Monthly Archives: Juli 2013

Hittegolf

 

Nederland beleefde de afgelopen dagen een hittegolf. Tot vervelens toe hebben we via de media gehoord dat je pas over een hittegolf kunt spreken als het in De Bilt vijf dagen tenminste 25 graden is geworden, en op voorwaarde dat op tenminste drie dagen het kwik boven de dertig is gekomen. Nu, dat is gelukt. En de manier waarop erover in de media werd gerapporteerd gaf de indruk dat we daarmee als Nederlandse bevolking een geweldige prestatie hadden geleverd. Eerlijk gezegd ben ik al dat geleuter over het weer grondig zat. Het begint al als ik ‘s morgens om kwart voor zeven naar het nieuws van RTL4 kijk. De weervrouw of weerman komt even in beeld, zegt een paar woorden over het weer, maar vertelt nog niet alles. Dat komt pas later in de uitzending. Dus, mensen, blijven kijken . . .

Maar goed, ik heb eigenlijk maar weinig last gehad van de hittegolf en heb niet klagend en hijgend, me het zweet van het voorhoofd vegend, in een strandstoel aan de Costa Zeewolde gehangen (het strand bij het randmeer). Ik heb heel wel uurtjes doorgebracht op het balkon van ons appartement met mijn laptop voor me. Het fijne van mijn onvolprezen MacBook Air laptop is dat het scherm voldoende scherp is dat ik ook bij overdadige zonneschijn prima kan werken. Ik ben flink opgeschoten met de Nederlandse vertaling van een nieuw boek van Jean-Claude Verrecchia over het heiligdom in de Bijbel. Jean-Claude is een Fransman. Als docent op Newbold College in Engeland spreekt hij vloeiend, zij het bepaald niet accentloos, Engels, maar boeken en artikelen schrijven doet hij vooral in het Frans. En dus moet ik mijn kennis van het Frans, die door mijn recente activiteiten in België aanzienlijk is toegenomen, uit de kast halen.

Ik kan niet anders zeggen dan dat ik plezier aan dit werk beleef. Soms vertaal je iets en wens je alleen maar dat de schrijver niet zo uitvoerig was geweest en dat je snel met je werk klaar bent. In dit geval maakt elke bladzijde mij nieuwsgierig naar de volgende en is het spannend steeds weer frisse ideeën tegen te komen. De Nederlandse Adventkerk wil het boek graag nog in september/oktober laten verschijnen. In het vierde kwartaal van dit jaar zal namelijk de wekelijkse bijbelstudie gewijd zijn aan het thema van het heiligdom. En er is inderdaad veel voor te zeggen om de kerkleden ook iets in handen te geven dat niet alleen maar langs  platgetreden paden voert.

Maar tussen de intensieve vertaalwerkzaamheden door waren er deze week boeiende momenten die me uit de hitte hielden.  Op zondag brachten mijn vrouw en ik een bezoek aan een tentoonstelling in een gebouw van de Universiteit van Amsterdam, over de geschiedenis van de slavernij en de afschaffing daarvan. Het was in de tentoonstellingsruimten aan de Oude Turfmarkt in hartje hoofdstad aangenaam rustig en koel. De tentoonstelling ‘Slavernij Verbeeld’ is buitengewoon instructief en maakt diepe indruk. Het deed me genoegen vast te stellen dat Kenneth Boumann, een vriend uit Gent, een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan deze expositie door een aantal van zijn boeken en artefacten uit te lenen. Kenneth is een even hartstochtelijke als erudiete verzamelaar/bibliofiel die zich vooral heeft geconcentreerd op bepaalde aspecten van de geschiedenis van het Caribisch gebied, met name Suriname. Het was een genoegen hem goed te leren kennen via zijn vrouw, die jarenlang een belangrijke rol heeft gespeeld in de Belgische Adventkerk.

Dinsdagmorgen vroeg bracht mijn vrouw mij naar Almere, waar ik op de trein stapte om via Schiphol naar Brussel te reizen. Sinds het debacle van de Fyra is het wat ingewikkelder geworden om in Brussel te komen, maar na een plezierige reis was ik toch om even over tienen bij mijn stamcafé op het Sablonplein voor een prima bakje koffie (in de schaduw). Ik loste die dag een belofte is om samen met een kortelings gepensioneerde Belgische collega een aantal tweedehands boekenzaken in Brussel te bezoeken. Het was een buitengewoon genoeglijke dag die de gelegenheid gaf goed bij te praten, vooral tijdens een prima lunch op een schaduwrijk terras.

Het mag dan deze week af en toe wat warm zijn geweest, maar mij hoort niemand klagen.

 

Sakae Kubo

 

Ik ben een matige gebruiker van de sociale media. Tot dusverre Twitter ik niet. Ik zie meer in LinkedIn, waar mijn netwerk nu een kleine 500 personen omvat. En ik heb een Facebook account, waar ik af en toe eens even naar kijk. Van tijd tot tijd komen er meldingen in mijn mailbox dat ‘vrienden’ het een en ander hebben gedaan of geschreven en soms neem ik dan de moeite om dat te lezen.

Eerder deze week zag ik een bericht van Sakae Kubo, die een stuk actiever is op Facebook dan ik ben. Soms heeft hij diepzinnige uitspraken die je eigenlijk ergens zou moeten vastleggen, of citeert hij dingen die je tot nadenken stemmen.

Zo was er kort geleden dit citaat over de eeuwigheid op Kubo’s Facebook pagina: Het is afkomstig van ene Henrik Van Loon (een Nederlands-Amerikaanse historicus en journalist die in 1882 in Rotterdam werd geboren):

“High up in the North in the land called Svithjod, there stands a rock. It is a hundred miles high and a hundred miles wide. Once every thousand years a little bird comes to this rock to sharpen its beak. When the rock has worn away, then a single day of eternity will have gone by.”

Als ik zo’n uitspraak lees, ben ik altijd een beetje jaloers. Zo mooi weet ik het niet te zeggen.

Maar een van Kubo’s meest recente notities ging over het feit dat een collega van hem was gekomen om een vracht boeken op te halen. Kubo woont in Zuid-Californië en heeft kennelijk een deel van zijn bibliotheek cadeau gedaan aan La Sierra University (eveneens in Zuid-Californië).  Ik citeer:

“Doug Clark with his wife came by from La Sierra University and the HMS Richards Divinity School to pick up my books which I had donated to them. I hope the books serve a useful purpose. I had already given a small portion of my library to Newbold College and our school in Thailand. It’s a strange feeling to see my shelves empty, somewhat like being naked. It’s part of my downsizing project. Now I’m working on my files. It’s hard to dump things you’ve collected your whole life but that’s what one has to do.”

Kubo was een van mijn meest favoriete docenten toen ik in 196-66 mijn Masters deed aan de theologische faculteit van Andrews.  Ik heb hem daarna niet zo erg vaak meer gezien. Hij heeft me nog wel eens bezocht toen ik korte tijd in Friesland woonde en hij (toen hij enige tijd hoofd was van de theologische afdeling van de bibliotheek van Andrews) bij een theologisch antiquariaat in Franeker boeken ging kopen.

Kubo is inmiddels 86 jaar. Hij is, voor zover ik kan oordelen aan de hand van zijn Facebook account en van de artikelen die ik soms van zijn hand zie, nog aardig actief. Toen ik hem drie jaar geleden vroeg een bijdrage te leveren aan het Festschrift voor Jan Paulsen, waarbij ik nauw betrokken was, zei hij meteen ‘ja’ en stuurde hij mij al snel een hoofdstuk dat de moeite waard was.

Ik heb altijd graag zijn boeken gelezen. Vaak wordt hij voor liberaal versleten. Je zou hem, denk ik, eerder progressief-constructief kunnen noemen. Hij heeft in zijn leven wel ervaren dat het niet altijd je loopbaan bevordert als je een eigen mening durft te hebben.  Hij heeft mij mijn ogen geopend voor een andere manier van tegen de Bijbel aankijken dan ik daarvoor geleerd had. Ik ontdekte, dank zij hem, dat elk bijbelboek een eigen geschiedenis heeft, een eigen Sitz im Leben, vaak zelfs een eigen theologie. En hij hielp mij (en ongetwijfeld vele anderen) zien dat je niet voor elke vraag meteen een oplossing hoeft te hebben.

En nu is Sakae Kubo dus bezig zijn bibliotheek weg te geven en zijn archief op te ruimen. Nuchter als hij is weet hij heel goed dat hem niet zoveel jaren meer resten. En dan is het goed de dingen in orde te hebben.

Ik koop nog steeds boeken in plaats van ze op te ruimen. Maar ik ben dan ook nog geen 86. Toch Kubo geeft mij wel weer iets om over na te denken.

 

Wolf en Lam

 

Een paar weken geleden stond er een berichtje in de krant over een 63-jarige vrouw die een netviesimplantaat had gekregen en daardoor weer kon zien. Zij had een chip op haar netvlies gekregen en men had een speciale camerabril voor haar gemaakt. De behandeling kostte zo’n 100.000 euro. Deze werd niet vergoed door de verzekering en is dus niet voor iedereen met een zelfde oogaandoening weggelegd. Maar ik kan me voorstellen dat je je ervoor in de schuld zou willen steken als het betekent dat je weer kunt zien.

Vorige weekend was ik op een familiefeestje en daar werd me verteld dat een neef van mij onlangs een operatie heeft ondergaan en daardoor weer een groot deel van zijn gehoor heeft teruggekregen. Aan mijn moeders kant van de familie komt veel doofheid voor.  Mijn grootmoeder was doof en we communiceerden met haar voornamelijk via gebaren. Zij sprak met een raspend stemgeluid (omdat zij zichzelf niet kon horen), maar was heel goed in liplezen. Enkele van haar zussen waren doof en dat gold ook voor een van haar dochters.  Deze vrouw (een inmiddels overleden tante van mij) had een zoon die aanvankelijk redelijk kon horen, maar later ook stokdoof werd. En nu—na een periode van tientallen jaren—kan hij weer horen! Volgens berichten kan hij, als hij allerlei tot dusverre onbekende geluiden hoort, zijn oren nauwelijks geloven.

Ja, er valt al heel wat aan ons lijf te sleutelen en wie weet wat er allemaal nog mogelijk zal blijken te zijn? Vooral voor 70-plussers—een categorie waar ik sinds enige tijd toe behoor—is dat goed nieuws.  De vergrijzing en de daarmee gepaard gaande vervanging en reparatie van lichaamsdelen mag dan veel extra kosten voor de samenleving veroorzaken, maar ik zou het treuriger vinden als we allemaal wat eerder dood zouden moeten gaan om daarmee de schatkist op orde te houden.

Een Deens onderzoek, waarover onlangs in het toonaangevende medische vakblad The Lancet werd gepubliceerd, heeft aangetoond dat de negentig-jarigen van nu aanzienlijk fitter en alerter zijn dan die van tien jaar geleden. Er is alle reden om te denken dat, als die bevindingen voor Denemarken kloppen, ze ook wel voor Nederland zullen gelden. Het versterkt mijn hoop dat ik een goede kans heb om over twintig jaar nog in redelijke fysieke en mentale staat te zijn.  Trouwens die hoop werd ook gevoed door de bestseller (zo mag je het inmiddels wel noemen) van professor André Aleman uit Groningen—Het Seniorenbrein—dat door oud en jong zou moeten worden gelezen.

Maar daarbij moet ik dan ook wel betrekken wat ik deze afgelopen week las in een buitengewoon interessant boekje dat ik bij toeval op het spoor was gekomen. Het is getiteld: Should We Live Forever? The Ethical Ambiguities of Aging, en werd geschreven door een (christelijke) hoogleraar in de ethiek in de VS (Gilbert Meilaender).  Hij bespreekt de obsessie van de westerse mens om het proces van ouder-worden zo veel mogelijk te vertragen of liefst helemaal stop te zetten.  Hij plaatst daar nogal wat kanttekeningen bij die tot nadenken stemmen.

Want alles wat wij met al onze wetenschappelijke vooruitgang misschien nog eens kunnen bereiken, kan nooit een soort leven bieden dat voor eeuwig de moeite waard zou zijn. Uiteindelijk wachten en hopen we—althans dat is het standpunt van de christen—op een kwalitatief andere en betere wereld. Een wereld waar geen dure apparaten nodig zijn om te kunnen zien en operaties om weer te kunnen horen.  Meilaender zegt dat hij al veel dingen heeft gezien waar hij blij mee is, maar hij heeft nog nergens gezien dat de wolf en het lam vreedzaam bij elkaar liggen. Dat komt pas als alles nieuw geworden is. Onze wens om hier langer te leven mag de hoop in dat nieuwe, volmaakte leven, niet verduisteren.  Het is goed om daar van tijd tot tijd aan te worden herinnerd.

[Even leek het er de afgelopen week op dat die droom van vreedzame co-existentie tussen wolf en lam een stapje naderbij gekomen was, toen er berichten waren dat de wolf zijn rentree in ons land had gemaakt.  Maar het bleek waarschijnlijk een vals gerucht. ]

 

Hoe de glans van het reizen verdwijnt

 

Ik zat in de derde klas van de middelbare school toen ik voor het eerst de grens over ging. We hadden als klas een vakantieweekje georganiseerd naar Tecklenburg, in het Teutoburgerwoud, zo’n vijftig kilometer Duitsland in. Als klassevertegenwoordiger had ik zelf de organisatie in handen. We gingen met de trein. Voor de eerste keer kon ik mijn paspoort gebruiken.  De marechaussee kwam in de trein, bekeek elk paspoort zorgvuldig en deelde heuse stempels uit. We keken gespannen uit het raampje van de gammele wagon om te zien of het er buiten al anders uitzag en we al in Duitsland waren. Een grens overgaan betekende nog iets in die tijd.

Er zijn nog steeds echte grenzen in de wereld, waar indrukwekkende stempels worden uitgedeeld. Vorige week belandde een toerist in het hoge Noorden een uurtje in een Russische cel, omdat hij een stap over de Noors-Russische grens had gezet om te kunnen zeggen dat hij in Rusland was geweest. En zelfs op Schiphol moet je soms nog in de rij staan voor de paspoortcontrole om je er even aan te herinneren dat Nederland nog steeds een grens heeft. Maar verder is het binnen de EU meestal een kwestie van doorrijden zonder zelfs gas te minderen.  En ook bij onze laatste Zwedenreis, waarvan we gisteren terugkeerden, is ons paspoort niet tevoorschijn gekomen. Het reizen heeft geleidelijk een aantal van zijn spannende elementen verloren!

Maar er is vooral ook iets anders waardoor het reizen iets van zijn glans kwijt is geraakt. Vroeger was het doornemen van de post, meteen na thuiskomst, een gebeurtenis van enig belang. Als je een paar weken weg was geweest lag er een flinke stapel drukwerk en andere post, waar je vaak allerlei verrassingen in aantrof.  Maar van die ervaring is niet veel meer overgebleven.

Onze buurvrouw zorgt altijd voor onze post en we vinden die, als we een paar weken weg zijn geweest, op drie stapeltjes gerangschikt op de tafel in onze woonkamer: (1) kranten, (2) tijdschriften en grote, dikke enveloppen, en (3) briefpost.  Stilaan zijn de stapels echter minder indrukwekkend geworden. Toen we gisteren na vijf weken weg te zijn geweest de oogst op de tafel in ogenschouw namen waren we er snel mee klaar.

De stapel kranten bestond voornamelijk uit exemplaren van het lokale krantje, want we maken,  als we langer dan een dag of tien weg zijn (tenminste als we het niet vergeten), gebruik van de mogelijkheid ons abonnement op de Volkskrant tijdelijk op te schorten. De stapel tijdschriften was ook beperkt in omvang gebleven: Ministry en het clubblad van de ANWB en het maandblad van de vereniging van diabetici, en nog zo een paar van die dingen waar je nauwelijks opgewonden van raakt. Wel bladerde ik meteen even het exemplaar van Spectrum door, maar dat was hoofdzakelijk om me er even van te vergewissen dat mijn eigen artikel er inderdaad in stond.

Het derde stapeltje was ook weinig indrukwekkend. Gelukkig, dit keer eens geen blauwe enveloppen en geen post van de overheidsdienst in Leeuwarden die bekeuringen voor te snel rijden int.  En nauwelijks rekeningen. Zelfs hoegenaamd geen kerkelijke post, terwijl tot niet zo lang geleden het kerkelijk kantoor de belangrijkste bron van post was. Een paar bankzaken en twee ingewikkelde brieven van de ziektekostenverzekering om me uit te leggen waarom ik weer een paar honderd euro kwijt ben vanwege de eigen-risico-regeling die onze regering heeft bedacht. Maar dat was het wel zo ongeveer

Het komt natuurlijk allemaal omdat we langzaam maar zeker het digitale tijdperk zijn ingestapt. Alles komt via onze computer bij ons binnen. Wie schrijft ons ooit nog een brief nu je even een sms-je kunt sturen, even kunt skypen of kunt mailen, en een telefoongesprek heel goedkoop is geworden? De meeste geldzaken gaan digitaal. En de kerk stuurt e-mails in plaats van echte post.  Het is allemaal veel efficiënter geworden, dat wel. Maar bij thuiskomst zijn er geen verrassingen, want ik neem mijn laptop altijd mee als ik op reis ga en weet dus alles al. Daarmee is thuiskomen na een reis wel wat saaier geworden.  Ondanks de goede zorgen van onze buurvrouw.