Category Archives: Gedichten

5. Schepping

 

In den beginne: alles leeg en woest,

totdat God aard’ en hemel schiep–

de chaos tot de orde riep

en alles werd tot wat het worden moest .

 

Eerst schiep Hij uit het duister zicht

zijn simpel machtwoord klonk: Er zij!

en met dat wonder zette Hij

wat Hij nog scheppen zou in ‘t licht.

 

De dag daarna kwamen de wolken,

en zuurstof voor wat adem heeft.

Het was genoeg voor al wat leeft

om de planeet te gaan bevolken.

 

Toen kwamen er de struiken en de bomen,

compleet met hun uitbundig bladerdak–

de bloesem was te zien aan elke tak,

alleen de oogst moest nu nog komen.

 

De vierde dag verschenen ster en maan

om te regeren over alle duister

en overdag, in volle luister

kreeg ook de zon zijn vaste baan.

 

Dag nummer vijf was voor de vogels en de vissen:

het leven zwermde uit van laag tot hoog.

Maar wat zich onder water voortbewoog–

daarnaar kon men alleen maar gissen.

 

En toen kwam op de laatste scheppingsdag

een menigte van kleine en grote dieren

het nieuwe paradijs nog verder sieren,

elk naar hun soort ontstaan op Gods gezag.

 

Het werk was af toen ook de mens verscheen

De mens: de man, maar ook zijn vrouw

die zijns gelijke wezen zou:

Gods ideaal: zijn beeld, van tweeën één!

 

Toen kwam de dag waarop God heeft gerust

een monument gehouwen in de tijd

de sabbatdag–voor nu en eeuwigheid,

waarop God met zijn Geest de aarde kust.

 

En alles wat Hij maakte was “zeer goed”

volmaakt, en in volkomen harmonie,

want op zijn Woord en onder zijn regie

wordt het precies zoals het moet.

 

Daar zijn we dan: als zetbaas van de aarde,

beheerder van wat hier op aarde leeft,

van alles wat Hij ons in bruikleen geeft:

een opdracht van onmetelijke waarde.

 

Daar zijn we dan: Geschapen naar zijn beeld:

in staat te kiezen tussen goed en kwaad

te luist’ren naar zijn goddelijke raad

en op te volgen wat Hij ons beveelt.

 

Weet wat we zijn: het voorwerp van zijn zorg

de focus van zijn liefde en gena!

En als een goddelijke mecenas

blijft Hij voor nu en altijd onze Borg.

 

3 van 28

Morgen of overmorgen komt er weer een blog in proza. Nu even een drietal verzen. Ik heb het vage plan om van alle 28 geloofspunten die we als adventistische christenen onderschrijven een kort vers te maken (als de inspiratie daartoe niet voortijdig opdroogt). Zo af en toe moet je je eens afvragen wat het nu voor jezelf betekent dat je een bepaalde reeks doctrines onderschrijft. Dit is op dit moment mijn manier om er weer eens mee bezig te zijn. In de afgelopen 2 weken leverde dat onderstaande vrucht op: gedichten over God–Vader, zoon en heilige Geest. Vorige maand zag de trouwe lezer al een gedicht over de Drie-eenheid.

 

God de Vader

 

God–goed, groot in zijn oppermacht,

uniek en zonder enig vergelijk;

ultiem verheven, buiten ons bereik,

wonend in majesteit en pracht.

 

 

God–eeuwig, van altijd en zonder einde;

zonder een lichaam dat wij kunnen raken,

waar w’ons een beeld van kunnen maken.

want U bent God in alom-tegenwoordigheid!

 

 

Maar bovenal bent U toch God–de Vader

van Jezus Christus, die naar ons toekwam

en alles wat niet deugde op Zich nam.

Hij is is uw Zoon en brengt ons uw genade.

 

En U bent ook de Vader van ons mensen,

die ons omringt met liefde en geduld;

die onze leegte met uw volheid vult.

Wat valt er verder nog te wensen?

 

=========

 

God de Zoon

 

Jezus. Hij kwam als mensenkind

geboren in de tijd, en uit een maagd,

als Iemand die in al zijn vezels draagt

wat Hem met stervelingen bindt.

 

Maar: Jezus, daar gaat God!

want Hij bestond van eeuwigheid

Hij kent geen grenzen, slechts oneindigheid–

in Hem komt alle majesteit aan bod.

 

In hemelsnaam, hoe kan dat samengaan?

Hoe smeed je God- en mens-zijn aan elkaar?

Hoe is het ongelooflijk en toch waar?

Het is te wonderlijk voor menselijk verstaan.

 

Hij is de God die ons van zonde kwam bevrijden–

want dat vergt meer dan menselijk genie:

dat vraag de inzet van Gods Evenkie–

dat vraagt om boven-menselijk lijden.

 

Hij is de mens die naast ons wilde staan,

omdat Hij snapt hoe wij ons voelen,

ook als wij het meestal wel goed bedoelen

maar niettemin steeds weer de mist ingaan.

 

Hij is de god-mens, vleesgeworden Macht,

Hij is de Heer die onze liefde vraagt

en wie er het met Hem op waagt,

krijgt rijkelijk van Hem daartoe de kracht.

=========

 

Heilige Geest

 

Toen alles leegte was, zonder orde,

zweefde de Geest al op de aarde rond.

En toen God zag hoe alles was geworden,

was er de Geest die aard’ en hemel bond.

 

De Geest was druk met inspireren van profeten,

toen God met mensen spreken wilde.

En Hij was ook de stem van het geweten

van wie niet zwaar aan zijn beloften tilde.

 

Toen kwam Messias Jezus, onze Heer.

Hij werd gedoopt vóór d’aanvang van zijn werk

Als duif vermomd daalde de God-Geest neer

op Hem, en later op zijn kerk.

 

Bij zijn vertrek gaf Hij de Geest als pand–

in tongen als van vuur liet Hij Zich zien.

Aan elk van ons gaf Hij met ruime hand

talenten: één, of vijf of soms zelfs tien.

 

Ware aanbidding is in geest en waarheid:

Prijst God dus fier en onbevreesd;

prijst Hem in zijn Drievuldigheid:

looft Vader, Zoon en heil’ge Geest.

Drie-eenheid

 

U bent slechts één, maar U bent niet alleen

U bent de Vader, Zoon en Geest

Wat bent U nu het allermeest?

of wat hebt U zoal gemeen?

 

Bent U nu één of bent U drie?

het moet toch een van beiden zijn!

of zijn het vormen, is het schijn

waarin een mens als ik U zie?

 

Hoe lang ‘k ook denk, ik kom er nimmer uit,

want U bent één en ongescheiden

en toch wil ik uw drieheid ook belijden–

U snapt toch wel dat ik op grenzen stuit?

 

Ik zal met dit mysterie moeten leven

mijn menselijk vermogen schiet tekort,

en schoon het mij vaak mistig wordt

komt U geen tekst en uitleg geven.

 

U zegt alleen: Geloof nou maar–

jouw denkraam is en blijft beperkt,

maar stel je open en bemerk:

Jouw God is groot en wonderbaar.

 

Jouw God is Vader, Zoon en Geest.

Jouw God is drie en Hij is één,

zoals Hij is vind je er geen.

Dus loof Hem: Vader, Zoon en Geest!

 

Sonnet

 

Wederkomstverwachting

 

Als wind en water deze aarde slaat

en vuur en onheil dood en doem verspreidt;

als de tsunami wild de zee berijdt,

brengt ons geen slimmigheid nog baat.

 

Waar is de hoop wanneer slechts honger wacht

en aids en kanker aan de mensen vreet?

–als je in wanhoop niet meer weet

of er nog dag is of alleen maar nacht?

 

Dan rest geen hoop, alleen nog het vertrouwen

dat menselijke plannen mogen falen,

maar dat we op God kunnen blijven bouwen.

 

Dus hoop maar op die God die onze zorgen ziet

die mensen hoort in alle tong en talen—

en op zijn tijd een nieuwe toekomst biedt.