Monthly Archives: Juli 2015

De Drie Formulieren van Enigheid en de Fundamentele Geloofspunten

 

Toen onze zoon (destijds: zoontje) de christelijke basisschool bezocht in de plaats waar we een dikke veertig jaar geleden woonden, bood mijn vrouw aan om ‘leesmoeder’ te worden op die school, dat wil zeggen: als vrijwilligster kinderen te helpen bij het vlot leren lezen. Dat aanbod werd op prijs gesteld, maar er was een hobbel. De school had een expliciete Calvinistische grondslag en verlangde van personeel en vrijwilligers dat zij een verklaring tekenden dat zij instemden met de Drie Formulieren van Enigheid. Mijn vrouw had tot op dat moment nog nooit van deze ‘Drie Formulieren’ gehoord. Ze was niet van plan zo maar iets te tekenen en werd dan maar ‘leesmoeder’ op de nabij gelegen openbare school!

Wat zijn de Drie Formulieren van Enigheid?  Het gaat om documenten die in de zestiende en zevende zeventiende eeuw door de Nederlandse Calvinisten als gezaghebbend werden aanvaard. Dat betrof allereerst de Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561) en de Heidelberger Catechismus (1563), die tot in detail definieerden wat de ware leer was. Zo’n vijftig jaar later kwamen daar de Dordtse Leerregels bij. Die danken hun naam aan het feit dat ze werden opgesteld tijdens de beroemde Synode van Dordrecht (1618-19), waar de voorstanders van predestinatie hun conflict uitvochten met de volgelingen van een zekere Arminius, die beweerde dat de mens een vrije wil heeft. Die groep werd ook wel aangeduid met de naam ‘remonstranten’ en daarom heten de Dordtse Leerregels ook wel de Vijf Artikelen tegen de Remonstranten.

Hoewel de schoolleiding van de christelijke basisschool ter plaatse aangaf dat het slechts om een formaliteit ging, had mijn vrouw er toch bezwaar tegen dat ze formeel met deze documenten moest instemmen.  Nog steeds behoren deze geschriften tot de zgn. belijdenisgeschriften van de PKN, de Protestantse Kerk in Nederland. Betekent dit dat de meeste leden van de PKN (of van andere kerken in de Calvinistische traditie in en buiten Nederland) zo ongeveer weten wat er in deze drie documenten staat? Nee, zeker niet. Ik schat dat de meerderheid er nog nooit een letter van gelezen heeft. Maar, ondanks veel discussie over bepaalde artikelen (met name in de Nederlandse Geloofsbelijdenis) blijkt het haast onmogelijk om wijzigingen aan te brengen. En van tijd tot tijd worden ze gebruikt om er mensen mee om de oren te slaan (of iemand te weigeren als ‘leesmoeder’ te fungeren).

Dit was precies wat de leiders van de Adventkerk van het eerste uur in gedachten hadden toen ze zeiden dat ze niets van formele geloofsbelijdenissen moesten hebben. Zij hadden gezien hoe deze historische documenten in de kerken in Noord-Amerika, waarmee zij bekend waren, bijna hetzelfde gezag hadden gekregen als de Bijbel en hoe moeilijk het was geworden om een open discussie aan te gaan over een bepaald bijbels thema. Alles lag vast en je moest je precies houden aan wat de wijze mannen in het verleden hadden uitgedokterd. Voor hen was het duidelijk: ‘We have no creed but the Bible!’ (Wij hebben alleen de Bijbels als onze geloofsbelijdenis.)

Geleidelijk aan hebben we het standpunt om geen ‘credo’ te hebben aan de kant geschoven. We hebben nu een document dat bekend staat als de (28) Fundamental Beliefs (Fundamentele Geloofswaarheden). Het is veel meer geworden dan een simpele opsomming van de belangrijkste adventistische geloofspunten. Het is (net als de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Heidelberger Catechismus in het Nederlands Protestantisme) een toets van orthodoxie geworden. Dat moet je geloven, want anders kun je niet echt meedoen.

Betekent dit dat alle zevende-dags adventisten wel zo ongeveer weten waar het in de 28 Fundamentele Geloofspunten over gaat? Verre van dat. Ik heb wel eens een klein onderzoekje gedaan.  Daarbij bleek dat de meeste Nederlandse kerkleden niet verder komen dan 10 à 12 punten te noemen. En laten we eerlijk zijn: vooral de meeste nieuw-gedoopten hebben maar een vaag idee van wat er in het document met die 28 Geloofspunten wordt gezegd. In verre landen gaat dat waarschijnlijk nog wat verder. Ik denk niet dat de meeste 30.000 nieuwe leden, die onlangs na campagnes van enkele weken in Zimbabwe werden gedoopt (om maar een voorbeeld te noemen), zelfs zover komen dat ze tien punten kunnen opnoemen. Maar tegelijkertijd zegt de hoogste kerkleiding dat je eigenlijk geen goede adventist bent als je sommigen van die 28 punten niet onderschrijft!

Zonder twijfel zijn de Drie Formulieren van Enigheid belangrijke historische documenten. Veel van de basisbeginselen zijn daardoor in het Nederlandse Calvinisme bewaard gebleven Maar in het dagelijks leven van de meeste kerkgangers spelen ze nauwelijks nog een rol.  Zo is ook het document van de Fundamentele Geloofswaarheden zeker een belangrijk document. Maar we moeten toch ook de betrekkelijkheid ervan inzien. We mogen vaststellen dat de meeste adventisten een aantal belangrijke algemeen christelijke en specifiek adventistische beginselen hebben omarmd, zonder dat ze in hun dagelijks leven steeds naar de letter van de tekst van dit document hoeven te kijken. En de 28 Fundamentele Geloofspunten mogen nooit de steriele status van een echte ‘geloofsbelijdenis’ krijgen of gebruikt worden als een checklist om iemands orthodoxie (of gebrek daaraan) vast te stellen—dat staat haaks op een kostbare adventistische traditie!

 

Je vriend Jan . . .

 

Een week geleden stierf Jan T. Knopper in het verre Australië. Hij werd 91 jaar. Jan Knopper was een Nederlander. Hij was zijn gehele leven lang werkzaam in de uitgeverstak van de Adventkerk als coördinator van colportage-activiteiten. Eerst in Nederland, daarna in Kongo. Vervolgens in Noord-Europa en Australië. En na zijn pensionering nog enige tijd als vrijwilliger in Rusland.

Ik kende hem van vroeger toen hij in Nederland werkzaam was en ontmoette hem van tijd tot tijd in de jaren daarna—bijvoorbeeld als hij met zijn vrouw Reintje op verlof was in Nederland. Ik vond hem geen prettige man. Hij was heel conservatief in zijn theologische opvattingen en heel hard in zijn oordeel over mensen en gebeurtenissen in de kerk. Toch heb ik de laatste vier jaar intensief met hem via e-mail gecommuniceerd. Zijn e-mails waren meestal wat langer dan de mijne, maar werden altijd ondertekend met: Je vriend Jan.

Veel mensen die mij kennen en ook Jan Knopper gekend hebben zullen zich er over verbazen dat wij heel regelmatig contact hadden. We vormen immers een nogal onwaarschijnlijk duo: Een aartsconservatieve man (van een andere generatie) in het verre Australië en iemand die door sommigen (enigszins terecht) als nogal liberaal wordt aangemerkt.

In 2011 bezocht ik Australië om een aantal lezingen te houden tijdens een congres dat door Avondale College—het Australisch instituut voor hoger onderwijs van de Adventkerk—was georganiseerd. Jan Knopper woonde dicht bij die plaats, zo’n honderdtwintig kilometer van Sydney. Hij liet me weten dat hij het op prijs zou stellen als ik hem zou komen bezoeken. Met enige tegenzin ging ik op zaterdagmiddag naar zijn bejaardenwoning. Ik was van plan het na een uurtje wel voor gezien te houden, maar het werd een bezoek van vijf uur.

Ik kwam op een crisismoment in het leven van Jan. Zijn vrouw Reintje zou de dag daarna in een verpleeghuis worden opgenomen. Na een lang leven samen zouden zij nu gescheiden verder moeten leven. De eens zo harde man was nu heel kwetsbaar en had iemand nodig bij wie hij zijn verdriet kwijt kon. Hij was die middag bijna steeds aan het woord. Een paar dagen later schreef hij mij een e-mail om mij te bedanken dat ik hem en zijn vrouw had bezocht. Hij was heel dankbaar dat ik had willen luisteren. Het had hem op dat moeilijke moment oneindig veel goed gedaan.

Daarna kwam een e-mail correspondentie op gang. Jan schreef me over allerlei dingen. Soms had hij via (ook zeer conservatieve) contacten gehoord hoe vreselijk de Nederlandse Adventkerk eraan toe was. Ik vroeg hem dan te overwegen of hij wel het hele verhaal had gehoord of misschien wat eenzijdig was voorgelicht en schreef hem over de vele goede dingen die in de Nederlandse kerk gebeuren. Hij was een groot bewonderaar van Ted N.C. Wilson, de voorzitter van de Adventistische wereldkerk sinds 2010. Ik deelde die bewondering niet en liet hem weten waarom.  Hij was het volstrekt oneens over mijn (zijns inziens) veel te oecumenische opstelling. Hij vond ook dat ik de profetieën van Daniël en de Openbaring veel te vaag uitlegde. De paus bleef voor hem de kleine hoorn die we argwanend in de gaten moesten houden.  Natuurlijk was Jan Knopper ook een fervent tegenstander van de inzegening van vrouwelijke predikanten. En hij was er mordicus op tegen om homoseksualiteit te erkennen als een legitieme en ook in de kerk geaccepteerde levenswijze.

Ik diende hem van repliek—soms voorzichtig, soms ook heel duidelijk. Hij bleef het meestal met me oneens. Ik had inmiddels wel zoveel respect en sympathie voor hem gekregen dat ik zijn mails uitvoerig beantwoordde. Soms was hij bereid om zijn visie iets bij te stellen, maar meestal was dat niet het geval. Maar hij bleef met me corresponderen en ging mij geleidelijk zien dat ik, ondanks al mijn verfoeilijke liberale ideeën, toch kennelijk ook van harte de kerk wilde dienen en mijn geloof op een authentieke manier wilde uitleven. Hij eindigde zijn e-mails daarom steevast met mij veel zegen te wensen en met de ondertekening: Je vriend Jan.

Wat zich tussen Jan Knopper en mij de afgelopen vier jaar afspeelde is een kleine illustratie dat mensen die met elkaar van mening verschillen en elkaar wellicht niet gemakkelijk zullen overtuigen, toch ‘broederlijk’ en vriendschappelijk met elkaar kunnen omgaan en de dialoog gaande kunnen houden.  Als dat op individueel niveau mogelijk is, dan moet dat ook kunnen gelden voor groepen binnen de kerk die theologisch van mening verschillen. Dat is op collectief niveau natuurlijk wel wat ingewikkelder. Maar we kunnen een klein beginnetje maken in de persoonlijke contacten die we hebben. Dat dit wonderen kan verrichten blijkt uit de correspondentie tussen mij en mijn ‘vriend Jan.’

 

JA

 

Een week na San Antonio is het meeste stof wel zo’n beetje neergedwarreld. Maar de discussie zal doorgaan. Ik heb gedurende de afgelopen week volop deelgenomen aan de digitale gedachtewisseling over de plaats van de vrouw in de kerk. Mijn  blog van vorige week, getiteld ‘Nee’, is door enkele duizenden mensen gelezen. Ik heb veel reacties gekregen via e-mail en Facebook. Vele daarvan waren positief, enkele zelfs hartverwarmend, maar er kwam ook een flinke portie hate-mail. In een reactie werd ik zelfs uitgeroepen tot een van de most evil leaders (een van de meest verderfelijke leiders) in de Adventkerk. Ik schud dat wel van me af. Het geeft me zelfs een kleine voldoening dat me in een dergelijke reactie toch nog steeds enige invloed wordt toegedacht.

Momenteel ben ik nog op vakantie, maar na terugkeer, volgende week, op vaderlandse bodem wachten me een aantal drukke maanden. Een van de projecten waar ik op verzoek van de Nederlandse Adventkerk mee bezig ben is een hertaling van het boek Education van Ellen White. De Nederlandse vertaling (‘Karaktervorming’) is, naar het oordeel van de kerkleiding in Nederland toe aan een flinke opfrissen. Het is een pittige opgave de tekst van dit boek in het soort Nederlands weer te geven dat (vooral ook jongere) mensen zullen willen lezen. De boodschap moet dezelfde blijven, maar de taal moet naar de eenentwintigste eeuw worden opgetild.

In het boek is een uitspraak van Ellen White te vinden die in het kader van de huidige discussies binnen het wereldwijde adventisme heel relevant is. Ik citeer: ‘Wat de wereld meer dan wat dan ooit nodig heeft zijn mensen die je niet kunt omkopen, die tot op hun bot integer zijn, die niet aarzelen verkeerde dingen bij hun naam te noemen, die een geweten hebben dat als een kompas in de juiste richting wijst—met andere woorden: mensen die staande blijven ook als alles om hen heen omvalt.’ Inderdaad: het gaat om volledig integriteit. God heeft man en vrouw volkomen gelijkwaardig geschapen. Daar verandert een NEE van zo’n 60 percent van ca. 2.500 mensen in San Antonio niets aan. Er valt met dat principe—mannen en vrouwen zijn allemaal deel van het priesterschap van alle gelovigen—niet te marchanderen. JA, in Christus zijn alle verschillen in rang (die lange tijd cultureel door een patriarchale samenleving waren gestempeld) tussen mannen en vrouwen opgeheven.

Trouwens: nu de naam van Ellen G. White valt is het goed te bedenken dat zij nooit slaafs volgde wat de kerkleiders besloten. Zij keerde zich herhaaldelijk tegen de kingly power (koninklijk macht), die de bestuurders zichzelf hadden toegekend. Ik maak me sterk dat zij, als zij nu geleefd had, ook met dergelijke kritiek zou zijn gekomen. Leiders die voortdurend haar boeken citeren (vaak zelfs meer dan de Bijbel) zouden ook die uitspraken van haar wel wat serieuzer mogen nemen.

Ellen White had dikwijls veel commentaar op de aanpak van voorzitters van de Generale Conferentie. Wie daaraan twijfelt moet het boek The Prophet and the Presidents maar eens lezen, van de hand van Dr. Gilbert Valentine. Het werd in 2011 uitgegeven door een van de officiële uitgevers van de kerk (Pacific Press). Ook hier geldt: als zij in 2015 nog had geleefd zou zijn misschien ook nu wat kritische testimonies (getuigenissen) aan de wereldvoorzitter hebben gezonden.

We krijgen dikwijls van de kant van de kerkleiders te horen dat een beslissing van een wereldcongres van de kerk geïnterpreteerd moet worden als de stem van God. Ellen White heeft zich ook wel in die zin uitgesproken. Maar dergelijke uitspraken moeten in ieder geval naast heel andere uitspraken worden gelegd om een evenwichtig beeld te krijgen. Als ik dat doe kan ik in elk geval niet aan de conclusie ontkomen dat ‘de kerk’ zich kan vergissen en dat leiders loyaal, maar heel kritisch, moeten worden gevolgd.

En dan nog één ding om deze blog te besluiten: Ooit was onze kerk een geloofsgemeenschap waarin op grote schaal werd gediscrimineerd ten aanzien van ras en huidskleur. Nog altijd zijn daar sporen van terug te vinden. We moeten ons daar nog steeds voor schamen.

Zullen we nu ook officieel de geschiedenis ingaan als een kerk die mensen discrimineert op basis van hun geslacht? Het lijkt er helaas wel op. Ik schaam me er nu al voor.

Na San Antonio . . . hoe nu verder?

 

Hoe moet het nu verder met de rol van de vrouw in de Adventkerk? De stemming in San Antonio heeft geen oplossing gebracht. Een stemverdeling van ruwweg 40 procent vóór en 60 procent tégen heeft weliswaar een meerderheid opgeleverd, maar is mijlenver weg van een werkbare consensus. Je hoeft geen groot profeet te zijn om te zien dat een zeer aanzienlijk segment van de kerk van mening is en blijft dat mannen in de kerk een andere (belangrijkere!) positie hebben dan vrouwen. Die mening is gebaseerd op een bepaalde manier van bijbellezen: ‘lezen zoals het er staat—in het Engels: a plain reading of the Bible. Het is een stuk ‘waarheid’ dat je niet kunt opgeven, ook niet als veertig procent van de kerk daarom vraagt (in feite: smeekt). Aan de andere kant zullen er veel individuele leden, maar ook administratieve eenheden, zijn en blijven in de kerk die zich niet aan de uitspraak van het wereldcongres willen houden. Of liever gezegd: niet kunnen houden, omdat hun geweten hen dat niet toestaat.

Hoe gaan we nu verder? Want ondanks alle diepgaande meningsverschillen willen ook de voorstanders van vrouweninzegening één kerk blijven. Ik pretendeer niet dat ik het antwoord heb. Maar ik zou graag een kleine bijdrage leveren aan de discussie door—in alle voorlopigheid—een pragmatische aanpak voor te stellen die misschien een uitweg biedt en die in de ogen van grote groepen aan beide kanten van de kloof aanvaardbaar en werkbaar is.

Het is een aanpak die wellicht aantrekkelijk kan zijn voor conferenties/unies die mannelijke en vrouwelijke predikanten een gelijke status willen geven, maar zoveel mogelijk de controverse met de wereldkerk willen vermijden.

Mijn mening ten aanzien van het onderwerp van vrouwen-inzegening is in de afgelopen weken sterk beïnvloed door het boek van dr. Bertil Wiklander, de recentelijk gepensioneerde voorzitter van de Trans-Europese Divisie.[1] Hij wijst daarin op een aantal heel belangrijke aspecten die vaak over het hoofd worden gezien. Om een indruk te krijgen van de inhoud van dit boek, zie mijn bespreking op de website van Adventist Today (http://atoday.org/at-last-a-fresh-re-assessment-of-the-entire-issue-of-ordination-men-and-women.html) en op de website van Spectrum (https://shar.es/1s1coO).

De belangrijkste uitgangspunten in Wiklander’s boek, waarvoor hij soliede argumenten aandraagt, zijn:

  1. Het onderwerp van ‘inzegening van mannen en vrouwen’ moet worden gezien tegen de achtergrond van de zending die God aan ons mensen heeft gegeven.
  2. Mannen en vrouwen zijn als gelijken geschapen en die gelijkheid is ook door de zondeval niet teniet gedaan.
  3. In het Oude Testament zien we hoe God dikwijls zijn idealen voor de mens tijdelijk aanpaste aan de heersende sociale omstandigheden (slavernij; echtscheiding; polygamie; patriarchale structuren, etc.)
  4. In het Nieuwe Testament wordt de nadruk gelegd op de nieuwe gemeenschap die in Christus werkelijkheid is geworden, waarin de traditionele scheidsmuren niet meer bestaan (slaaf en vrije, jood en niet-jood, man en vrouw).
  5. Het leidend beginsel is nu het priesterschap van alle gelovigen (m/v).
  6. Maar, tegelijkertijd, moet ook erkend worden dat culturele omstandigheden in veel gebieden volledige implementatie van het nieuwtestamentisch ideaal (nog) in de weg staat.
  7. De traditionele vorm van inzegenen binnen de Adventkerk is niet gebaseerd op bijbelse voorschriften en heeft zelfs aspecten die niet-bijbels zijn (bijv. het idee dat een menselijke handeling iemand een bijzondere, exclusieve zegen geeft; dat lijkt verdacht veel op de katholieke sacramentsopvatting).

Bij de discussie over de rol en status van de vrouw in de kerk moeten we niet vergeten dat vrouwen in heel veel landen een grote meerderheid vormen in de Adventkerk. In toenemende mate is het eenvoudigweg niet meer mogelijk om de kerk te ‘runnen’ zonder vrouwen, ook in leidende posities.

Het is daarnaast ook essentieel om in de gaten te houden dat de rol van mensen, c.q. van de kerk, beperkt is als het gaat om de roeping die mensen (mannen en vrouwen) voelen om predikant te worden.  God roept mensen door zijn Geest, en diezelfde Geest rust mannen en vrouwen (zonder onderscheid) toe voor werk in de kerk en namens de kerk. Vervolgens heeft de kerk (d.w.z. een daartoe in onderling overleg aangewezen instantie binnen de kerk) de taak om zo goed als mogelijk is vast te stellen dat het om een echte roeping gaat en of hij/zij voldoende is toegerust voor de pastorale taak waartoe hij/zij zich geroepen weet.  Als die bevindingen positief zijn zal ‘de kerk’ die roeping bevestigen en inpassen in de structuur die zij heeft geschapen om haar missie uit te voeren.

De vorm waarin een roeping wordt erkend en de taal die daarbij wordt gebruikt zou dan gender-neutraal moeten zijn. De traditionele termen, zoals ‘inzegening’, ‘ordination’, ‘commissioning’ zijn te beladen om nog te gebruiken. Het zijn geen bijbelse woorden, dus er kleeft niets heiligs aan en ze kunnen, als dat nuttig is, zonder meer worden afgeschaft. In plaats daarvan zouden we voortaan wellicht drie gender-neutrale categorieën kunnen onderscheiden, bijv.: stagiaires (pastoral interns), pastorale werkers (pastoral workers) en predikanten (pastors). Een ieders wiens goddelijke roeping door de kerk erkend is, zal na enige verdere praktijktraining te hebben ondergaan, en na eventueel een (korte) periode als pastoraal werker te hebben gefunctioneerd, tot predikant (pastor) kunnen worden benoemd.

De verschillen tussen de status van pastoraal werken en predikant dienen zorgvuldig te worden gedefinieerd.

De benoeming tot predikant (pastor) zal officieel namens de unie/conferentie worden bekendgemaakt in de eerste gemeente(n) waar de betreffende predikant wordt aangesteld. Dit kan eventueel gepaard gaan met een low-key ceremonie die qua vorm en woordgebruik de traditionele inzegenings-rituelen en –terminologie vermijdt.

Bij een transfer van de plaats waar de predikant zijn werk is begonnen naar een andere divisie/unie/conferentie zal de ontvangende organisatie de betrokken (man of vrouw) aanvaarden als predikant (pastor) met alle bevoegdheden van dien. Als dat een probleem oplevert (bijv. omdat het om een vrouwelijke predikant gaat), kan de betreffende organisatie besluiten deze predikant (pastor) dan maar niet te ‘roepen’, of in onderling overleg met de persoon, die men graag in dienst wil nemen, besluiten hem/haar te ‘roepen’ als pastoraal werker.

Unies/conferenties die mannelijke en vrouwelijke predikanten een gelijke status willen geven, kunnen in hun plaatsingsbeleid eventueel rekening houden met gevoeligheden in sommige plaatselijke gemeenten.

Het is van belang dat (hopelijk) de Generale Conferentie en de divisies waarin volledige gelijkheid van mannelijke en vrouwelijke predikanten van groot belang wordt geacht, deze gang van zaken goedkeuren (of tenminste gedogen) en na verloop van tijd (als deze aanpak in de praktijk is beproefd) de ‘policies’ (liefst op divisie-niveau) zullen aanpassen.

[Het is verder noodzakelijk, lijkt me, ook de ‘inzegening’ van ouderlingen en diakenen een andere vorm te geven, omdat eventuele principiële bezwaren die tegen het inzegenen van vrouwelijke predikanten worden ingebracht ook voor die categorieën gelden.]

Zou een oplossing in bovenstaande richting ons kunnen helpen om met zo weinig mogelijk strijd en spanning verder te gaan?

[Wie denkt dat we in deze sfeer verder kunnen denken, kan zich vrij voelen deze blog met anderen te delen en/of te vermenigvuldigen.]

 


[1] Bertil Wiklander A Review of Ordination Reconsidered: The Biblical Vision of Men and Women as Servants of God (Newbold Academic Press, June 2015) Beschikbaar bij Amazon in paperback en als e-Book.

NEE

 

[Donderdagmorgen, 9 juli] Dank zij onze huidige technologie is het mogelijk, ook als je niet lijfelijk in San Antonio bent, een redelijk goed beeld te krijgen van wat zich daar afspeelt. Ik heb gisteren een groot deel van de dag via een live stream het debat over de inzegening van vrouwelijke predikanten gevolgd. Om 11 uur plaatselijke tijd (in Zweden, waar we zijn voor een paar weken vakantie) ben ik naar bed gegaan. Het was duidelijk welke kant het op zou gaan. Tegen beter weten in heb ik steeds gehoopt dat mijn kerk in staat zou zijn om eindelijk ja te zeggen tegen volledige gelijkheid van man en vrouw, ook binnen de kerk. Ik had gehoopt dat mijn kerk in San Antonio zou laten zien dat we in de eenentwintigste eeuw leven en in die context ons christen-zijn concreet moeten maken.

De speeches die verreweg de meeste indruk op mij maakten waren die van Jeroen Tuinstra en Jan Paulsen. Maar het mocht uiteindelijk allemaal niet baten. Toen ik vanmorgen opstond en meteen wilde weten hoe de stemming uiteindelijk verlopen was, sprong het trieste nieuws mij via allerlei websites en Facebook postings tegemoet.

Ik ben ongetwijfeld niet de enige adventist die vanmorgen een zware geestelijke kater moet verwerken. Wat moet je doen als je ziet hoe je kerk afglijdt naar het verleden—naar de negentiende eeuw (positie van de vrouw) of naar de Middeleeuwen (artikel zes van de Fundamentele Geloofspunten). Ted Wilson en andere leiders kunnen ons wel in alle toonaarden bezweren dat we nu eensgezind alle strijd over dergelijke punten achter ons moeten laten en ons op de eigenlijke taak van de kerk moeten richten, maar dat is een ongelooflijk naïef standpunt. Het evangelie—ook in de adventistische versie—kan mensen in de wereld van de eenentwintigste eeuw alleen overtuigen als het gebracht wordt door mannen en vrouwen die herkend worden als mensen van deze tijd en als het gebracht wordt in de context van deze tijd.

Toen ik vanmorgen uit het raam keek zag ik een strak-grijze lucht. De zon is hier in dit deel van de wereld vanmorgen al opgegaan om rond half drie, maar heeft zich nog niet laten zien. Het stemt me wat gedeprimeerd. Dat is hoe ik mij vanmorgen voel wat mijn kerk betreft.

Nee, ik zal niet gemakkelijk besluiten mijn kerk te verlaten. Ik hoop dat ik nog jaren in gezondheid binnen mijn kerk kan functioneren en mensen tot zegen kan zijn.  Maar verwacht niet van mij dat ik tegen mijn geweten in zal gaan en me zal neerleggen bij het dictaat van 60 procent van de wereldkerk, van wie de meesten geen idee hebben hoe het is om in het Europa en andere delen van de westerse wereld christen te zijn, en voor welke uitdagingen we staan als we ons christen-zijn als een reële optie aan onze ont-kerstende vrienden willen voorhouden.

Waarschijnlijk zal ik over enkele weken of maanden wat scherper het bredere verband van de dingen kunnen zien. Wat in het adventisme gebeurt is niet uniek. De christelijke kerk verschuift van Noord naar Zuid. Vooral in wereldwijde christelijke bewegingen voert het niet-westerse segment steeds meer de boventoon. De kerk van het westen zal tegen die achtergrond, zoveel mogelijk in loyaliteit jegens het geheel, haar eigen weg moeten gaan en steeds de grenzen moeten opzoeken van hoe ver je kunt gaan zonder de band met je broeders en zusters definitief te verbreken, maar toch jezelf te blijven en je eigen geweten te volgen.

Maar vanmorgen vind ik het nog even heel erg moeilijk de dingen zo te relativeren en schaam ik mij voor mijn kerk. En dat is een deprimerend gevoel.