Monthly Archives: Januari 2009

Solidariteit

Voorjaar 2008 bracht ik samen met mijn vrouw een bezoek aan Andrews University in Berrien Springs (Michigan). We woonden en werkten daar aan het begin van de jaren negentig een paar jaar. Het was spannend weer eens terug te zijn en te zien hoe alles er nu uitziet. Er was het nodige veranderd op de universiteitscampus. Het gebouw van de theologische faculteit heeft een ingrijpende renovatie en uitbreiding ondergaan. Er is een gebouw voor de beoefening van de ‘schone kunsten’ gekomen, met o.a. een flinke concertzaal. En er werd hard gewerkt aan andere aspecten van het uiterlijk van het paradepaardje van adventistisch onderwijs. Met deze ontwikkelingen zijn vele miljoenen dollars gemoeid. De kerk steekt er veel geld in, maar gelukkig zijn er van tijd tot tijd ook zeer gulle gevers die grote bedragen doneren. Ik ben nu op een andere campus. De komende drie weken vertoef ik op de campus van een adventistische universiteit in een heel andere wereld. Vanaf de hoofdstad Kampala (Oeganda) voert de tocht eerst een dertig kilometer over een ooit geasfalteerde weg die dan overgaat in een onverharde weg van het bekende Afrikaanse type: vol kuilen, rood, stoffig en met allerlei voorwerpen, dieren en mensen die er niet op thuishoren. De huizen maken plaats voor huisjes en dan voor armzalige bouwsels die die naam niet mogen dragen.

En dan is er plotseling de campus van Bugema University. Het hart van de campus is een (onverhard) plein waaromheen de belangrijkste gebouwen staan, met daarom heen tientallen andere gebouwen en gebouwtjes. Het is er schoon, maar het vraagt weinig fantasie te bedenken hoe het eruit ziet in het regenseizoen. Elk vleugje luxe is ver te zoeken. De collegebanken zijn middeleeuws hard. Het cafetaria is een grote kale ruimte met een betonnen vloer, gemeubileerd met verveloze tafels en banken die er waarschijnlijk staan sinds het instituut in 1948 werd gesticht. De bibliotheek is redelijk ruim, maar datgene wat je in een bibliotheek verwacht (namelijk boeken) is er maar heel mondjesmaat. Ter vergelijking: Newbold College in Engeland (met ongeveer een tiende van het aantal studenten) heeft minstens twintig keer zoveel boeken.

De twee instituten zijn onderdeel van één en dezelfde kerk en dienen één en hetzelfde doel. Waarom is er dan zoveel verschil? Zodra je die vraag stelt weet je dat daar geen antwoord op is. Je kunt—zelfs als geld geen enkel probleem zou zijn—natuurlijk geen Amerikaanse luxe overplanten naar sub-Sahara Afrika. En je kunt ook niet verwachten—zelfs als er sprake is van onbeperkte zelfverloochening—dat studenten in Amerika of Europa met een kopie van Afrika genoegen nemen. Maar toch. . . Het verschil is schokkend groot. Te groot. Het studiegeld voor Bugema is laag: ongeveer 600 dollar per semester (inclusief wonen en maaltijden). Dat is wel wat anders dan de al gauw 10.000 tot 12.000 dollar (of nog meer) per jaar die je aan een Amerikaans college kwijt bent. Maar voor veel studenten hier is 600 dollar een haast onoverkomelijke barrière. Als er dan ook nog studieboeken moeten worden gekocht, dan is de ramp helemaal niet te overzien. Voor één van mijn vakken moeten de studenten een boek kopen van ruim 12 dollar (zeg maar 10 euro). Voor de meesten is dat bedrag niet haalbaar. Ik heb de prijs daarom maar verlaagd tot 4 dollar. Ik heb de boeken uit Amerika laten komen en heb de kosten voorgeschoten. De paar honderd dollar die ik erbij inschiet kan ik me uiteindelijk beter permitteren dan dat de studenten de volle prijs van het boek moeten ophoesten.

Tja, zoveel studenten die er alles voor over hebben een opleiding te krijgen. Waarom wordt het ze niet een beetje gemakkelijker gemaakt! De Adventkerk heeft solidariteit altijd hoog in het vaandel gehad. Er wordt nog steeds heel veel gegeven voor projecten in de derde wereld, ook voor Bugema University. Maar echt, het is niet genoeg. Ik heb momenteel het voorrecht dat weer eens met eigen ogen te zien.

Geen ster, maar wel internet

 Ik zit in een nogal primitief hotelkamertje in Kampala. Toen ik gisteravond op het vliegveld van Entebbe werd opgehaald en na een uurtje rijden in Kampala arriveerde, zag ik het Sheraton Hotel opdoemen. Even dacht ik dat ik daar de nacht in luxe zou mogen doorbrengen, maar we sloegen tegenover het Sheraton (met zijn vijf fonkelende sterren) een donker weggetje in dat naar het Shangri-La Hotel voerde, dat het zonder enige ster op zijn gevel moet doen.

 

Maar ik heb goed geslapen en de warmte viel mee. En er is zowaar een internet-verbinding. Eerst leek het alsof ik blij was met een dode mus, want nadat ik het kabeltje dat uit een contactdoos bungelde in mijn laptop had gestoken gebeurde er absoluut niets. Maar mijn eigen kabel, die ik voor alle zekerheid maar had meegenomen, leverde wel een verbinding op!

De komende drie weken hoop ik door te brengen in Oeganda op Bugema University. Het is een snel groeiend onderwijs-instituut van de Adventkerk net inmiddels bijna 2000 studenten. Ik hoop er vanmorgen om een uur of elf te arriveren en kan dan meteen beginnen met lesgeven aan 55 theologiestudenten die een intensieve cursus kerkgeschiedenis (van Luther tot heden) verwachten. Ik ben benieuwd. Ze zullen de komende drie weken elke morgen een paar uur naar me moeten luisteren. In de middaguren heb ik een andere groep voor een ander vak. Niet bepaald een vakantie dus!

Hoe komt het dat ik hier ben? Regelmatig heeft men gastdocenten nodig om gaten op te vullen in het lesrooster. En iemand heeft de leiding van Bugema ingefluisterd dat er in Nederland wel iemand is die, nu hij met met emeritaat is, zeeën van tijd heeft. Zo gaat dat.

Maar het is een spannende klus. En het is fascinerend om weer eens in Afrika te zijn. Dat was al een aantal jaren niet meer gebeurd. Het wordt hard werken, maar ik zie uit naar een paar goede weken. Jammer alleen dat ik deze week waarschijnlijk geen kans zal krijgen om de inauguratie van President Obama op de tv te volgen. Hoewel, wie weet? Ten slotte was er tot mijn verrassing vanmorgen ook een internetverbinding om deze weblog te verzenden! Ik houd mijn weblog-lezers op de hoogte.

 

Van Bentheim naar Gaza

Na een paar dagen bij het adventistische uitgevershuis in Duitsland te zijn geweest nam ik de trein van Hamburg naar Amersfoort. Ik vind het altijd plezierig met een comfortabele internationale trein te reizen, met een ruime, gereserveerde plaats en een koffiewagentje dat op gezette tijden langskomt. Helaas verliep de tocht deze keer niet voorspoedig. Even voorbij Osnabrück werd lakoniek door de trein-baas aangekondigd dat er een stremming was ergens op de Nederlandse spoorbaan en dat daarom de trein vandaag niet verder ging dan Bentheim.

Hoe het verder zou gaan wist men nog niet. Waar de stremming precies was evenmin. Vijf minuten later werd meegedeeld dat in Bentheim een Nederlandse trein klaar zou staan om ons naar Hengelo te brengen. Enkele minuten later was die trein veranderd in een bus. Bij aankomst in Bentheim: massa’s onfortuinlijke reizigers maar geen bus in zicht. Met twee andere Hollanders (met eveneens een vooruitziende blik) haastte ik mij naar de enige aanwezige taxi. Voor 15 euro p.p. kwamen we tot het station in Hengelo. Daar bleek er een bus te zijn waarmee je naar station Wierden kon. Vandaar reden er weer sneltreinen, was het gerucht. Nee dus! De tjokvolle bus bracht de gelukkigen die zich een plaatsje hadden weten te veroveren naar Almelo. Vandaar ging het verder met een vertraagde en afgeladen stoptrein naar Deventer, waar uiteindelijk een wat snellere trein, na enig wachten, beschikbaar was voor het laatste traject naar Amersfoort.

Mijn humeur had er aanzienlijk onder te lijden. Maar tijdens het laatste stukje van de reis schoot me iets in gedachten dat ik jaren geleden had gelezen. De Amerikaanse christen-journalist/auteur Philip Yancey schreef eens over een reportage-reis naar een derde-wereld land, waar hij een vluchtelingenkamp bezocht. Hij verbleef ruim een week in een tent in het overvolle kamp waar elke dag tientallen mensen stierven aan de gevolgen van de honger en de ziekten die ze inmiddels hadden opgelopen. Vol schaamte bekende hij later dat de ervaring hem erg had aangegrepen, maar dat hij vooral steeds doodsbang was geweest dat er misschien schorpioenen in het kamp waren en dat zo’n eng beest zijn tent zou binnendringen.

Ik dacht vervolgens onwillekeurig ook aan de Kosovo-crisis, toen ik namens de kerk een kijkje was gaan nemen aan de grens tussen Albanië en Kosovo op het moment dat de troosteloze karavaan van Kosovaarse vluchtelingen zijn hoogtepunt bereikte. Natuurlijk was ik buitengewoon onder de indruk van wat die mensen moesten ondergaan (en van wat ADRA deed om te helpen). Maar, net als Yancey, moet ik bekennen dat ik me ook steeds zorgen maakte over mezelf. Zou er die avond plaats zijn in de Canadese legerhelikopter om terug te vliegen naar het relatief veilige Tirana?

Thuisgekomen zag ik op het journaal de beelden van de oorlog in Gaza. Als je ziet wat daar gebeurt, vraag je je af waar je het recht vandaan haalt je humeur te verliezen als je een paar keer moet overstappen op een ander bomvol vervoersmiddel.

Meestal stelt het ongemak waarmee ik te maken krijg niets voor vergeleken bij wat andere mensen moeten meemaken, zoals bijvoorbeeld nu in de Gazastrook. Waarvan acte.

 

Het keizerlijk toilet

 

In de nadagen van de Weimar Republiek had de minister van buitenlandse zaken een volledige telegraaf-kantoor geïnstalleerd in één van de toiletten in het paleis dat ooit door de Duitse keizers als residentie was gebruikt. Vanuit dit toilet zond de minister zijn boodschappen naar alle belangrijke regeringsleiders in Europa. Hij wist echter niet dat de kabels allang waren doorgesneden en dat al zijn mededelingen niet verder kwamen dan de muren van het toilet.

Ik las over dit voorval in een prachtig boek dat ik als kerstcadeau kreeg: Ett Annat Liv, van de bekende Zweedse schrijver Olov Enquist, van wie ook heel wat boeken in het Nederlands zijn vertaald. [Mijn kennis van het Zweeds is gelukkig inmiddels zover toegenomen dat ik me met een gerust hart aan de Zweedse editie kan wagen. Maar dat terzijde, ook al stel ik dat toch met enige tevredenheid vast.] Het was een terloopse opmerking van Enquist waarmee hij aangaf hoe vruchteloos communicatiepogingen vaak kunnen zijn.

Ik heb stevig op het Internet gezocht naar meer informatie over dit verhaal. Natuurlijk is er genoeg over de Weimar Republiek te vinden en vooral over hoe die ten onder ging toen Hitler aan de macht kwam. Maar nergens vond ik een uitgebreidere versie van het verhaal over het keizerlijk telegraaf-toilet. Ik ga er maar vanuit dat het op waarheid berust, maar ook als het een mythe mocht zijn blijft het een veelzeggende illustratie—misschien zou je het met een bijbels woord zelfs een “gelijkenis” kunnen noemen. Want, helaas, veel communicatie vindt zijn oorsprong in een telegraafkantoor op een keizerlijk toilet, en ondanks de indrukwekkende apparatuur komt de boodschap nergens aan.

Het is misschien wat oneerbiedig om de kerk te vergelijken met een keizerlijk toilet, maar in een “gelijkenis” is dat, denk ik, wel geoorloofd. Je kan vaak niet aan de indruk ontkomen dat veel van de kerkelijke communicatie, ondanks de aanwezigheid van alle eigentijdse techniek, niet “aankomt” bij degenen voor wie de boodschappen die uitgezonden worden bestemd waren—al zijn de “zenders” van de boodschap er, net als de Duitse minister, vast van overtuigd dat ze de wereld om hen heen op efficiënte wijze bereiken.

Gisteren kreeg ik een kleurige folder (geïllustreerd met afbeeldingen van o.a. een aantal dierlijke gedrochten) in handen waarin een “ZDA-Bijbelstudiegroep” een aantal bijeenkomsten aankondigt over het komende oordeel over de wereld, over Babylon dat is gevallen en over de rol van de VS in de bijbelse profetie. Toen ik de folder zag dacht ik aan het verhaal over het telegraafkantoor op het keizerlijk toilet. En dat soort gedachten komen ook steevast bij mij boven als ik allerlei andere periodieken en boekjes in handen krijg die aan de periferie van de kerk worden uitgegeven. Ze willen een “duidelijke” boodschap overbrengen. Vaak worden ze met de beste bedoelingen samengesteld en verspreid. Maar, beste mensen, zou ik willen zeggen: de kabels waarlangs dit soort communicaties hun weg vinden, zijn al geruime tijd geleden doorgeknipt. Zo lukt het echt niet meer. Zo bereik je hooguit maar een handjevol mensen in je omgeving die met hun oor tegen de deur van het toilet staan mee te luisteren.

Maar dat wil niet zeggen dat het de officiële kerk altijd zo veel beter vergaat. Communicatie met de geseculariseerde mens van deze tijd, die vaak geen enkele binding meer heeft met een persoonlijke God en die geen notie heeft van wat er in de Bijbel staat, is een immens dilemma. Je komt er niet met het inrichten van een telegraafkantoor, of, in onze tijd, met alle geavanceerde communicatietechniek die geld kan kopen. Je moet er in de eerste plaats voor zorgen dat iets te zeggen hebt dat van wezenlijk belang is, dat aansluit bij wat mensen van deze tijd voelen en wat ergens in hun bestaan een snaar raakt. En je moet dat vervolgens zo verwoorden dat wat je zegt “aankomt” en verstaan wordt. En daarbij moet je niet langer de kanalen gebruiken die net als de kabels naar het Weimar-toilet allang zijn verdwenen, maar moet je steeds weer nieuwe wegen vinden om de boodschap bij je doelgroep te doen belanden.

Het lijkt onbegonnen werk dat op voorhand tot mislukking gedoemd is. Dat is het ook, als het alleen mensenwerk blijft.

Dat mensenwerk blijft wel een voorwaarde. God inspireert mensen om zijn boodschap te vertalen en door te geven. In elke tijd opnieuw. Wij kunnen ons niet aan die opdracht onttrekken. Maar het wonder, dat de boodschap echt “aankomt,” gebeurt alleen als ons harde werken en onze door God gegeven creativiteit vleugels krijgt door de kracht van de Geest. Alleen zo komt de boodschap verder dan het keizerlijk toilet.