Monthly Archives: September 2015

De Telegraaf en de Adventist Review

 

Elke morgen besteed ik een minuut of tien aan het checken van een aantal websites.  Een daarvan is de site van het dagblad de Telegraaf.  Nu ben ik geen Telegraaf-lezer. Maar dat is te zwak gezegd: ik heb een afkeer van die krant en waarvoor hij  staat. Bij ons glijdt dan ook rond zeven uur geen krant van ‘Wakker Nederland’ in de bus, maar Dagblad Trouw. Dat is een heel stuk degelijker kost. Maar de website van de Telegraaf geeft je snel een handig antwoord op de vraag of er tijdens de nachtelijke uren nog iets belangrijks is gebeurd. En—dat moet ik toegeven—ik ben dikwijls wel even benieuwd wat de lezers van de website als commentaar leveren.

Iedereen die ook maar iets afweet van communicatie en journalistiek weet dat er altijd naar verhouding veel meer negatieve ingezonden brieven en web-commentaren binnenkomen dan adhesiebetuigingen. Maar dat lijkt onder het Telegraaf volk wel heel erg het geval te zijn. Bij ‘hot’ items, en die hebben we de laatste tijd genoeg, storten vaak honderden lezers hun vitriool uit. Gewoonlijk blijft in de commentaren van het kabinet niet veel over, en van de minister-president al helemaal niets. En half Nederland (of misschien niet iets meer) bestaat uit nietsnutten en zakkenvullers. En om dan nog maar te zwijgen over Brussel en de EU en . . .  over de gelukzoekers die bij duizenden ons toch al zo volle land onveilig komen maken.

Het kost me soms moeite me te realiseren dat deze commentaren geen dwarsdoorsnede vormen van de gedachten van de Nederlandse bevolking. Zeker, ze vertegenwoordigen een ontstellend grote (en vooral ook niet goed geïnformeerde en vooringenomen) groep, maar er zijn ook andere geluiden—ook al klinken die vaak minder hard! Er zijn gelukkig talloos veel mensen die genuanceerder kunnen denken en constructief willen zijn. Alleen laten die mensen meestal weinig of niets van zich horen!

Zo gaat het niet alleen in de seculiere media. Als ik, bijvoorbeeld kijk naar de ingezonden brieven en web-commentaren in de Adventist Review, het tijdschrift van de adventistische wereldkerk, overkomt me ook vaak een soort Telegraaf gevoel. Het negatieve overheerst op een (voor mij) angstaanjagende wijze. Er wordt ach en wee geroepen over allerlei, al dan niet vermeenden, tendensen in de Adventkerk. Dat mag natuurlijk, want we hechten aan vrije meningsuiting. Maar daarbij worden aan mensen die andere ideeën hebben vaak allerlei intenties en verborgen agenda’s toegedacht, en wordt een tegengestelde mening wel heel erg gemakkelijk als satanswerk afgeschilderd. [En laat ik er snel aan toevoegen dat ik ook niet altijd gesticht word door de ingezonden brieven en web-reacties in andere kerkelijke en onafhankelijke adventistische media.]

Het lezen van wat de lezers er allemaal van vinden maakt me soms heel naargeestig. Ik moet me echt moeite doen  mezelf eraan te herinneren dat het nu eenmaal een wetmatigheid is dat de negatieve commentaren de positieve overheersen. Er wordt wel beweerd dat de kans dat iemand die het ergens mee oneens is ten keer zo snel naar de pen of de i-pad zal grijpen dan degene die zich wel in het geschrevene dat hij leest kan herkennen.

Ik moest dat ook de afgelopen week weer een flink aantal keren tegen mezelf zeggen. Mijn vorige blog werd me door veel lezers niet in dank afgenomen. Enkele commentaren zijn onder die blog (zowel onder de Nederlandse als de Engelse versie) terug te vinden. Er waren reactie van een dusdanig laag niveau dat ik ze snel heb verwijderd, want ik wil wel graag dat mijn blog een beetje klasse houdt. Vaak sturen lezers mij liever e-mails. Ook daarbij overheerste het negatieve het positieve. Het belangrijkste probleem was dat veel lezers mijn blog kennelijk niet begrepen en dachten dat ik Jezus in de gay-scene van zijn dagen plaatste.  Bij elke, enigszins controversiële, blog blijkt ook dat veel lezers al zo zeker weten dat zij gelijk hebben dat ze een andere kijk op de dingen bij voorbaat wegwuiven.

Gisteren dacht ik nog dat deze week mijn blog misschien over het pausbezoek aan de VS zou moeten gaan. Ik heb daar maar vanaf gezien, want ik wil de komende week niet al te veel digitale communicatie ontvangen en eerdere blogs over de paus of over het katholicisme leverden me doorgaans het verwijt op dat ik de profetieën nog maar eens goed moet bestuderen. Als ik dat zou doen dan zou ik wel weten dat de paus ‘het beest’ van de Openbaring is en dat zelfs de sympathieke Francis ons zand in de ogen strooit.

Ik heb even geen zin in dat soort reacties, want ik hoop de komende dagen met mijn vrouw te genieten van een paar dagen vakantie bij  vrienden aan de Spaanse zuidkust. Ongetwijfeld is er dan volgende week wel weer iets controversieels om over te schrijven.

 

Jezus: vreemdeling en gay

 

Volgens bepaalde bronnen uit de tweede eeuw was Jezus getrouwd met Maria Magdalena. Dat is bijvoorbeeld te vinden in het Gnostische ‘evangelie van Filippus’.  Er is weinig reden om dit element uit dat ‘evangelie’ als historisch betrouwbaar te beschouwen. Trouwens, als Dan Brown er niet over had geschreven in zijn Da Vinci Code had de eventuele huwelijkse status van Jezus maar heel weinig aandacht gekregen. Dat sommige discipelen getrouwd waren is heel goed mogelijk. Van Petrus weten we het zeker, omdat de Bijbel vermeldt dat hij een schoonmoeder had. Maar er is geen soliede reden om aan te nemen dat Jezus en Maria Magdalena een ‘item’ waren.

Ik zou echter willen suggereren dat Jezus gay was. Dat lijkt een gedurfde—en volgens sommigen hoogstwaarschijnlijk een blasfemische—veronderstelling. Toch denk ik dat er een grond van waarheid in deze bewering schuilt.

Ik kom tot die conclusie op grond van Matteüs 25.  Daar lezen we hoe Jezus bij het laatste oordeel niet vraagt naar onze leerstellige zuiverheid, maar ons confronteert met de vraag hoe we zijn omgegaan met mensen in moeilijkheden en met vrouwen en mannen in de marge. Jezus prijst allerlei mensen, omdat ze hem in de gevangenis hebben bezocht, of omdat ze hem te eten hebben gegeven en onderdak hebben verschaft. Als het antwoord dan is: ‘Wij hebben u helemaal niet in dergelijke omstandigheden aangetroffen,’ antwoordt Jezus: ‘Ja, maar in feite hebben jullie dat wel, want als je je het lot hebt aangetrokken van iemand die problemen verkeerde, dan is dat voor alsof je het voor mij hebt gedaan.’ Jezus vertelt ons dus dat we in elke medemens in de marge zijn gezicht moeten herkennen.

Dat is heel actueel in een periode waarin vluchtelingen bij duizenden tegelijk ook ons land binnenkomen. Natuurlijk levert dat legio problemen op. De politiek heeft het er moeilijk mee. Allerlei organisaties worstelen met logistieke problemen. Maar voor volgelingen van Jezus Christus is het eigenlijk eenvoudig: In de het gezicht van de vluchteling die op ons pad komt moeten we Jezus zien. Hij zal straks tegen ons zeggen: ‘Ik was die Syrische asielzoeker die je hebt geholpen! Alsnog bedankt.’

Deze week werd ik weer eens met mijn neus gedrukt op een andere categorie mensen—buiten maar ook binnen onze geloofsgemeenschap—die in heel veel gevallen voor enorme uitdagingen staan.  Ik was als spreker uitgenodigd door een van de Duitse regionale organisaties van de Adventkerk om een tweetal lezingen te houden voor de predikanten in die regio over aspecten van homoseksualiteit. Ik besef dat ik nauwelijks als autoriteit op dit gebied kan gelden, maar ik was bereid om op een open manier mijn visie op deze problematiek met hen te delen.  Naast de ruim dertig predikanten die ik onder mijn gehoor had, was er ook een adventistische lesbienne en aan adventist die gay is, die hun levensverhaal vertelden. Daarnaast waren er collega’s die vertelden over hun ervaringen met homoseksuele mensen met wie zij in hun pastorale werk te maken kregen.  Het was al met al een boeiende en ontroerende ervaring deze bijeenkomst mee te maken. Ik heb meer geleerd van wat ik daar hoorde dan anderen wellicht van mijn presentaties hebben opgestoken. Ik ging naar huis met het gevoel: dit ging niet over een abstract ‘probleem’—over theologie en bijbelteksten. Dit ging over mensen—mannen en vrouwen die vaak door een diep en duister dal moeten gaan. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat die mensen een ‘veilige plek’ vinden in onze geloofsgemeenschap?

Als straks (zie nogmaals Matteüs 25) Christus tegen mij zegt: Ik was gay, maar je hebt me genegeerd, dan kan ik niet zeggen: ‘Heer, ik heb u nooit als een gay persoon ontmoet.’  Want dan zegt Jezus: ‘Jawel:  Ik was gay—want je ontmoette mij in die mannen en die vrouwen met een andere seksuele geaardheid, met wie je te maken kreeg, maar daar was je niet van gediend.’

Ik ben in de loop der jaren tot de conclusie gekomen dat er voldoende bijbelse, theologische en ethische redenen zijn om homoseksuele geloofsgenoten hartelijk in de kerk te verwelkomen en hen alle rechten en privileges te geven die ik ook heb ontvangen.  Dat wil niet zeggen dat ik op alle vragen een pasklaar antwoord weet en dat ik voor alle relevante bijbelteksten een definitieve verklaring heb. Mijn eigen opinievorming blijft een kwestie van ‘werk in uitvoering’. Maar ik hoop dat Jezus straks tegen me zegt: ‘Dank je wel dat je me zag staan toen ik je ontmoette in die man en die vrouw die ‘anders’ was. Ja, ik was niet alleen die vreemdeling, die je hulp hebt geboden, maar ik was ook gay en dat maakte voor jou niets uit. Dank je wel, kom binnen, je krijgt een plek in mijn koninkrijk!

Wat blijft . . .

 

Toen de Duitse theoloog Jürgen Moltmann (geb. 1926) in 1996 zijn 75ste verjaardag vierde nodigde hij enkele tientallen collega-theologen uit om naar zijn woon- en werkplaats Tübingen te komen. In een openbare bijeenkomst discussieerden zij een hele dag over hoe hun theologie in de dertig voorafgaande jaren was veranderd. Een aantal van hen zeiden dat ze nauwelijks hun visie op allerlei belangrijke theologische zaken hadden bijgesteld, maar bij de meesten bleek het tegendeel het geval te zijn. En dat gold zeker ook voor Moltmann zelf.[1]

Ik vierde de afgelopen week mijn verjaardag. Het duurt nog twee jaar voordat ik (hopelijk) diezelfde gezegende mijlpaal bereik als Moltmann al haalde in 1996. Maar wie weet wat ik bij die gelegenheid zal organiseren. Het lijkt me wel spannend om dan eens van mijn Nederlandse collega’s te horen of zij in de loop der jaren in hun ideeën zijn opgeschoven!

Maar afgezien van een dergelijk vaag toekomstplan is het goed—denk ik—dat je van tijd tot eens inventariseert waar je je nu op theologisch vlak bevindt.  Dat is temeer aan te bevelen als je in de laatste fase van je leven bent aangekomen. Wat is, na alles waar je tientallen jaren mee bezig bent geweest, nog steeds belangrijk voor je? Waarom gaat het in je geloof, zoals je dat nu beleeft?

Ik ben niet de enige die daar met enige regelmaat over nadenkt. Veel heel wat illustere figuren doen dat ook. Sommigen delen het resultaat daarvan in boekvorm met een groot publiek. Ik denk daarbij met name aan een tweetal theologen van wie ik recentelijk iets heb gelezen over dit onderwerp. De naam Harry Kuitert (geb. 1920) is in Protestants Nederland (vooral onder PKN-leden van de Gereformeerde bloedgroep) nog steeds redelijk bekend. In 2011 verscheen zijn boek: Alles behalve Kennis: afkicken van de Godgeleerdheid en Opnieuw Beginnen.[2] Wie dit boek vergelijkt met vroeger werk van deze theologieprofessor ziet hoe aanzienlijk hij in de loop van de jaren is opgeschoven. (Overigens is het prachtig dat hij op 85-jarige leeftijd nog een nieuw boek schreef; ik hoop eigenlijk dat dit ook voor mij is weggelegd.)

Ik denk dat ik niet zo ver ben opgeschoven als Kuitert, maar als hij benadrukt dat kennis ondergeschikt is aan de realiteit dat we ons bevinden in ‘de houdgreep van de genade’ (blz. 238), dan is dat iets om voluit mee in te stemmen!

Een andere fascinerende theoloog die onlangs de balans opmaakte van zijn theologische pelgrimage is de katholiek Hans Küng (geb. 1928). Hij is even omstreden als hij door velen wordt bewierookt (een toepasselijk katholiek beeld!).  De titel van een van zijn laatste boeken is heel duidelijk: Wat Blijft: Kengedachten.[3] Küng heeft zich intens tegen allerlei denkbeelden in zijn kerk verzet, zoals bijvoorbeeld de pauselijke onfeilbaarheid en het celibaat. Het kostte hem zijn professorale zetel, toen de kerk hem zijn leerbevoegdheid in 1980 ontnam. Maar Küng raakte zijn geloof niet kwijt. Hij zei ook de kerk die hem zo gekwetst had niet vaarwel. En hij bleef geloven in de mogelijkheid dat mensen van allerlei religieuze opvattingen vreedzaam kunnen samenleven. In het onlangs verschenen derde deel van zij autobiografie[4] wijdt Küng een flink aantal bladzijden aan de blijvende waarde van zijn geloof, ook nu hij zijn naderend einde onder ogen moet zien.

Dergelijke boeken sporen mij aan om ook na te denken over wat blijft. Ik heb heel wat achter me gelaten en mijn geestelijk rugzakje is in de loop der jaren wel wat lichter geworden! Maar gelukkig is mijn geloof overeind gebleven. En ondanks alle bedenkelijke dingen die ik in mijn geestelijk thuis tegenkom, hoop ik mij er nog lang voor te kunnen inzetten.



[1] Zie  Jürgen Moltmann, How I changed: Reflections on Thirty Years of Theology (Harrisburg, PA: Trinity Press International, 1997)

[2]  Uitgeverij Ten Have, 2011

[3]  Uitgeverij Ten Have, 2013.

[4]  Nederlandse editie: Doorleefde Menselijkheid (Uitgeverij Ten Have, 2015).

BILLY

 

In 1964 bezocht ik voor de eerste keer een IKEA winkel. Mijn vrouw en ik waren in Zweden om daar door middel van boekenverkoop voldoende geld te verdienen om onze voorgenomen reis naar de Verenigde Staten te bekostigen. Daar zou ik aan Andrews University mijn studie voortzetten om een MA-graad te halen.

In de buurt van Stockholm zagen we een rond gebouw met het woord IKEA. We hebben er destijds een uurtje doorgebracht en onze ogen uitgekeken. Sindsdien heb ik de blauwe superwinkels in heel wat landen gezien. Ik herinner me er zelfs een in Koeweit! Heel wat van de meubels die wij (en talloos veel landgenoten) thuis hebben, zijn van IKEA afkomstig. We hebben ze uitgezocht, vaak met moeite in onze auto gekregen, en thuis in elkaar gezet—niet zelden met de vervelende ervaring dat er een of ander een schroef of boutje ontbrak.

Ik heb de Nederlandse IKEA-vestigingen nu al geruime tijd kunnen vermijden. Maar deze week was het dan weer zo ver. Ik had die ochtend geen wandeling van een ongeveer een uur gemaakt (zoals ik op de meeste dagen pleeg te doen), maar bij een bezoek aan IKEA  loop je ook fikse afstanden! Wie de pijlen op de vloer volgt meandert door de hele winkel (en wie dat niet doet, verdwaalt). Wij waren op zoek naar witte Billy boekenkasten. Een flinke tocht door de winkel. Maar OK, in het restaurant krijg je op vertoon van je IKEA-family card, gratis onbeperkt koffie en de Zweedse gehaktballetjes (kött bullar) blijven heel erg lekker (en goedkoop).

Buren van ons verhuizen binnenkort naar Portugal. Zij ontdoen zich van heel wat van hun spullen, waaronder twee zo goed als nieuwe witte Billy boekenkasten met een wit CD platenkastje. De prijs was symbolisch. En dus kochten we ze met het doel om in de huiskamer enkele berken-kleurige Billy’s te vervangen. Maar om het dan maar meteen goed te doen moest er nog een en andere in de witte kleur bijkomen.

Billy is sinds 1979 een mega-succesartikel van de Zweedse meubelgigant. Waarom die nu zo nodig ‘verbeterd’ moest worden is mij een raadsel. De gaatjes voor de plugjes waarop de planken rusten zijn nu kleiner en de plugjes zijn trouwens ook zelf veranderd. Het meest verontrustend is dat de kleur enigszins is aangepast: wit is nu nog iets witter geworden.

Maar, de klus is inmiddels geklaard, met als resultaat dat we weer iets meer boeken een plaatsje kunnen geven. En je moet een heel scherp oog hebben om het kleurverschil tussen de kasten te kunnen zien!

De lezer heeft misschien tussen de regels door al geraden dat ik niet echt tot de grote schare IKEA-fans behoor. Ik ben nu eenmaal wat allergisch voor alle grote winkels (boekwinkels uitgezonderd). Ik ben iemand die eigenlijk meer van de vroegere dorpswinkel houdt, waar van alle artikelen maar één merk, in maar één soort verpakking, verkrijgbaar was.

Maar het valt niet te ontkennen dat IKEA wel een supersterk concept heeft neergezet. Je herkent ze overal ter wereld. De winkels zijn laagdrempelig. Je kunt je kinderen tijdelijk kwijt in de ballenbak, waar ze zich onder goed toezicht prima kunnen vermaken. Ze hebben zoveel verschillende artikelen dat mensen van alle leeftijden er terechtkunnen. Je mag dingen vragen, maar ook zelf nasnuffelen. Je kunt je toevlucht nemen in het al bovenvermelde restaurant. Daar kun je ontbijten voor een habbekrats, maar (zo las ik in een advertentie) je bent er ook welkom als je er met een groep wilt vergaderen. Je hoort er echt bij met de ‘family card’. Ik snap natuurlijk wel dat het er allemaal toe moet bijdragen dat er meer Billy boekenkasten en Kramfors bankstellen worden verkocht. Want je krijgt je ontbijtje niet voor slechts één euro omdat daar veel aan kan worden verdiend. En kennelijk lukt de strategie ook!

Toen ik wat verder nadacht over het IKEA-concept, vroeg ik mij af of er niet heel wat elementen zijn die je ook als kerkelijke gemeente zou kunnen toepassen. Veel kerkgebouwen zouden op de dagen en tijden dat ze leegstaan kunnen worden benut met laagdrempelige zaken die mensen onze ‘winkel’ kunnen binnenlokken. Waarom zouden niet allerlei groepen uit buurt of stad elkaar in de kerkelijke ruimten kunnen ontmoeten en waarom zouden er ook allerlei vergaderingen kunnen worden gehouden? En waarom geen activiteiten die hulp bieden aan mensen die met hun inburgeringscursus bezig zijn of proberen Nederlands te leren? Je hebt een paar vrijwilligers nodig om de deur te openen en wat assistentie te verlenen. En het koffieapparaat moet een redelijk product leveren. En misschien moet je een paar Billy boekenkasten neerzetten met boeken die geleend of meegenomen kunnen worden.

Misschien maak ik het iets te simpel . . . maar toch? Trouwens, een kerk waar je een pakket onderdelen kunt halen, in je favoriete kleur, die je dan vervolgens zelf in elkaar zet . . . dat spreekt me ook wel aan.