Monthly Archives: Oktober 2014

Flanders Field

 

Zo’n twintig jaar geleden besefte ik eigenlijk voor het eerst hoe verschrikkelijk de Eerste Wereldoorlog was geweest.  In Canberra, in het verre Australië, bezocht ik het War Memorial—een museum dat veel aandacht besteedt aan het Australische aandeel in de Great War (zoals WO I in veel landen wordt genoemd). Tijdens dat bezoek drong het meer dan ooit tevoren tot me door hoeveel landen bij dat conflict betrokken waren. Een paar jaar geleden werd ik opnieuw onverwachts met mijn neus op dat feit gedrukt, toen een gids ons reisgezelschap bij de Dardanellen in Turkije vertelde dat daar destijds in de Eerste Wereldoorlog meer dan een miljoen soldaten het leven lieten.

Maar er zijn maar weinig plaatsen die zoveel indruk maken, als het om de Grote Oorlog gaat, als het Belgische Ieper. Zuidwest België en het noorden van Frankrijk liggen bezaaid met begraafplaatsen van honderdduizenden mannen en vrouwen met een reeks van nationaliteiten. De restanten van de loopgraven waarin de legers aan beide kanten in een onmenselijk proces van wreedheid en onzinnig geweld verwikkeld waren vertellen nog steeds hun lugubere verhaal. Maar vooral een bezoek aan het Flanders Field Museum in Ieper is onvergetelijk in zijn triestheid. Het is een passend monument voor de miljoenen die tussen 1914 en 1918 hun leven lieten.  En waarvoor stierven zij eigenlijk?

Het was zondag j.l. de tweede keer dat ik dit museum bezocht. Het is nu totaal anders, maar niet minder boeiend, ingericht dan een paar jaar geleden. Het onderwerp zou je nog neerslachtiger maken als het museum niet gevestigd was in de schitterende middeleeuws lakenhal van dit oude stadje.

Ik heb oorlog altijd verschrikkelijk gevonden. In mijn jongensjaren las ik geen oorlogsboeken en vermeed ik oorlogsfilms. Ik had het geluk dat ik niet in militaire dienst hoefde omdat ik theologie ging studeren—destijds in Nederland een reden om onder de militaire dienstplicht uit te komen. Ik zou anders beslist hebben geweigerd om wapens te gaan dragen. Het maakte mij trots dat ik bij een kerk hoorde die tegen oorlogsgeweld was en een principieel niet-strijden-geluid liet horen.

Helaas is de traditie van geweldloosheid geleidelijk aan in veel landen in de Adventkerk verwaterd, of soms zelf in het tegendeel veranderd. Dat is vooral in de Verenigde Staten het geval, waar de patriottische gevoelens van ‘het dienen van het vaderland’ steeds meer mannen en vrouwen ertoe hebben gebracht een bewuste keuze te maken voor een loopbaan in het leger. Een bezoek aan het Flanders Fields Museum zou verplicht moeten zijn voor alle adventisten die een carrière in het leger overwegen.

Ik weet dat er argumenten zijn tegen radicaal pacifisme. Ik geef toe dat ik blij ben dat er opgetreden wordt tegen IS en ik zou het niet zonder politie willen stellen. Maar toch is er een minstens even sterk argument om de adventistische traditie van geweldloosheid nieuw leven in te blazen. Er zijn in deze wereld immers wel genoeg mensen die willen vechten. Maar er zijn altijd te weinig mensen die zich volledig willen inzetten voor de vrede. Zalig zijn de vredestichters—d.w.z. degenen die vrede maken. De nieuwste Bijbelvertaling (BGT) vertaalt het zo: Het echte geluk is voor mensen die vrede sluiten. Zij zullen kinderen van God genoemd worden (Matteüs 5:9). Het bezoek aan het Flanders Field Museum heeft die gedachte bij mij nog eens vet onderstreept.

 

Intermezzo

 

[Vrijdagmorgen] Terwijl de eerste herfststorm over het land raasde bevond ik mij met mijn vrouw en mijn zus en zwager, die in Canada wonen, een paar dagen in Friesland. Wij hadden voor ons familie-uitje een aantrekkelijk arrangement gevonden in een hotel in Makkum–een van de kleinste van de elf steden–en hebben van daaruit een stuk van deze provincie geëxploreerd. Friesland is rijk aan leuke dorpjes and stadjes en heeft een rijke verzameling kerken en kerkjes en allerlei musea—terwijl ook de horeca een prima keuze biedt. Al met al dus een recept voor een paar goede dagen.

Elk bezoek aan Friesland brengt onvermijdelijk herinneringen bij mij boven. Ooit (einde 1966) begon ik daar mijn loopbaan als predikant—verantwoordelijk voor een groepje gelovigen in Sneek, die zich wekelijks in een klein zaaltje op het Kleinzand verzamelden. En ik assisteerde de predikant in Leeuwarden die tijdelijk, wegens een val van zijn dak, uitgeschakeld was.

Per bromfiets snorde ik door de provincie naar de verspreid wonende leden en de talrijke cursisten van de schriftelijke bijbelcursus. Al vrij snel bleek dat ’s winters een kille bedoening en dus schafte ik, met een lening van de plaatselijke bank ter groottee van 1600 gulden, mijn eerste auto aan: een tweedehands Renault Dauphine die  al 70.000 kilometers op the teller had (een voor die tijd nogal respectabel aantal). Mijn eerste automobiel kostte maar liefst 2.000 gulden. Ter vergelijking: mijn salaris bedroeg destijds ongeveer 600 gulden bruto (275 Euro).

En zo komen dus allerlei nostalgische gevoelens boven bij elk bezoek aan het gebied van mijn eerste parochie.

Na gisteravond (donderdag) weer thuis te zijn gekomen maken we ons op deze vrijdagmorgen reisvaardig om aanstonds af te reizen naar België. Morgen is daar een zgn. ‘geestelijk congres’.  In Nederland staat een dergelijke bijeenkomst van de kerkleden uit het gehele land bekend als een Toogdag. Het wordt een weerzien met heel veel mensen die ik leerde kennen tijdens mijn recente activiteiten gedurende ongeveer anderhalf jaar in de Belgische Adventkerk. Ik zie uit naar een fijne preek van Jean-Claude Verrecchia in de morgen. In de middag verzorg ik een van de workshops. Ik ga het hebben over de rol van leerstellingen.  Waarom hebben we ze? Hoe ontstaan ze en hoe veranderen ze soms na verloop van tijd? Hoeveel hebben we er nodig? En: zijn ze allemaal even belangrijk?  Gelukkig had ik deze presentatie al een paar weken geleden voorbereid, dus hoef ik me daar nu geen zorgen over te maken. Wij blijven een paar dagen in België bij vrienden logeren.  Al met al laat het me nu even weinig tijd voor het schrijven van mijn blog. Vandaar dat ik volsta met deze korte notitie. Volgende week weer een blog van de gebruikelijke lengte en met, hopelijk, iets meer diepte.

Ik geloof . . . wat ik geloof

 

Het was een spannende week voor de internationale Adventkerk. In Silver Spring (vlak bij Washington DC, VS) vergaderde de afgelopen week het voltallige bestuur van de kerk—zowel de leiders van het hoofdkantoor als vertegenwoordigers uit de gehele wereld. In totaal meer dan 300 (meest) mannen en vrouwen. Van thuis uit probeerde ik alles zo goed mogelijk te volgen. Vooral de constante stroom van Twitter berichten waren daarbij heel erg welkom.

Verreweg de twee belangrijkste agendapunten waren (a) de toekomstige beslissing over de inzegening van vrouwelijke predikanten en (b) een gewijzigde bewoording van enkele van de 28 Fundamentele Geloofspunten. Wat het eerste punt betrof werd na heel veel vijven en zessen besloten om de 2.000-plus afgevaardigden naar het wereldcongres in juli 2005 in de Texaanse stad San Antonio de vraag voor te leggen of zij al dan niet willen instemmen met inzegening van vrouwelijke predikanten in die regio’s van de wereld waar men vindt dat dit ok is.  Het is misschien een wat mager resultaat, maar in elk geval is er geen finaal ‘nee’ uit de bus gekomen.

De stand van zaken wordt verschillend geïnterpreteerd. Sommigen denken dat we bijna terug zijn bij ‘af’—in elk geval terug in 1995 in  Utrecht toen een zelfde vraag aan het congres werd voorgelegd en een grote meerderheid deze mogelijkheid resoluut afwees. Er is echter sinds 1995 wel het een en ander gebeurd en ik ben hoopvol dat er nu een ander resultaat uit de bus zal komen.

Zoals ik wel vaker in mijn blogs en op andere plaatsen heb gezegd ben ik een fervent voorstander van volledige gelijkstelling van mannen en vrouwen. Er zijn volgens mij geen steekhoudende theologische argumenten om dat tegen te houden. Integendeel: het evangelie, dat onderstreept dat ‘in Christus’ alle verschil in status vóór God tussen mannen en vrouwen is weggenomen, laat ons geen andere keuze. We zullen echter moeten afwachten. De pro- en tegen-lobby zal de komende maanden op allerlei manieren luidkeels van zich laten horen.  De tegen-lobby begint wel steeds merkwaardiger argumenten te gebruiken en ik denk dat dit velen toch wel aan het denken zal zetten. Het is verheugend dat uit onverdacht behoudende hoek zojuist een boekje is verschenen dat heel duidelijk antwoord geeft op alle denkbare argumenten tegen inzegening van vrouwen (Martin Hanna en Cindy Tutsch, red.: Questions and Answers about Women’s Ordination (Pacific Press, 2014).

De herformulering van enkele geloofspunten betrof vooral punt nr. 6 dat het adventistisch standpunt over de schepping weergeeft. Voortaan staat er in dit artikel (dat is tenminste het voorstel aan het komend wereldcongres) dat adventisten geloven in een ‘recente’ schepping (i.e. het begin is niet miljoenen jaren geleden, maar zo’n 6.000 a 10.000 jaar) en dat die schepping plaatsvond binnen een tijdsperiode die wij nu nog steeds als een week ervaren. Het is duidelijk: elke mogelijkheid om in de richting van een alternatief model (bijv. theïstische evolutie) te denken moest worden uitgesloten.

Ik heb grote moeite met deze gang van zaken. Waarom moeten we onze adventistische ‘leer’  steeds gedetailleerder formuleren? Waarom kunnen we  niet tevreden zijn dat we een beknopt lijstje hebben van de belangrijkste ideeën die bepalend zijn voor het adventisme en verder ruimte laten aan een individuele invulling?  Ik zie mezelf als een christen die ervoor gekozen heeft zijn christen-zijn te beleven binnen de adventistische traditie. Ik hoop dat te blijven doen. Maar ik heb er geen behoefte aan—sterker nog: ik ervaar het als onjuist en knellend—dat men ‘van boven af’ precies wil bepalen wat ik moet geloven.

Wat punt 6 over de schepping betreft: Ik geloof dat God de Schepper is van alles. Dat is de basis van mijn geloof en geeft mij zicht op wie ik zelf ben: een geschapen wezen met verantwoordelijkheid jegens zijn Schepper. Maar wanneer God precies schiep?  Volgens de Bijbel was het ‘in den beginne’. Dat is voor mij genoeg. Hoe hij het deed?  Ik zou het niet weten. Ongetwijfeld kan de wetenschap wat inzichten geven, maar er blijven veel vragen. Waar het echter om gaat is: alles wat bestaat is geen gevolg van toeval maar van een goddelijk initiatief. Deed God er een week over? Ik heb geen idee. Het  bijbelverhaal over de schepping wordt  ‘authentiek’ genoemd. Dat lijkt me een goede omschrijving. Het verhaal over de schepping van God ‘in zes dagen,’ met als apotheose de geheiligde zevende dag, is wáár en authentiek. Maar betekent dit automatisch dat elk detail historisch is?

Ik heb voor mezelf besloten mij er niet meer op te winden over wat de kerk zegt dat ik zou moeten geloven. Ik geloof nu eenmaal wat ik geloof. Ik blijf er natuurlijk over nadenken en blijf in de Bijbel lezen. Ik blijf ook luisteren naar wat anderen over dit onderwerp te zeggen hebben—ook naar de leiders en theologen van mijn kerk. Maar zij bepalen uiteindelijk niet wat ik geloven zal. Ik geloof . . . wat ik geloof.

 

Een jammerlijk gebrek aan verbeeldingskracht

 

Op zondag 5 oktober zag ik Eppe de Haan terug.  Na ruim 45 jaar zou ik hem op straat ‘in het wild’ niet meteen hebben herkend.  Ooit was hij een van de studenten in het kleine theologen-klasje van ‘Oud Zandbergen’, waar ik de leiding had van het jongensinternaat en ook een aantal lessen gaf.  Het seminarie ‘Oud Zandbergen’, dat in 1947 door de zevende-dags adventisten was gesticht, had een middelbare school en een kleine theologische afdeling.

Ik wist wel iets van  Eppe’s achtergrond. Ik had in het begin van de jaren zeventig diverse keren gepreekt in de huisdienst in Bierum. Daar kwam elke zaterdagmiddag een klein groepje advent-gelovigen uit die streek bijeen in de kamer van het boerderijtje van de familie Froma. Eppe was in Bierum terechtgekomen nadat zijn moeder, na enige tijd weduwe te zijn geweest, hertrouwde met Eppe’s stiefvader. Het was niet direct een omgeving waar ik graag had willen wonen.

Misschien was Eppe’s komst naar ‘Oud Zandbergen’ eerder een vlucht uit de saaiheid van het leven achter de Groningse dijk dan het volgen van een heilige roeping. Hoe dan ook, drs. Pieter Sol, de directeur, zag mogelijkheden in Eppe die anderen niet hadden gezien. Sol had zelf een opleiding gevolgd aan de kunstacademie en drong er bij Eppe op aan om zijn toekomst ook in die richting te zoeken, omdat hij duidelijk artistieke aanleg had.

En nu, tientallen jaren later, is Eppe een internationaal erkend kunstenaar die vooral als beeldhouwer furore heeft gemaakt.  Op 5 oktober werd een overzichtstentoonstelling van zijn werk geopend in de bekende beeldengalerij Het Depot in Wageningen. Tot mijn verrassing ontving ik een uitnodiging. Het was een bijzondere ervaring Eppe en zijn vrouw Julia daar weer te ontmoeten.

Zowel Eppe als zijn partner Julia ervaren het adventisme niet langer als hun geestelijk huis. Zij delen in een ontwikkeling die een groot percentage van de mensen die in een adventistisch gezin opgroeiden, hebben doorgemaakt. Soms is er een abrupt afscheid van de kerk van hun jeugd. Soms is er een heel geleidelijke verwijdering. Meestal is het niet zozeer een kwestie van veranderde theologische inzichten. Vaker ervaart men de kerk als te eng en sluit wat er daar gebeurt en gezegd wordt niet meer aan bij de leefwereld waarin ze inmiddels zijn terechtgekomen. Voor mensen als ik—die wél in de kerk zijn gebleven en zich nog steeds daarvoor inzetten—is het een droevige constatering. Maar het is wel een situatie waarvoor ik veel begrip heb.

In de loop van de jaren is vooral gebleken dat het bijna onmogelijk lijkt om (jonge en oudere) mensen die creatief begaafd zijn ‘vast te houden’ binnen de muren van de Adventkerk. Hoewel adventisten in het algemeen tegenwoordig misschien wat vaker naar musea gaan dan zij vroeger deden, zitten er in de kerkbanken maar heel weinig kunstenaars en mensen die een creatief vak uitoefenen. Er zijn wat uitzonderingen: hier en daar een paar tekendocenten, kunsthistorici, grafische vormgevers, journalisten en een enkele musicus. Maar de romanschrijvers, dichters, dansers, toneelspelers en andere podiumkunstenaars, modeontwerpers, kunstschilders en beeldhouwers zijn niet of nauwelijks te vinden. En de meeste adventistische onderwijsinstituten bieden maar heel weinig opleidingen in die richting. Soms is er een enkele ‘kunstenaar’ die de weg naar de kerk vindt. Maar meestal is de band met de kerk maar tijdelijk.

Wat is de oorzaak? De mens is toch een wezen is dat geschapen is naar ‘het beeld’ van God.  Zou je dan niet mogen verwachten dat wie dat onderkent ook oog zou moeten hebben voor het creatieve vermogen dat God met zijn schepsel, als zijn beelddrager, heeft gedeeld?  Of is er in het diepst van onze adventistische ziel de puriteinse, calvinistische overtuiging dat we wat ‘nuttigs’ met ons leven moeten doen?  Of denken we dat ‘kunst’ en alles wat onder die noemer past ons te gemakkelijk van God afvoert in plaats van dat het ons geestelijk verrijkt? Of mankeert het in onze adventistische traditie op de een of andere manier vooral aan verbeeldingskracht? Ik vrees dat dit laatste het geval is.

Hoe dan ook: Eppe heeft nog steeds—zoals zovelen—zijn adventistische wortels en hij erkent die voluit. In het nieuwe boek dat over zijn werk is verschenen (Gijsbert van Es, Eppe de Haan—Dromen en Verlangen, 2014) vertelt Eppe over zijn achtergrond. Een adventistische koper zal dat met interesse lezen.  Maar daarnaast: Een bezoek aan de tentoonstelling in Het Depot in Wageningen is voor elke kunstliefhebber (adventist of niet) warm aan te bevelen.

 

De Bijbel in Gewone Taal

In het begin was Gods Zoon er al. Hij was bij God, en hij was zelf God. In het begin was hij al bij God. Alles is door hem ontstaan. Zonder hem zou er niets zijn (Johannes 1:1-3, BGT)

We hadden al sinds enige tijd  wat voorproefjes  van hoe de nieuwste Nederlandse Bijbelvertaling—de Bijbel in de Gewone Taal—eruit zou zien. Maar nu is hij er dan, van Genesis 1 tot met Openbaring 22. Eergisteren werd hij officieel gepresenteerd en nam de koning het eerste exemplaar in ontvangst.

Zoals viel te verwachten waren de eerste commentaren al meteen uiteenlopend. Aan de ene kant veel lovende woorden: Dat is mijn taal en zo komt het bijbelwoord heel direct bij mij binnen! Aan de andere kant vinden velen het jammer dat vertrouwde uitdrukkingen niet langer worden gebruikt en dat het allemaal wel erg ‘gewoon’ is geworden. Bijbelse taal, vinden zij, moet toch wel een beetje plechtig blijven.

Er zal nog heel veel over de waarde van deze nieuwe vertaling worden gezegd. Vooral de vraag naar de nauwkeurigheid zal steeds weer aan de orde komen.

Als zevende-dags adventist kijk ik natuurlijk meteen naar teksten die voor de adventistische ‘leer’ een belangrijke rol spelen.  Wat heeft men bijvoorbeeld gedaan met Daniel 8:14?  De tekst is beslist op een begrijpelijke manier vertaald (en dat is ook de bedoeling van de vertalers), maar adventistische bijbeluitlegger zullen er toch minder gemakkelijk mee uit de voeten kunnen dan met de versie van een aantal andere vertalingen.  Ik keek ook meteen naar Lucas 23:43, omdat ik wilde weten hoe de woorden van Jezus tegen de misdadiger naast hem aan het kruis precies waren vertaald. Volgens de nieuwste vertaling zei Jezus: Vandaag nog zul je bij mij in de hemel zijn. Tja, dat is even slikken. Maar, de vertaling van een andere cruciale tekst (Col. 2: 16, 17)  zal veel adventistische lezers  daarentegen weer gerust stellen.

Elke vertaling van de Bijbel is altijd ook een interpretatie. Er is zeven jaar met zorg aan deze vertaling gewerkt, met veel deskundigheid en creativiteit. Het doel was het bijbelwoord vanuit de bronteksten zo zorgvuldig mogelijk te vertalen, maar wel zó, dat de gemiddelde lezer anno 2014 het gemakkelijk zou kunnen volgen. In plaats van een woordenschat van ca. 12.000 woorden te gebruiken (zoals in de vertaling die tien jaar geleden verscheen), is de woordenschat in de BGT (Bijbel in Gewone Taal) beperkt gebleven tot ongeveer 4.000 woorden. Maar zoals bij elke vertaling is er een belangrijk element van interpretatie.  Daarom is het goed steeds te beseffen dat deze nieuwe vertaling niet de plaats inneemt van alle andere vertalingen. Het is (en blijft) goed om steeds teksten in verschillende vertalingen te lezen.

Ik zal ongetwijfeld teksten in de BGT vinden die ik graag anders vertaald had gezien. Maar ik ben toch erg blij met de verschijning van deze nieuwe vertaling.  Ik ga hem beslist gebruiken. Het is zeker een middel om Gods Woord weer opnieuw tot mij te horen spreken! En ik ben er zeker van dat veel mensen door deze nieuwe vertaling  gemakkelijker tot bijbellezen zullen kunnen komen dan voorheen.

Toen Christus naar de wereld kwam gebruikte hij de taal van de mensen van zijn tijd. Dat is nog steeds de opdracht: woorden vinden die het Woord dichterbij kunnen brengen.

Het is even wennen, maar ik was meteen onder de indruk van de nieuwe weergave van het Onze Vader:

Onze Vader in de hemel,
laat iedereen u eren.
Laat de nieuwe wereld komen.
Laat op aarde uw wil gedaan worden,
zoals dat in de hemel gebeurt.
Geef ons vandaag het eten dat we nodig hebben.
En vergeef ons wat we fout gedaan hebben,
want wij hebben ook andere mensen hun fouten vergeven.
Help ons om nooit tegen u te kiezen.
En bescherm ons tegen de macht van het kwaad.
Want u bent koning,
u regeert met grote macht,
Voor altijd.

Amen