In den beginne: alles leeg en woest,
totdat God aard’ en hemel schiep–
de chaos tot de orde riep
en alles werd tot wat het worden moest .
Eerst schiep Hij uit het duister zicht
zijn simpel machtwoord klonk: Er zij!
en met dat wonder zette Hij
wat Hij nog scheppen zou in ‘t licht.
De dag daarna kwamen de wolken,
en zuurstof voor wat adem heeft.
Het was genoeg voor al wat leeft
om de planeet te gaan bevolken.
Toen kwamen er de struiken en de bomen,
compleet met hun uitbundig bladerdak–
de bloesem was te zien aan elke tak,
alleen de oogst moest nu nog komen.
De vierde dag verschenen ster en maan
om te regeren over alle duister
en overdag, in volle luister
kreeg ook de zon zijn vaste baan.
Dag nummer vijf was voor de vogels en de vissen:
het leven zwermde uit van laag tot hoog.
Maar wat zich onder water voortbewoog–
daarnaar kon men alleen maar gissen.
En toen kwam op de laatste scheppingsdag
een menigte van kleine en grote dieren
het nieuwe paradijs nog verder sieren,
elk naar hun soort ontstaan op Gods gezag.
Het werk was af toen ook de mens verscheen
De mens: de man, maar ook zijn vrouw
die zijns gelijke wezen zou:
Gods ideaal: zijn beeld, van tweeën één!
Toen kwam de dag waarop God heeft gerust
een monument gehouwen in de tijd
de sabbatdag–voor nu en eeuwigheid,
waarop God met zijn Geest de aarde kust.
En alles wat Hij maakte was “zeer goed”
volmaakt, en in volkomen harmonie,
want op zijn Woord en onder zijn regie
wordt het precies zoals het moet.
Daar zijn we dan: als zetbaas van de aarde,
beheerder van wat hier op aarde leeft,
van alles wat Hij ons in bruikleen geeft:
een opdracht van onmetelijke waarde.
Daar zijn we dan: Geschapen naar zijn beeld:
in staat te kiezen tussen goed en kwaad
te luist’ren naar zijn goddelijke raad
en op te volgen wat Hij ons beveelt.
Weet wat we zijn: het voorwerp van zijn zorg
de focus van zijn liefde en gena!
En als een goddelijke mecenas
blijft Hij voor nu en altijd onze Borg.