Monthly Archives: Oktober 2010

Droom

 

Het was gisteren een aangename dag. Ik had het voorrecht de gastspreker te zijn op het jaarlijks congres van de Belgische Adventkerk—een soort toogdag voor de leden van de kerk in Vlaanderen, Wallonië en Luxemburg. Het motto van de dag was: ‘Je kunt een verschil maken!’ En dat moest dan ook het thema zijn voor mijn preek. Het was niet zo eenvoudig om te beslissen hoe ik dat zou kunnen aanpakken. Ik heb daar dan ook behoorlijk mee geworsteld, zoals dat in vakjargon heet. Het is, in al zijn eenvoud, een thema waarop ik wat moeilijk vat kon krijgen. Maar ik denk dat het uiteindelijk toch gelukt is wat zinnigs te zeggen. En het was, al met al, een fijne dag.

 

In de komende weken zijn er behalve een aantal ‘gewone” preekbeurten weinig ‘bezigheden buitenshuis’. Ik hoop nog wel in de loop van de maand een paar dagen in Zweden te zijn vanwege de verjaardag van mijn  kleindochtertje, maar verder is het de bedoeling om vooral veel tijd achter mijn bureau door te brengen. Ik ben met een aantal projecten bezig, maar eerst vragen nu vooral drietal dingen de aandacht.

 

Het eerste is een uitgebreide recensie van de twee adventistische studiebijbels die in 2010 binnen de Adventkerk verschenen zijn: de Remnant Study Bible en de Andrews Study Bible. Ze zijn geheel verschillend van karakter. Aan mij de boeiende taak ze te vergelijken en hun zwakke en sterke punten te beschrijven in een stevig artikel voor Spectrum—een onafhankelijk adventistisch tijdschrift (door velen gezien als meer dan een tikkeltje liberaal, maar populair bij een groot deel van het ‘denkend’ deel van de kerk).

 

Een tweede klus die angstig snel naderbij komt is een studieconferentie in Australië (over ‘de kerk in de 21ste eeuw’) in de loop van januari en waarvoor ik een paar lezingen moet voorbereiden. Dat soort dingen laat ik niet graag tot de laatste weken liggen, dus moet zo langzamerhand het lees- en denkwerk wel gaan beginnen.

 

Maar het derde project dat de komende weken heel veel tijd blijft vragen is de voorbereiding van een boek dat de Nederlandse Unie rond maart/april 2011 hoopt te laten verschijnen. Het betreft een Nederlandse editie van het boek The Reign of God, van de hand van Richard Rice, waarin een systematisch overzicht wordt gegeven van de adventistische theologie. Daarin is vooral ook aandacht voor de vraag hoe de adventistische inzichten enerzijds verschillen van, maar anderzijds samenhangen met, de christelijke theologie in het algemeen. Eindelijk komt er dus een boek dat op een begrijpelijke, maar grondige manier voor kerkleden, maar ook vele anderen, uiteenzet wat adventisten geloven en waarom zij geloven wat zij geloven. Het wordt een gebonden boek van ruim 400 bladzijden.

 

In de voorbije maanden is de vertaling van de Engelse tekst gereed gekomen. Bert Nab, Roelof Upperman en ikzelf hebben alle drie een derde deel van het boek voor onze rekening genomen. Ik ben nu met de eindreactie bezig en met de aanpassing van literatuurverwijzingen en andere aspecten die speciaal op de Nederlandse editie betrekking hebben. Een grafisch ontwerper is begonnen met de vormgeving.

 

Ik ben nu al een paar maal met een stofkam door het gehele manuscript gegaan. Mijn vrouw leest op dit moment ook alles nog eens door—zij is buitengewoon goed in het opsporen van spelfouten en ontbrekende of overbodige leestekens, enz. Ik ga er op dit moment nog een keer doorheen om vooral de voetnoten en tekstverwijzingen te controleren. Over een paar weken gaat het product nog naar een aantal mensen met hertverzoek naar een aantal aspecten te kijken. En dan is het klaar voor de drukker.

 

Het is de bedoeling dat dit een boek wordt waar de kerk trots op kan zijn en dat uiterst zorgvuldig is samengesteld. Een paar dagen geleden droomde ik dat het boek van de pers kwam en dat ik, toen ik een eerste exemplaar in handen kreeg, meteen zag dat er een enorme drukfout in de titel op de voorkant van het boek stond. Dat is de nachtmerrie van iedereen die zich met de productie van boeken bezighoudt. [Maar ik heb besloten dit maar niet te interpreteren als een voorspellende droom. Ten slotte heb ik onlangs ook gedroomd dat mijn fiets gestolen was.  Dat klopt in ieder geval niet, want ik bezit al zo’n 25 jaar geen fiets!]  Maar, het blijft opletten!

 

‘Op zaterdag moorden ze niet . . .’

 

Toen in 1994 de genocide in Rwanda losbarstte besloot de leiding van de Adventkerk haar buitenlandse personeel uit het land te evacueren. Dat is de gebruikelijk maatregel als er in een land onlusten uitbreken waardoor de zendelingen aanzienlijk gevaar lopen. Een van de zendelingen, Ron Osborn, weigerde destijds de instructies van de kerkelijke leiding op te volgen. Hij besloot op zijn post te blijven.

 

Onlangs schreef Osborn een aangrijpend artikel voor de website van het tijdschrift Spectrum over wat er in 1994 gebeurde. Vorige maand was hij als een soort persoonlijke pelgrimage nog eens terug gegaan naar Rwanda en in het Spectrum-artikel blikt hij terug op de verschrikkelijke ervaring van destijds. In 1994 kwamen, nadat het vliegtuig van de leider van het land, President Habyarimana, boven de hoofdstad Kigali was neergeschoten, tijdens de moordpartijen die volgden op zijn minst 800.000 personen op gruwelijke wijze om het leven. De slachtoffers waren hoofdzakelijk leden van de Tutsi-stam.

 

Onder de slachtoffers bevonden zich naar schatting 10.000 adventisten. Een van de ergste collectieve moordpartijen vond plaats in Mugenero, een adventistisch centrum met een ziekenhuis en een kerk, waar 5.000 mensen, die daar meenden een veilig heenkomen te hebben gevonden, meedogenloos werden afgeslacht. Maar helaas moest worden vastgesteld dat er niet alleen adventistische slachtoffers waren, maar ook adventistische daders. Er zitten ook nu nog flinke aantallen van hen in Rwandese gevangenissen. De voorzitter van de Adventkerk in Rwanda van destijds, ds. Ntakirutimana, werd door het Rwanda tribunaal tot tien jaar gevangenisstraf veroordeeld.

 

Het is moeilijk te vatten dat een dergelijke genocide kon plaatsvinden in wat waarschijnlijk het Afrikaanse land was met het hoogste percentage christenen. Maar adventisten hebben ook reden om heel kritisch naar zichzelf te kijken. Eén incident dat Osborn in zijn artikel noemt betreft een publicatie van een Franse journalist die rapporteerde dat hij, op aanraden van zijn lokale chauffeur, tijdens de genocidenperiode op een zaterdagmorgen vanuit  de buurstaat Burundi naar het zuiden van Rwanda reed om de situatie in ogenschouw te nemen. Volgens zijn chauffeur was dat het veiligste moment. Want, zei hij, ‘in het zuiden wonen veel adventisten en voor hen is de zaterdag een heilige dag en op sabbat moorden ze niet!’

 

Dat zette me aan het denken en het artikel van Osborn bleef me de afgelopen dagen bezighouden, vooral zijn beschrijving van dit laatste incident.  Is het mogelijk dat geloof en theologie zo ver van je dagelijks leven komt af te staan dat je met droge ogen naar de kerk kunt gaan om daar God te eren en door de week allerlei volstrekt onchristelijke dingen kunt doen?

 

Ik moest daarbij ook denken aan het boek van Frank Westerman: De Graanrepubliek (1999). Het is een heel goed geschreven boek, en ook daarin komt duidelijk naar voren hoe geloof en christelijk leven totaal verschillende sporen kunnen volgen. Westerman beschrijft de toestanden in Oost-Groningen tot een flink stuk in de negentiende eeuw.  Het is ontnuchterend te lezen hoe mensonterend en meedogenloos de rijke christelijke herenboeren (de ‘graanbaronnen’) met hun arbeiders omgingen. Het is waarlijk geen wonder dat zo veel eenvoudige mensen totaal van het christelijk geloof en de kerk vervreemd raakten.

 

Ja, en helaas moet ik toegeven dat dit verschijnsel niet alleen iets is dat ver weg, of alleen in het verleden, plaatsvond. Ik heb het ook maar al te vaak—weliswaar niet op de gruwelijke Rwandese manier en niet in dezelfde vorm als destijds in Oost-Groningen—in allerlei subtiele en niet zo subtiele vormen gezien in het kerkelijk milieu waarmee ik vertrouwd ben: een trieste discrepantie tussen een hardnekkige verdediging van de orthodoxe ‘leer’ en een wijze van omgaan met ‘broeders’ en ‘zusters’ die elke vorm christelijke tolerantie en menselijkheid mist. Dat is meer dan beschamend.

 

Henri Nouwen en de Chileense mijnwerkers

 

Toevallig keek ik vorige zondagmorgen naar de uitzending van de Hour of Power—de wekelijkse dienst uit de Chrystal Cathedral—het geestelijke imperium van ds. Robert Schuller dat zozeer in financiële moeilijkheden verkeert dat de televisiedominee (die onverdroten het succesevangelie preekt) uitstel van betaling heeft moeten aanvragen. Maar van die perikelen was in de uitzending niets te merken. Tot mijn verbazing was Henri Nouwen de spreker van deze zondag, dwz.: er werd een video vertoond van een van zijn preken.

 

Henri Nouwen was een van oorspong Nederlandse priester die in de Verenigde Staten een vooraanstaand theoloog werd en uiteindelijk zelf doceerde aan de befaamde Harvard University. Maar hij vond uiteindelijk zijn bestemming toen hij zich ging inzetten, in ‘de Ark’ in Canada, voor zwaar geestelijk gehandicapten. Ik heb een aantal van zijn boeken gelezen en me daardoor steeds geïnspireerd gevoeld, en dat was ook het geval bij de video-preek van afgelopen zondag—een overdenking die ontroerde in zijn eenvoud en diepte. Hier was een man aan het woord die iets te zeggen had vanuit een diepe persoonlijke ervaring. Een geweldig mens!

 

Wat en contrast met een onverkwikkelijke discussie die later in de week via allerlei websites en artikelen losbarstte. Na de opzienbarende redding van de 33 Chileense mijnwerkers ontstond er een onverkwikkelijke competitie tussen een aantal verschillende kerken die allemaal een hoofdrol claimden bij dit drama. Zij zouden allemaal een beslissende rol hebben gespeeld bij de geestelijke begeleiding van de mannen die ruim twee maanden honderden meters onder de grond moesten verblijven en bij het bidden voor hun bevrijding. Katholieke priesters en baptistische en adventistische dominees betwistten elkaar de eer. Het leidde, zoals kon worden verwacht, tot diverse negatieve commentaren in de media.

 

Er waren geen adventisten onder de 33 mannen. Het feit dat niettemin een adventistische predikant zich geroepen voelde zijn diensten aan te bieden is positief. De predikant zei desgevraagd dat hij graag de gehele gemeenschap wilde dienen en niet alleen zijn eigen kudde en dat is op zich een geluid dat we vaker zouden moeten horen.

 

Maar de strijd om de eer bij de mijn  bij het Noord-Chileense stadje Copiago deed mij denken aan een ervaring die ik jaren geleden had bij een bezoek aan de omgeving van Peshawar in het Noorden van Pakistan. Ik bezocht in het grensgebied met Afghanistan een vluchtelingenkamp waar ADRA werkzaam was en tandheelkundige hulp verleende. Bij het binnenrijden van het kamp werd ik onaangenaam getroffen door een woud van borden van tientallen hulporganisaties die op de een of andere manier actief waren in het kamp. Allemaal moesten zij zichtbaar zijn en hun goede werken aankondigen. Ik besef dat het hier om een ingewikkeld vraagstuk gaat, want zonder zichtbaarheid komt de fondsenwerving al snel in gevaar! Maar het had tegelijkertijd iets onsmakelijks, dit collectief adverteren van onze (overwegend) westerse goedheid.

 

In de loop van de week speelden deze dingen af en toe door mijn hoofd. De woorden van Nouwen bleven terugkomen. Je waarde als mens wordt niet bepaald door (a) wat je doet; (b) door de reputatie die je je verwerft; of (c) wat je allemaal bezit. Je waarde hangt ten diepste maar van een ding af: Je relatie met God—de wetenschap dat je bij Hem hoort.

 

Revival

 

In Silver Spring (onder de rook van Washington, DC) is de jaarvergadering van het bestuur van de wereldwijde Adventkerk van 2010 weer ten einde. Ruim 300 bestuurders van over de gehele wereld waren meer dan een week bijeen. Eigenlijk is dit de belangrijkste vergadering van de kerk. Misschien zelfs nog wel belangrijker dan het wereldcongres, de vijfjaarlijkse Generale Conferentie. Want dit is nu eenmaal een veel handzamer formaat om echt zaken te kunnen doen.

 

Ik heb deze zgn. Annual Council zo’n dertien keer bijgewoond. Dat was vaak best spannend. Nu probeer ik het zo goed mogelijk van een afstand te volgen. Door de diverse nieuwsbulletins en websites etc. nauwkeurig te volgen is het mogelijk een redelijk compleet beeld te krijgen van wat er gebeurt.

 

Nu er een nieuwe ambtsperiode voor de topbestuurders van de kerk is begonnen was ik uiteraard nieuwsgierig naar nieuwe initiatieven die op de rol staan en ook naar de benoemingen die altijd kort op een wereldcongres volgen. Twee van die benoemingen verrasten mij: David Trim wordt de leider van de afdeling statistiek en archieven van het hoofdkantoor en Rudi Maier wordt de nieuw baas van ADRA. Beiden zijn mij niet onbekend. Trim is een historicus die les heeft gegeven op Newbold. Jammer dat hij wordt opgesloten in de catacomben van het hoofdkantoor waar de archieven gevestigd zijn.Maier heeft eerder bij ADRA gewerkt; de laatste tijd was hij verbonden aan de afdeling voor zendingswetenschap van Andrews University.Maier’s komst naar ADRA was voor mij een verrassing, maar ik zie het als een prima keuze. Een andere benoeming, van de Duits-Russische Artur Stele als director van de Biblical Research Institute hing al enige tijd in de lucht. Hij heeft nauwelijks publicaties op zijn naam staan en, het blijft (in elk geval voor mij) dus gissen waar hij ten aanzien van een aantal issues staat.

 

Met meer dan gewone belangstelling keek ik uit naar de preek van de voorzitter van de kerk, Ted N.C. Wilson, op zaterdagmorgen. Zou de preek dezelfde toonzetting hebben als die hij in juli in Atlanta hield tijdens de laatste dag van de Generale Conferentie? Die preek maakte veel los. Door velen werd het gezien als het sein dat Wilson de kerk terug wilde leiden naar haar tradities en allerlei recente ontwikkelingen zou willen terugdraaien. Velen waren daar blij mee. Anderen hielden hun hart vast.

 

Wat zou het nu worden? Wel, het was in veel opzichten een voortborduren op dezelfde thema’s, maar de toon leek wat verzoenlijker en gematigder. Wat mij vooral opnieuw opviel is het nogal archaïsch spraakgebruik. Je kunt dezelfde dingen, lijkt mij, ook anders zeggen, met woorden die ook mensen van onze tijd en mensen buiten onze geloofsgemeenschap, gemakkelijker zullen aanspreken.

 

Revival en Reformation waren woorden die ook in deze preek en tijdens alle vergaderingen steeds weer werden gehoord. De onlangs in het leven genroepen commissie die wereldwijd voor een geestelijke opwekking moet zorgen kwam met een lijst van initiatieven die dit proces moeten bevorderen. Daar was niet erg veel nieuws bij. Hoe zou dat ook kunnen? Het is immers een onderwerp dat constant in de belangstelling heeft gestaan—zeker ook tijdens de voorgaande bestuursperiode.

 

Er is wel een accentverschuiving. Uit wat de vorige voorzitter van de Generale Conferentie zei en deed, bleek dat hij geestelijke verdieping vooral zag als het resultaat van allerlei processen. Het is niet iets dat zich laat organiseren of dat het gevolg is van bestuurlijke besluiten en van lang vergaderen door commissies. Het is iets dat de Geest geeft als mensen zich individueel en gezamenlijk willen richten op de dingen van God en zich voor Hem, en vooral ook voor anderen, willen inzetten. Zeker, je kunt als leiders een voorbeeld geven en je kunt suggesties doen ten aanzien van gebedsvormen en stimuleren door het organiseren van verdiepingsmomenten. Maar revival en reformation is ten diepste nooit ons werk. Het is het werk van de Geest, die de ruimte moet krijgen in ons en in onze geloofsgemeenschap. En dan zal blijken dat de Geest, zoals het Bijbelwoord aangeeft, waait waarheen Hij wil. Je kunt dat niet plannen. Integendeel: het kan dus nog wel eens voor verrassingen zorgen.

 

Muur

 

Tegenwoordig komen mijn oudste zus en haar man tenminste eens per jaar naar Nederland, vanuit Canada waar ze bijna vijftig jaar geleden naartoe emigreerden. De laatste jaren is het traditie geworden dat wij ze tijdens hun Nederlandse verblijf een paar dagen meenemen op een korte stedentrip ergens in het nabije Europa. Na London, Parijs en Luxemburg besloten we dit keer naar Berlijn te gaan.

 

Berlijn is het bezoeken meer dan waard. Allereerst zijn er de plekken met de bekende namen: zoals de Brandenburger Tor, de Rijksdag, de Unter den Linden boulevard en de Kurfürstendam.  Er zijn toppers als het zomerpaleis Charlottenburg en het Pergamom museum—een lustoord voor iemand die in de antieke wereld is geïnteresseerd. Door zijn ligging in wat destijds Oost-Berlijn was, was dit unieke museum lange tijd wat lastig om het te bezoeken.

 

Maar er is ook een andere kant aan een Berlijns bezoek: de herinnering aan de waanzin van de Stasis, en van de meedogenloze DDR en het ‘IJzeren Gordijn’. De Kaiser Wilhelm Gedachtnis Kirche is een even imposant als tragisch monument van wat mensen elkaar in oorlogstijd aandoen. Checkpoint Charlie en het museum dat erbij hoort riep sterke herinneringen bij mij op aan de paar keer dat ik in de tijd van de Koude Oorlog dat punt met een heel ‘unheimisch’ gevoel passeerde. Vlakbij is nog een stuk van ‘de muur’. Eigenlijk helemaal niet zo dik en helemaal niet zo hoog als veel mensen wellicht denken, maar als een oneindig, grauwe lint met daarnaast  een zone van leegte die met kijkers werd bespied en met schijnwerpers constant in het licht werd gehouden, was het destijds aan gruwelijke scheidslijn die niet alleen een volk, maar ook families en mensen die van elkaar hielden, van elkaar gescheiden hield.

 

Onwillekeurig doet de Berlijnse muur me denken aan twee andere muren. In de eerste plaats aan dat verschrikkelijke hek waarmee Israel de Palestijnse gebieden heeft afgesloten. Maar in de tweede plaats aan de muur die ooit in Jeruzalem door het tempelcomplex liep als onverbiddelijke scheidslijn tussen joden en heidenen. Paulus schreef over die muur in zijn brief aan de Efeziërs. Hij legt er de nadruk op dat ‘in Christus’ die ‘muur die scheiding maakte’ definitief ongeldig was geworden. Wie Christus heeft aanvaard heeft ontkent trouwens de geldigheid van alle muren die mensen verdeeld houden . In Christus heeft het verschil tussen joden en heidenen opgehouden te bestaan. In Hem is de verdeeldheid tussen mannen en vrouwen, tussen mensen van verschillende sociale rangen en standen, en tussen mensen van verschillende huidskleur of etnische afkomst, opgegeven. Want we zijn ten diepste één geworden, omdat we dezelfde Heer hebben.

 

Voor volgers van Christus zijn dus alle verschillen die mensen verdeeld houden en waardoor muren zijn opgetrokken, definitief van de baan. Er mag geen verschil meer zijn in status tussen mannen en vrouwen, tussen mensen van verschillende seksuele geaardheid, tussen intellectuelen en ongeschoolden, tussen ‘geestelijken’ en ‘leken’, tussen Nederlanders en Marokkanen, tussen katholieken en protestanten, tussen liberalen en conservatieven. Enzovoort, enzovoort.

 

Helaas is de praktijk nog aanzienlijk weerbarstiger dan de leer. Niet alleen voor PVV-stemmers, maar ook voor allen die zich christenen noemen.