Monthly Archives: Augustus 2018

Inspiratie in Belgrado

Ik was in de verleiding om deze weekhet schrijven van een blog  maar over te slaan. Ik ben in Belgrado, waar een congres voor de predikanten van de Trans-Europese Divisie wordt gehouden en de dagen zijn nogal volgepakt. Maar sinds ik hier ben hebben letterlijk tientallen collega’s uit tal van Europese landen me verteld dat zij trouwe lezers zijn van mijn blog en daarom heb ik toch maar besloten om ook deze week een stukje tekst te produceren.

Ik heb het bij dit congres erg naar mijn zin en waardeer het enorm dat de TED mij heeft uitgenodigd, ook al ben ik nu al bijna elf jaar met pensioen. Het is fijn om nog steeds deel uit te maken van het predikantencorps. Het is een genoegen om heel veel oude vrienden te ontmoeten en het is een extra bonus om ook nieuwe vrienden te maken. Bovendien geeft het een grote voldoening aan het programma te kunnen bijdragen. Gisteren gaf ik een workshop over “Criteria voor een gezonde kerk” die goed werd bezocht. Vanmiddag heb ik twee workshops, respectievelijk over de “Theologie van de Laatste Generatie” en over “Een veranderende kerk”. Een flink aantal mensen hebben zich ervoor opgegeven.

Ik moet bekennen dat ik niet alle programmaonderdelen bezoek. In de vroege uren van de dag en op bepaalde momenten tussen de bijeenkomsten schrijf ik aan een nieuw boek. Er er moeten ook af en toe momenten zijn om je even af te zonderen voor een kop koffie met vrienden. Maar voordat iemand de indruk krijgt dat ik niet echt bij het congres betrokken ben is het goed te benadrukken dat ik vooral geniet van de goede preken die we tot dusver hebben gehoord. Op de avond dat het congres werd geopend was ds. Ted Wilson de spreker. Hij had een goede preek—tot mijn opluchting, want ik vond sommige van de preken die ik in het verleden van hem heb gehoord nogal moeilijk te verteren. Maar de preek die hij dinsdagavond hield was geheel in de lijn van het congresthema: Verbinding—Verandering—Inspiratie. Hij gebruikte slechts enkele citaten van Ellen White. Mijn probleem met zijn preek is echter wel dat zijn woorden, die de nadruk legden op het feit dat de kerk alle mensen nodig heeft, niet echt overeenkomen met bepaalde bestuurlijke daden. Op het momen dat ik deze regels schrijf heb ik ook kunnen luisteren naar ds. Ian Sweeney, de voorzitter van de Britse Unie, ds. Gifford Rhamie, een docent aan Newbold College, Dr. Daniel Duda, een departemenshoofd van de TED, en ds. Anne-May Müller, een predikant en afdelingshoofd in de Deense Unie.

Sweeney is een van de beste prekers die onze kerk rijk is. In 1996 won hij de prestigieuze preekwedstrijd van de London Times, en naar hem luisterend kon ik goed begrijpen dat hij bij deze competitie als nummer 1 uit de bus kwam. Ik had nooit eerder de kans gehad om Gifford Rhamie te beluisteren. Zijn preek maakte diepe indruk op me, qua structuur, presentatie en inhoud. En dr. Duda verrast steevat met nieuwe ideeën en met een fris perspectief op oude bijbelse verhalen.

Voor mij is het hele debat over de rol van de vrouw in de kerk beslist als ik hoor hoe vrouwelijke predikanten het Woord brengen. Een paar maanden geleden luisterde ik in San Diego naar dr. Kendra Haloviak, een van de eerste vrouwen die (illegaal) in de VS werden ingezegend. Gisteravond luisterden we naar Anne-May Müller, die een preek hield die niet alleen goed was opgebouwd maar ook een indringende boodschap had voor al haar collega’s. Toen in de vroege kerk een conflict ontstond over de status van heiden-christenen in de kerk, voerden zowel Petrus als Paulus als sterkste argument voor de volledige gelijkstelling van joden-christenen en heiden-christenen aan dat de heilige Geest geen onderscheid tussen beide groepen maakte. Luisterend naar vrouwen als Kendra en Anne-May kan ik alleen maar concluderen dat de heilige Geest mannen en vrouwen op eenzelfde manier inspireert. Dat is uiteindelijk het meest afdoende argument voor een eenzelfde status voor mannelijke en vrouwelijke predikanten.

Ik heb evenementen zoals dit predikantencongres nodig voor mijn eigen geestelijk welzijn. Ik zie veel dingen in de kerk waar ik moeite mee heb. Ik maak me zorgen over de toekomst van mijn kerk als ik hoor hoe de Generale Conferentie van plan is om gelijkvormigheid af te dwingen en de unies te straffen die in enig opzicht uit de maat lopen. Maar als ik praat met collega’s vanuit heel Europa besef ik dat ik niet alleen sta in mijn bezwaren en zorgen en dat er, met mij, velen zijn die willen blijven streven naar verandering en vernieuwing. Dat helpt mij op een bijzondere manier om mijn hoop niet op te geven en verder te gaan.

 

Boosheid, verslagenheid en optimisme

Ik begon mijn dag in een prima stemming, maar dat duurde niet lang. Een van de eerste dingen die ik ’s morgens gewoonlijk doe is het openen van mijn laptop en het lezen van de koppen van een paar digitale kranten en het napluizen van digitaal kerkelijk nieuws. In die laatste categorie viel het artikel van Bonnie Dwyer, de hoofdredacteur van het onafhankelijke adventistische opinie- en nieuwstijdschrift/website Spectrum, dat ik vanmorgen onder ogen kreeg. Zij rapporteerde over de beslissing van het bestuur van de Generale Conferentie om, vooruitlopend op de besprekingen van de Najaarszittingen van de GC (Autumn Council), alvast een uitgebreid systeem van commissies in het leven te roepen die moeten controleren of kerkelijke instituten en kerkelijke leiders zich wel aan alle regels houden.

Het is belangrijk om vast te stellen dat het bestuur dat deze beslissing genomen heeft niet het voltallige wereldbestuur is, waarin ook vertegenwoordigers van divisies en unies zitting hebben, maar de groep van leiders die in Silver Spring deel uitmaken van het kerkelijk apparaat. Dat doet al meteen de vraag opkomen waarom op dit moment een dergelijke beslissing wordt genomen, kort voordat het wereldbestuur de kans heeft om zich over een document uit te spreken dat uiteindelijk de basis moet vormen voor het controle-werk van de vijf nieuwe commissies.

De vijf nieuwe commissies moeten nagaan of de officiële standpunten, verklaringen en beslissingen van de kerk wel correct worden nageleefd. Daarbij gaat het om de leerstellingen van de kerk in het algemeen, maar met name om deelgebieden als schepping vs. evolutie, homoseksualiteit en vrouweninzegening. Dit zijn kennelijk de onderwerpen die in de ogen van de kerkelijke leiding in Silver Spring de hoogste prioriteit hebben. Terecht is al door diverse personen opgemerkt dat het merkwaardig is dat de steeds sterker wordende aanvallen op het Fundamentele Geloofspunt van de Drieëenheid geen specifieke aandacht krijgen en dat ook de zgn. Theologie van de Laatste Generatie buiten schot blijft.

Veel valt over de nieuwe ontwikkeling te zeggen—en dat zal in de komende weken en maanden ongetwijfeld ook gebeuren. Ik hoop en bid dat tijdens de Najaarszittingen een meerderheid van het wereldbestuur de moed zal hebben om deze ontwikkeling te veroordelen. Dit is allemaal zo top-down als je je maar kunt voorstellen en druist in tegen alle democratische beginselen. Bovendien: De leden van de vijf commissies zijn allemaal, zonder uitzondering, deel van het bestuursapparaat van het hoofdkantoor. Het Biblical Research Institute, waar uitsluitend personen van conservatieve signatuur werken, krijgt een heel belangrijke stem in het kapittel.

Mijn eerste reactie, toen ik vanmorgen het artikel over dit onderwerp las, was er een van boosheid. Als schrijvend veranderde de boosheid echter vooral in een gevoel van verslagenheid. Hoe heeft het zover met de kerk kunnen komen? Hoe is het mogelijk dat een geloofsgemeenschap van bovenaf met dwang (en dreigementen) probeert haar visies en interpretaties aan iedereen op te leggen?

Maar ik zal toch ook vandaag proberen optimistisch te blijven. Mijn hoop is dat tijdens de Najaarszittingen dit plan flinke averij zal oplopen of helemaal van tafel zal worden geveegd. En mocht dat niet gebeuren, dan zal dit controleapparaat, mijns inziens, een papieren tijger blijken te zijn. Een dergelijk administratief controlemechanisme zal verstikt raken in de kerkelijke bureaucratie. Maar intussen zullen wel weer mensen uit de kerk verdwijnen die het gevoel hebben niet langer zelfstandig te mogen denken en vrij te kunnen ademen. Voor degenen die niet (of niet meer) op de kerkelijke loonlijst staan is wat nu gebeurt een reden te meer om te blijven protesteren tegen de dwang van bovenaf en om te blijven strijden voor een adventistische kerk waarin eenheid mag worden vertaald in diversiteit—in theologie en kerkelijke praktijk.

Baarden in Battle Creek

Toen ik in de Jaren zestig van de vorige eeuw aan Newbold College in Engeland studeerde mochten de mannelijke studenten onder geen beding hun baard laten groeien. Ik herinner me niet welke reden daarvoor precies werd gegeven. Het was gewoon een van de regels. Iets later bracht ik ruim een jaar door aan Andrews University in de Verenigde Staten om daar een masters in theologie te halen. Een van de vakken die voor mij het meeste betekenden (Inleiding tot het Nieuwe Testament) werd gegeven door een team van drie hoogleraren: Dr. Sakae Kubo, Dr. Earl Hilgert en Dr. Herold Weiss.  Professor Weiss was de jongste van het trio en was kort daarvoor aan zijn academische loopbaan begonnen. Hij kreeg hevige kritiek te verduren van sommige universitaire medewerkers, omdat men vond dat hij zich niet waardig genoeg gedroeg. Niet alleen reed hij in een rode sportauto, maar hij had ook nog een baard. Stel je voor: een professor in de theologie met een baard!

De baard heeft in sommige christelijke kringen, met inbegrip van het adventisme, een interessante geschiedenis. In het nog niet zo erg grijze verleden hadden de meeste christelijke leiders eerbiedwaardige baarden. En wie de afbeeldingen van de adventistische pioniers bekijkt ziet ook vrijwel uitsluitend mannen met baarden. Het was een gangbare gedachte dat de baard een door God gegeven symbool van manlijkheid was en dat er een aantal bijbelteksten waren die het afscheren van de baard duidelijk verboden. Maar de tijden veranderden en geleidelijk aan zag men steeds meer glad geschoren gezichten bij de kerkelijke leiders. Het lijkt er echter op dat we nu weer bij een keerpunt zijn aangekomen. Surf maar eens naar de digitale versie van de Adventist Review en zoek naar een recente foto van de voorzitter van de adventistische wereldkerk. Je zult ontdekken dat ds. Ted Wilson inmiddels een substantiële baard heeft!

Wat maken we daaruit op? Is broeder Ted onlangs op een ochtend opgestaan en keek hij in de spiegel om vervolgens te concluderen dat hij er met een baard aanzienlijk imposanter zou uitzien? Of heeft zijn vrouw Nancy hem ingefluisterd dat zijn uiterlijk aan een verandering toe was? Nee, er zit meer achter.

De Najaarsvergadering van het kerkgenootschap zal dit jaar worden gehouden in Battle Creek. Deze stad in de staat Michigan is de cornflakes-hoofdstad van de Verenigde Staten, waar ook de fabrieken en kantoren van Kellogg te vinden zijn. Iets meer dan een eeuw geleden was deze stad het hart van de snel groeiende adventistische beweging. Een klein openlucht museum herinnert aan dat verleden. De meeste adventisten die Battle Creek bezoeken gaan ook even naar de Oak Hill begraafplaats waar de graven van de familie White en tal van andere adventistische grootheden uit het begin te vinden zijn. De Generale Conferentie besloot dat de belangrijkste kerkelijke vergadering van 2018 in deze stad, met zoveel adventistische geschiedenis, zal worden gehouden. Dat bracht Wilson ertoe om voor te stellen dat het bij de sfeer van deze bijeenkomst zou passen als de manlijke afgevaardigden hun baard zouden laten groeien en zelfs bij deze gelegenheid historische kleding zouden dragen. (Het is niet te verwachten dat de meerderheid van de deelnemers aan dit laatste verzoek zal voldoen.)

Toen ik voor het eerst van dit plan hoorde kon ik mijn oren niet geloven. Laten we hopen dat de media hier niet van horen, want die zouden gemakkelijk de draak kunnen steken met een kerk die een verkleedpartij combineert met serieuze kerkelijke aangelegenheden. Dit hele belachelijke idee komt, naar mijn smaak, voort uit een nostalgisch verlangen om naar het verleden terug te gaan, alsof de hoop voor de kerk gelegen is in een terugkeer naar het Battle Creek tijdperk. Helaas zijn er nogal wat adventisten die er vast van overtuigd zijn dat het adventisme van het begin het enige echte adventisme is en dat de kerk terug moet gaan naar dat begin. Ik hoop dat de leden van het wereldbestuur, dat in Battle Creek gaat vergaderen, niet alleen herinnerd zal worden aan de positieve aspecten van de beginperiode van de kerk, maar ook zal horen over alles wat destijds mis ging en waarom het nodig was Battle Creek te verlaten en elders een nieuwe start te maken. En misschien moet de hoogste leiding van de kerk er ook aan worden herinnerd dat destijds in Battle Creek de leiders van weleer hevig bekritiseerd werden vanwege hun neiging om ‘koninklijke macht’ uit te oefenen in plaats van dienend leiderschap te tonen. Een herhaling van die kritiek zou in deze fase van de geschiedenis van de Adventkerk heel relevant zijn.

 

Hemel

In het boek van Hans Buddingh over De Geschiedenis van Surinamelas ik ooit iets wat me steeds is bijgebleven, ook al is het een aantal jaren geleden dat ik het boek las. De slaven werden vaak heel slecht behandeld en velen overleefden hun straffen niet. Maar volgens sommige berichten waren ze niet bang voor de dood, want ze geloofden in een hiernamaals waar ze door blanken zouden worden bediend! Als je slaafs onderworpen bent aan de luimen van blanke meesters ligt het voor de hand dat je ultieme verlangen is dat eens de rollen omgedraaid zullen zijn. Dat zou een paradijselijke toestand zijn!

Voor islamstrijders, die zich tijdens hun inzet voor het ware geloof veel moeten ontzeggen, is de paradijselijke vergoeding voor al hun lijden dat zij straks, na hun dood, kunnen beschikken over een flink aantal aantrekkelijke maagden.

Voor de oudtestamentische profeet Jesaja was er geen betere toekomst denkbaar dan de tijd dat men van de vruchten kan genieten van de wijngaard die men zelf heeft geplant en het huis dat men voor zichzelf heeft kunnen bouwen. De hemel was dus de plaats waar je niet langer hard moet werken terwijl een ander er de vruchten van plukt!

Voor veel christenen is de hemel de plaats waar ze direct na de dood als onsterfelijke zielen voortleven, in afwachting van de opstanding van hun lichaam. Ik heb dat altijd een heel mistig verhaal gevonden. Waarom heb je nog een lichaam nodig als je ziel toch al bij de Heer jubelt?

Als ik me een beeld van de hemel probeer te maken denk ik altijd onwillekeurig aan het prachtige strand, zo’n vijftien kilometer buiten Abidjan, de hoofdstad van Ivoorkust, waar we ooit ruim vier jaar woonden. Vaak gingen we op zondag naar het palmenstrand. Maar als je er wat verder over nadenkt . . . Voor ons was het onbezorgd genieten, maar of het ook zo leuk was voor de vrouwen die met grote bakken ananassen op hun hoofd langs de (goeddeels blanke) badgasten liepen om hun waar te slijten en zo nog een paar centen te verdienen . . .?

Voor veel bijbellezers geven de laatste twee hoofdstukken van het boek Openbaring een stuk houvast. Daar lezen we over het nieuwe Jeruzalem met zijn straten van goud en zijn paarlen poorten. Als ik eerlijk ben zegt me dat niet zo veel. Maar ja, het is ongetwijfeld een beeld dat mensen zo’n 2.000 jaar geleden moet hebben aangesproken: een ommuurde stad waar het absoluut veilig zal zijn.  Ik word niet blij als ik lees dat er geen zee meer zal zijn. Maar voor mensen die bang waren voor het woeste water was dat een enorme geruststelling.  Het paradijs was voor de lezers in de eerste eeuw een toestand waarin alle angsten voor dingen die het bestaan bedreig zijn weggenomen.

Het probleem met alle menselijke ideeën over de hemel is dat het menselijke voorstellingen zijn. Dat kan ook niet anders. We hebben alleen menselijke beelden tot onze beschikking om over de eeuwigheid te kunnen dromen. Maar we moeten wel beseffen dat eeuwigheid, en alles wat daarmee te maken heeft, categorieën zijn die bij God horen. En daarom schieten onze ideeën per definitie tekort.  Voor Surinaamse slaven van weleer geldt: Door blanken worden bediend mag een ultiem genot lijken, maar het wordt uiteindelijk nog veel beter. En hoe moeilijk ik me dat ook kan voorstellen, de eeuwigheid wordt nog een heel stuk aangenamer dan het strand bij Abidjan.  (En dan ga ik er voorlopig toch maar vanuit dat de mededeling dat er geen zee meer zal zijn een symbolische betekenis heeft.)

Wanneer is de nacht voorbij en wordt het dag?

In mijn blog van deze week wil ik alleen maar een stukje citeren uit een boek dat ik momenteel aan het lezen ben. De titel van het boek is: Thank You for Being Late: An Optimist’s Guide to Thriving in the Age of Accelerations. Het werd geschreven door Thomas L. Friedman, en gerenommeerde columnist van de New York Times. Het boek is het lezen meer dan waard en mogelijk kom ik er in een toekomstig blog nog eens op terug.

Op blz. 388-389 gebruikt Friedman het volgende verhaal om een punt in zijn betoog duidelijk te maken.

Een rabbi vroeg op een dag aan zijn studenten: “Hoe weten we wanneer de nacht voorbij is en het dag is geworden?” De studenten dachten meteen dat zij het belang van die vraag goed hadden begrepen. Want er zijn immers gebeden en rituelen die alleen ’s nachts kunnen plaatsvinden. En er zijn ook gebeden en rituelen die bij de dag horen. En daarom is het dus belangrijk dat we weten wanneer de nacht voorbij is en de dag is begonnen.”

De eerste, en ook de pienterste, van de studenten kwam met zijn antwoord: “Rabbi, als ik over de velden uitkijk en onderscheid kan maken tussen mijn veld en het veld van mijn buurman, dan weet ik dat de nacht voorbij is en het dag is geworden.” Een tweede student kwam ook met een antwoord: “Rabbi, als ik over de velden uitkijk en een huis zie, en ik kan zien dat het mijn huis is, dan weet ik dat de nacht voorbij is en de dag is aangebroken.” Een derde student kwam vervolgens ook mijn een antwoord: “Rabbi, als ik in de verte een dier zie, en ik kan zien wat voor dier het is—een koe of een paard of een schaap—dat weet ik dat de nacht voorbij is en een nieuwe dag is begonnen. En een vierde student kwam vervolgens met nog een ander antwoord: “Rabbi, als ik een bloem zie en ik kan de kleur van de bloem onderscheiden—of die bloem rood, of geel, of blauw is—dan is de nacht voorbij en is de dag begonnen.”

Bij elk antwoord begon de rabbi steeds bedroefder te kijken en verschenen er diepere fronsen op zijn voorhoofd. Tenslotte riep hij: “Nee! Niemand van jullie begrijpt het! Het enige wat jullie doen is scheiding aanbrengen. Jullie kunnen alleen maar dingen van elkaar scheiden. Jullie kunnen alleen maar verdelen. Je onderscheidt je eigen huis van dat van je buurman, je eigen akker van die van je buurman. Je onderscheidt een bepaalde soort dier van een andere soort en een kleur van alle andere. Is dat alles waartoe we in staat zijn—verdelen, scheiden, de wereld in stukken splitsen? Is de wereld al niet genoeg gebroken? Is de wereld al niet genoeg gefragmenteerd? Is dat wat de Thora ons leert? Nee, beste studenten. Zo is het niet. Nee, zo is het helemaal niet!

De studenten keken geschrokken naar het bedroefde gezicht van de rabbi. “Maar rabbi, vertel ons dan hoe we kunnen bepalen wanneer de nacht voorbij is en de dag is begonnen.”

De rabbi keek de strak aan, en met een stem die zowel mild als smekend klonk, antwoordde hij: “Als je in het gezicht van de persoon die naast je staat kijkt en je ontdekt dat deze persoon je broeder of je zuster is, dan is de nacht eindelijk voorbij en is de dag begonnen.”