Monthly Archives: Februari 2014

Een niet erg productieve week

 

Vrijdagmorgen.  Het was niet bepaald een productieve week. Een flinke verkoudheid zorgde ervoor dat ik me verre van flitsend voelde. Maandag was ik desondanks de hele dag op reis. Tegen acht uur s’ morgen bracht mijn zoon mij in het Zweedse Kramfors naar het station voor de treinreis van ruim vijf uur naar het Arlanda vliegveld bij Stockholm. Na een paar uurtjes wachten en vervolgens twee uurtjes vliegen was ik weer op Schiphol. En al met al was ik tegen acht uur weer thuis.  Niet echt een dag dat je stevig aan een project kunt werken!

Gisteren moest ik naar het Amerikaanse consulaat in Amsterdam en dat hapte flink in de dag. Ik moest daar verschijnen in verband met mijn visumaanvraag. Wie een paar maanden als gastdocent in Amerika gaat werken moet een J-1 visum hebben en dat vergt aardig wat bureaucratische rompslomp. Dat begint al als je een aanvraag wilt indienen en het nummer belt dat op de website van het consulaat staat aangegeven. Meteen nadat de verbinding tot stand is gekomen vraagt een stem je om het nummer van je creditkaart. (Vreemd genoeg is een American Express kaart niet welkom, maar moet het een VISA of Mastercard zijn). Je moet 15 euro betalen om verdere instructies te kunnen krijgen.

Nadat er allerlei formulieren door de universiteit waardoor je bent uitgenodigd zijn ingevuld, en enkele ‘fees’ zijn betaald—dat alles ondersteund door brieven die bevestigen dat je gekwalificeerd bent om als ‘visiting professor’ op te treden—is de belangrijkste hobbel het invullen van het zgn. DS160 formulier. Nadat je dat hebt gedownload kun je ermee aan de slag. Voordat je begint krijg je echter de waarschuwing dat je er wel tenminste 75 minuten mee bezig zult zijn. Nou dat was ik er tenminste aan kwijt. Pagina na pagina met vragen die je kunt verwachten, maar ook met vragen waarvan je je afvraagt hoe zinvol die zijn. Ik moest wel even in de familiepapieren duiken om de exacte geboortedata etc. van mijn ouders te achterhalen. Ik kon geheel naar waarheid invullen dat beiden momenteel niet in de VS wonen.  Het was verder wel even puzzelen om te reconstrueren wanneer mijn laatste vijf bezoeken aan Amerika waren geweest. Gelukkig stond erbij dat je een schatting mocht geven als je het niet meer precies weet.

Dat de Amerikaanse overheid graag wil weten dat ik niet aan de een of andere ernstige besmettelijke ziekte lijd kan ik me nog wel voorstellen, maar de vraag of ik van plan ben me met terroristische activiteiten te gaan bezighouden, lijkt me tamelijk onzinnig.  Zouden er echt wel eens mensen zijn geweest die daarop in alle eerlijkheid hebben geantwoord dat ze inderdaad zulke snode plannen hadden?  Ik mag het dan vaak niet met de opvattingen van de voorzitter van de adventistische wereldorganisatie eens zijn, maar ik heb nooit overwogen hem te gijzelen of met geweld uit te schakelen!

Enfin, gistermorgen bleek dat ik het formulier naar tevredenheid had ingevuld en na 120 euro aan de VS te hebben gedoneerd werd mij verzekerd dat ik welkom ben in de United States en dat ik mijn visum in  de door mij gefourneerde aangetekende antwoordenvelop binnen 2-3 dagen tegemoet mag zien.

Inmiddels heb ik de vluchten voor mijn vrouw en mijzelf op 23 maart naar Los Angeles geboekt en heeft Loma Linda University ons de details gegeven van het ‘appartement’  (het ziet er op het Google beeld eerder uit als een Landal vakantiewoning), compleet met ‘reclining chair’, kabel TV en wifi, waarover we drie maanden lang kunnen beschikken en heb ik de bevestiging ontvangen van een autoverhuurfirma dat ik het genot zal hebben om die tijd rond te tuffen in een Kia Forte.

Maar ik heb nog wel een aantal echt productieve dagen nodig voor voorbereidingen voor mijn lessen. Het staat allemaal wel in grote lijnen op de rails, maar hier en daar moet nog wel wat worden in- en aangevuld. Dat is een niet onbelangrijk detail, vooral als ik me realiseer dat ik de komende drie weken ook nog een paar andere dingen op me af zie komen. Gelukkig is de preek voor morgen in Almelo klaar. De verkoudheid lijkt over zijn hoogtepunt heen te zijn en  deze vrijdag heeft hopelijk nog een paar productieve uren!

 

Competitie

 

Ik heb me deze week behoorlijk geërgerd aan Sven Kramer. Ik stoorde me vooral aan het moment dat hij de bloemen weggooide nadat hij in Sotsji zilver had gewonnen op de 10.000 meter schaatsen voor mannen. Hij had zijn zinnen gezet op goud en kon het niet verkroppen dat Jorits Bergsma hem met ruim vier seconden had geklopt! Ik kan me nog wel voorstellen dat het een teleurstelling is als je niet krijgt waarop je intens hebt gehoopt, maar een tweede plaats bij een Olympisch wereldtoernooi is toch ook een uitzonderlijke eer.

Eventjes kwam bij het zien van dit onvermogen van Sven om met ‘verlies’ om te gaan, bij mij de gedachte boven dat de klassieke adventistisch afwijzing van competitive sports misschien toch wel goed was. Want heeft competitie niet het enorme gevaar dat mensen zo in de krachtmeting met anderen opgaan dat ze waarden als kameraadschap, sportiviteit en blij-kunnen-zijn met het succes van een ander volledig vergeten?

Nog in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw probeerde de Adventkerk het deelnemen aan sportcompetities door adventistische scholen tegen te gaan en werden ook individuele kerkleden ontmoedigd om aan wedstrijdsporten deel te nemen.  Leiders van de kerk verwezen bij herhaling naar de adviezen van mevr. Ellen White, die weliswaar geen totale ban uitsprak over sport als zodanig, maar wel vond dat het competitie-element alleen maar geestelijke schade veroorzaakte.

Er is inmiddels op dit punt wel het nodige veranderd (zie ook mijn vorige blog waarin ik melding maakte van de adventistische winnares van de ING New York Marathon). In de online editie van de Adventist Review las ik deze week over over Kenesha Bennett, een adventistische studente in de VS die deel had genomen aan de Jeopardy TV wedstrijd. Bij mijn mail van donderdagmorgen was de nieuwsbrief van Oakwood University—de adventistische universiteit in de Verenigde Staten die in het verleden vooral het zwarte deel van de kerk bediende.  In deze aflevering stond een bericht over de Home Depot’s Retool Your School Competition—een wedstrijd voor studenten die daarmee geld kunnen verdienen voor het college of de universiteit die zij bezoeken. In hetzelfde nummer van dit nieuwsbulletin was te lezen dat studenten van Oakwood University al een aardig stuk waren opgeschoten in de Honda Campus All-Star Competition—een of ander quizz-tournooi voor studenten waarin ze vorig jaar de halve finale bereikten. En het is tegenwoordig niet moeilijk om in de adventistische media legio voorbeelden te vinden van adventistische school- en collegeteams die aan sportcompetities meedoen en hemelhoog geprezen worden als ze een prijs in de wacht slepen.

Het debat over de morele aspecten van deelname aan competities is goeddeels verstomd.  Dat is gebeurd zonder dat de kerk een ingewikkeld besluitvormingsproces nodig had, waarin  een stemming ons ten slotte moest vertellen hoe we met het betreffende probleem in de toekomst zouden omgaan. Soms is de beste manier om een verandering te bewerkstelligen simpelweg geduld te oefenen en een eenmaal ingezette ontwikkeling rustig zijn gang te laten gaan. Als de kerk die weg had bewandeld ten aanzien van de officiële rol van de vrouw in de kerk, zou het probleem waarschijnlijk inmiddels zijn opgelost. Maar door een ingewikkelde, formele route te kiezen die uiteindelijk op een stemming tijdens een wereldcongres moet uitlopen, blijven mensen zich aan weerskanten van de frontlinie ingraven om elkaar op het finale moment de beslissende klap te kunnen toedienen.

In veel andere kerken is het besef beter doorgedrongen dat veranderingen meestal processen zijn die (soms veel) tijd kosten. Maar veranderingen in theologie en/of in de manier van kerk-zijn komen niet gemakkelijk (en zeker niet pijnloos) via een democratische ‘de helft-plus-één’ -strategie tot stand. De Geest moest zijn werk doen en de eeuwige Geest van God heeft nu eenmaal de tijd!

Hoe de standpunten in de kerk ten aanzien van competitie-elementen in sport en andere activiteiten in enkele tientallen jaren veranderd zijn zonder dat er studieconferenties over gehouden werden en erover gestemd moest worden is er een simpel voorbeeld van hoe veranderingsprocessen kunnen verlopen. Ik zou er voor willen pleiten meer ruimte te bieden voor een dergelijke benadering bij ‘issues’ waarmee de kerk in onze tijd te maken heeft.  Zou dat misschien een aspect kunnen zijn van de ‘lijdzaamheid van de heiligen’ die de gelovigen in de eindtijd dienen te bezitten?

 

Geloof in Sotsji

 

De afgelopen week heb ik meer naar sport gekeken dan ik gewoonlijk doe. De oogst aan Nederlandse medailles tijdens de Olympische Winterspelen in Sotsji (de naam wordt inmiddels vaak zo gespeld) wekte kennelijk mijn latente vaderlandsliefde op.  Het enthousiasme van de Nederlandse mannen en vrouwen op het Olympisch podium deed me even de waanzin vergeten die deze spelen omringt. (Is het echt verantwoord om 40 tot 50 miljard euro uit te geven voor een dergelijk festijn in een land waarin nog zoveel armoede heerst?).

Wat me bij alle media-aandacht voor de spelen vooral trof was een interview in de Volkskrant met de dominee van de kerkelijke gemeente waar Michel en Ronald Mulder, de succesvolle schaats-broers, op zondag als regel te vinden zijn. De ‘vrijgemaakt’-gereformeerde predikant vertelde over de belangrijke rol die het geloof voor de tweelingbroers speelt in hun dagelijks leven. Ook voor enkele andere media (zoals de EO) was dat element een belangrijk item.  Bij het lezen en zien van dergelijke berichten rijst natuurlijk de vraag of Michel en Ronald hun plak tenminste voor een deel te danken hadden aan de gebeden die zij naar de Heer hadden opgezonden.

Heeft geloof invloed op je sportprestaties? De 29-jarige Priscah Jeptoo vindt van wel. Zij is een overtuigd zevende-dags adventist die in november j. l. als eerste over de finish ging bij de marathon van New York. Na ruim 2 uur en 25 seconden werd zij met een voorsprong van 49 seconden de kampioen van dat belangrijke sportevenement.  De predikant van haar kerk vertelde dat alle kerkleden voor haar hadden gebeden. Had die voorbede een belangrijke rol gespeeld bij het in de wacht slepen van de 500.000 dollar prijzengeld?

En hoe is dit anders dan wat ik me herinner van de tijd dat wij—in het midden van de jaren tachtig—in het West-Afrikaanse Kameroen woonden? Na een belangrijke wedstrijd van Les Lions Indomptables (het nationale voetbalteam dat zich ‘de onoverwinnelijke leeuwen’ had genoemd), kon je hier en daar op straat restanten van kippen vinden die waren geofferd om ‘de onoverwinnelijke leeuwen’ aan een triomf te helpen.

Maar laten we  in de christelijke sfeer blijven.  Wat mag je van God verwachten?  Hoe gaat hij om met de miljoenen gebeden die elke dag hoorbaar of  heel stilletjes omhoog worden gestuurd?  Daarbij laten we de vraag waar God dan precies ‘woont’ maar even buiten beschouwing. Hij krijgt de meest uiteenlopende verzoeken. Sommigen willen regen. Anderen vragen om zonneschijn.  Dat stelt God voor een lastige keuze.

En stel dat niet alleen Priscah Jeptoo om de overwinning heeft gebeden, maar dat er ook iemand anders meedeed voor wie net zo intensief was gebeden?  Voor wie had God dan moeten kiezen? En misschien zijn sommige mededingers van de gebroeders Mulder wel net zo gelovig, maar ging de plak van goud, zilver of brons toch aan hun vrome neus voorbij. Hoe zit dat dan?

Ik kan dat probleem niet oplossen. Ik blijf ervan overtuigd dat bidden belangrijk is. Maar hoe het precies werkt blijft het geheim van de goddelijke smid. Hoe geloof of ongeloof iemands sportieve prestaties beïnvloedt—ik zou het niet precies kunnen zeggen. Natuurlijk, je kunt motivatie en rust ontlenen aan de diepste innerlijke overtuiging. Maar verder?

Er blijven  veel vragen.  Maar het staat voor mij als een paal boven water: Als geloof niet op de een of andere manier in je leven van elke dag kan worden geïntegreerd stelt het niet al te veel voor. Of je nu marathonloopster bent of in Sotsji aan het schaatsen bent—of als emeritus-predikant in Zeewolde je dagen vult—je geloof raakt  wat je doet. Vergeet het anders maar.

 

Portret

Woensdagavond  was voor mij een ‘first’. Ik had nooit eerder als model gezeten voor een aantal kunstschilders.  Maar nu moest ik eraan geloven.  Mijn vrouw doet vrij intensief aan portretschilderen. Samen met een dozijn anderen artistiek begaafden schildert zij elke woensdagavond onder leiding van een coach in Harderwijk. Om beurten dienen de deelnemers voor een model te zorgen. Dit keer was het de beurt van mijn vrouw om iemand te vinden die een avondje stil wilde zitten om, met gebruikmaking van olieverf of van een ander medium, door de dames en heren te worden vereeuwigd. Helaas was zij haar belofte vergeten en toen zij een paar uurtjes voor haar vertrek naar Harderwijk nog iemand probeerde te strikken lukte dat niet meer. Ik was toen de deus ex machina: de noodoplossing.

Na zo’n tweeëneenhalf uur stilzitten kon ik de resultaten bewonderen, hoewel ‘bewonderen’ in sommige gevallen niet het meest toepasselijke woord was. Maar, al met al, kwam er een aantal leuke portretten tot stand. Zoals meestal, was het werkstuk van mijn vrouw een van de beste. Het gelijkt goed, heeft karakter, is mooi van kleur.  Zij had me alleen een iets vrolijker uitstraling mogen geven.

Stil zittend—met de opdracht in dezelfde houding te blijven zitten en naar eenzelfde punt te blijven kijken—had ik volop de gelegenheid om na te denken. Hier waren een dozijn mensen verwoed bezig allemaal hetzelfde object in beeld te brengen. Dat leverde evenzovele verschillende beelden op. Niet allemaal gebruikten ze dezelfde materialen. En zij beschikten over uiteenlopende vaardigheden en inzichten. Daarnaast werkten zij allemaal vanuit hun eigen positie met een eigen perspectief. Enkelen stonden min of meer recht voor me, terwijl anderen van rechts of van links tegen mijn profiel aankeken.  Hun werk leverde een twaalftal uiteenlopende interpretaties op van model Bruinsma.

Mijn theologische beroepsdeformatie zorgt ervoor dat ik al snel een geestelijke parallel zie. Binnen een geloofsgemeenschap proberen mensen allemaal zich een beeld van God te vormen. Die beelden lopen sterk uiteen. Dat kan niet anders. We komen elk met onze eigen bagage en met uiteenlopende mentale en verbale vaardigheden. We kijken allemaal op onze eigen manier en vanuit ons eigen perspectief. Waar we staan in het leven heeft grote invloed op hoe wij God zien.  Helaas zijn er soms mensen die een beeld van God maken dat zover afwijkt van het Model dat door de Bijbel wordt geprojecteerd, dat we er God niet of nauwelijks in kunnen herkennen. Maar het feit dat er verschillende beelden ontstaan is onvermijdelijk en alleen maar verrijkend. En in het geval van God beseffen we hopelijk steeds dat niemand in staat is het definitieve beeld van God te maken.

Thuisgekomen keek ik in mijn boekenkast naar twee boeken met religieuze afbeeldingen die ik jaren geleden kocht. One Thousand Faces of God is een rijke collectie van hoe mensen over de gehele wereld hun God zien. Het zijn beelden die door christenen zijn gemaakt, maar ook beelden van mensen die heel anders tegen God aankijken en daardoor voor mij onherkenbaar zijn. De christelijke afbeeldingen concentreren zich op Jezus Christus, want in hem liet God zich aan ons zien. Titiaan (begin zestiende eeuw) schilderde hem heel anders dan James Tissot deed in 1897 of onze eigen Rembrandt van Rijn. Elk van hen benadrukt aspecten die bij de anderen veel minder aan bod komen.

En ik bladerde ook een half uurtje in een prachtige catalogus van de tentoonstelling The Image of Christ die ik in 2000 in de National Gallery in Londen bezocht. Een breed scala aan afbeeldingen van de unieke figuur van Jezus Christus. Allemaal menselijke interpretaties.  Verschillend en elkaar aanvullend.  Het is de enige manier waarop wij mensen een ander of de Ander in beeld kunnen brengen.