bij anderen ‘overkomt’. Maar het is aan de andere kant een teken van ergerlijke arrogantie als het je helemaal niet kan schelen hoe anderen over je denken. Toch weten we allemaal hoe moeilijk het is om er achter te komen hoe anderen je beoordelen. Je kunt niet afgaan op een paar mensen die bij voorbaat alles (al dan niet oprecht gemeend) wat je zegt en doet, toejuichen. En evenmin op de mening van een enkeling voor wie je wellicht nooit ook maar iets enigszins goed kunt doen. Het gaat vooral om de meerderheid van wie je nauwelijks hoogte krijgt omdat ze niet duidelijk van hun instemming of afkeuring blijk geven.

 

Maar dat wil niet zeggen dat wat je zegt en doet die meerderheid niet raakt en dat het geen indruk achterlaat.  Zaterdagmiddag was, ik, voordat ik naar Brussel vertrok, een uurtje op de tentoonstelling van de Zeewolder Kunstkring, waarvan mijn echtgenote een actief lid is. Een dertigtal leden had elk een kunstwerk ingeleverd over het thema ‘schepping’. De tweedaagse expositie vond plaats in de ’Verbeelding’, een schitterend gelegen gebouw aan de rand van ons dorp dat buitengewoon geschikt is voor dit soort culturele zaken.

 

Terwijl ik een schilderij bewonderde hoorde ik iemand tegen een andere bezoeker en opmerking maken waarin de woorden ‘Aafje’ en ‘dominee’ voorkwamen. Even later kwam een echtpaar op me af en stelde vast dat ik inderdaad de dominee was die met Aafje is getrouwd en van wie ze zo veel hadden gehoord. (Er wordt tijdens de bijeenkomsten van de kunstkring kennelijk heel wat afgepraat.)  Na een paar opmerkingen heen en weer, vroeg de vrouw mij of ik de naam Hazelhof wel eens had gehoord. Het ging om mensen  die ooit in Haarlem woonden en met wie ze veel contact hadden gehad. Het waren zevende-dags adventisten, wisten ze. Heel aardige en behulpzame mensen! Ik kende of ken geen Hazelhof-familie in Haarlem. Maar het doet je natuurlijk goed om zoiets over geloofsgenoten te horen.

 

Fijn dat ze het mij vertelden, maar of ze het ook tegen de Hazelhof-familie hebben gezegd? Ik betwijfel het. Maar het is top om vast te stellen dat dit Haarlemse adventistengezin een positieve indruk had achtergelaten!

 

Het gesprek ging verder. Had ik misschien ook wel eens van Ds. van der Ploeg gehoord. Die was toen dominee van de adventistenkerk. Hij woonde met zijn vrouw en twee meisjes later naast hen in de Noorwegenstraat. Ze hadden zelfs een paar keer een bijbelstudie met ds. van der Ploeg gehad. Ja, van die dominee had ik wel gehoord. Ik ken hem zelfs heel goed. Nou, die dominee, dat was ook een fijne man! zeiden ze. Toen ze dat zo vertelden, vroeg ik me af of ze dat destijds ooit op die manier aan buurman-dominee van der Ploeg hadden gezegd. Ik vermoed van niet! Maar toch was het leuk dat ze zich dat nu nog steeds herinnerden..

 

Dit gesprekje van afgelopen zaterdagmiddag kwam bij me boven toen ik nadacht over hoe de bestuursleden van de Belgisch-Luxemburgse Federatie gisteren hun eerste vergadering onder mijn leiding hebben ervaren. Ik besef dat ik meer dan tevreden zal moeten zijn, als ze ooit tegen anderen zullen zeggen dat het best plezierig was om samen te werken met ‘die Nederlandse voorzitter die we toen een tijdje hadden!’ Ondertussen is het niet zo’n ramp om een beetje in het onzekere te blijven over hoe je bij de mensen om je heen ‘overkomt’. Het houdt je in elk geval scherp!

 

Na de vergadering ben ik spoorslags (letterlijk, want met de snelle trein) afgereisd naar Parijs voor de unievergaderingen die daar nu plaatsvinden.  Ik was ’s avonds nog vroeg genoeg op de plaats van bestemming om nog even op de Boulevard des Gobelins in een gezellige café/ bistro een capucino te gaan drinken en daarbij een hoofdstuk uit een fascinerend boek te lezen dat mijn dochter mij in september als verjaarscadeau gaf. Dat ik daar weer als vanouds plezier aan beleefde geeft aan dat de paracetamol (zie vorige blog) toch al snel zijn bijdrage aan een redelijk herstel van mijn vitaliteit heeft geleverd!