Monthly Archives: Mei 2013

HC

 

Het is dit jaar 450 jaar geleden dat de Heidelbergse Catechismus (afgekort: HC) verscheen. Deze Catechismus is kennelijk nog steeds actueel genoeg om behoorlijk veel aandacht te krijgen ter gelegenheid van dit jubileum.  Voor al degenen die antwoord willen hebben op allerlei vragen rond dit eeuwenoude kerkelijke document, is er een lijvig boek met zo’n 450 bladzijden verschenen: Handboek Heidelbergse Catechismus (Uitgeverij Kok, 2013). Daarin kun je een massa informatie vinden over de ontstaansgeschiedenis van deze catechismus, het gebruik ervan sinds de zestiende eeuw, de theologie, enz. enz. En alles met een schat aan literatuurverwijzingen voor de echte vakmensen.

Het heb het grootste deel van het boek inmiddels gelezen. Ik moet eerlijk toegeven dat ik wel af en toe eens even een paar bladzijden heb overgeslagen, maar ik heb toch ook veel ontdekt wat ik nog niet wist, en al lezend kwamen er ook weer nieuwe vragen op.

Ik herinner me dat mijn ‘gereformeerde vriendjes’ uit mijn lagere schooltijd verplicht waren elke week naar ‘kattebak’ te gaan (zoals ze het catechismus-onderricht door de dominee oneerbieding noemden). Elke week moesten ze een stukje van de tekst uit hun hoofd leren. Ik wist dat het boek, dat de vraag- en antwoordvorm heeft, begint met de vraag: ‘Wat is uw enige troost, beide in leven en in sterven?’ En ik had ook nog wel een paar regels van het antwoord op die vraag opgevangen: ‘Dat ik met lichaam en ziel, zowel in leven als in sterven, niet mijzelf toebehoor, maar mijn getrouwe Zaligmaker Jezus Christus.’ Je vraagt je wel af wat kinderen van een jaar of twaalf daar precies aan hadden!

Toen ik het hoofdstuk in het Handboek las over het gebruik van de Heidelbergse Catechismus door zendelingen in de Nederlandse koloniën kwam natuurlijk ook de vraag wel boven of dit echt een handige manier was om niet-christenen de eerste beginselen van de bijbelse boodschap bij te brengen.

Maar er was één aspect dat me bijzonder trof toen ik er wat verder over nadacht. Ik wist al wel het een en ander van de Heidelbergse Catechismus en ik ken nu, na het lezen van het Handboek, nog meer bijzonderheden, maar ik bedacht opeens dat ik het boek zelf nog nooit had gelezen. Ik meende me te herinneren dat ik ergens in mijn boekenkast een exemplaar moest hebben van de Nederlandse Belijdenisgeschriften, waarin o.a. de HC is opgenomen. En inderdaad, dat bleek zo te zijn. En dus heb ik daar maar eens een flink stuk in gelezen. En daar stuitte ik dan op vraag nr. 80. Zo stond het er 450 jaar geleden: ‘Wat onderscheyt iser tusschen het avendt-mael des Heeren en de Paepsche Misse’. Het antwoord windt er geen doekjes om: de paapse mis is ‘een verloocheninge der eniger offerhande ende lijdens Jesu Christi ende een vervloeckte afgoderije.’  De oude taal is in nieuwere edities vervangen door hedendaags Nederlands, maar nog steeds worden ook de leden van de PKN er in dit basisdocument van hun kerk aan herinnerd dat de rooms-katholieke eredienst een ‘gruwlijke afgoderij’ is.

Het is een opmerkelijk feit dat we vaak heel veel over bepaalde teksten lezen zonder die teksten ooit zelf gelezen te hebben. Zo zijn er heel wat mensen in en buiten de Adventkerk die een uitgesproken oordeel hebben over de persoon en het werk van Ellen White, zonder ooit iets van haar pen te hebben gelezen (ook al staat er vaak een rijtje van haar boeken in hun kast). En wat nog bedenkelijker is: veel mensen (inclusief predikanten en andere theologen) lezen dikwijls helaas heel wat meer over de Bijbel, dan dat ze de Bijbel zelf lezen!

Het valt niet te ontkennen dat de glorietijd van de Heidelbergse Catechismus voorbij is. Op veel plaatsen is in de wat meer behoudende kerken inmiddels de catechismuspreek van de zondagmiddag wegens gebrek aan belangstelling afgeschaft. En om jongeren met het evangelie te boeien zal meer uit de kast moeten worden getrokken dat dit boekje van 450 jaar geleden!

 

Verschillen

 

Ik ben er zeker van dat volgende week donderdag weer keurig mijn kerkelijk pensioen wordt bijgeschreven. Als ik zo terugkijk kan ik niet anders zeggen dan dat het kerkelijk systeem wat dat betreft uitstekend functioneert.  De Adventkerk zorgt goed voor de mensen die bij haar in dienst zijn of in dienst zijn geweest.

Natuurlijk zou het plezierig zijn als er financiële ruimte is om—ook in de komende jaren—de salarissen voor predikanten en de pensioenen voor emeriti ten minste op het huidige peil te houden. Maar, geen geklaag! In de loop van de jaren is er veel verbeterd.  Toen ik in het begin van de jaren zestig mijn stageperiode in Amsterdam doorliep ontving ik aanvankelijk 299 gulden per maand. Na enkele maanden werd dat 360 gulden. Daarbij moet worden aangetekend dat ik ook op kosten van de kerk een fiets mocht kopen en de stalling vergoed kreeg.  Toen ik als hulppredikant werd aangesteld was inmiddels het salaris een kleine 600 gulden geworden.  Het kerkelijk salaris is nooit riant geworden, maar wel heel fatsoenlijk. En in vergelijking met bijvoorbeeld de predikanten van de PKN slaat de Adventkerk geen slecht figuur, al zijn de beloningen ‘bij ons’ wel heel wat ‘platter’. Er zit een behoorlijk verschil tussen wat een beginnende PKN predikant verdient en het bedrag waarmee hij na 40 jaar eindigt. Dat verschil is bij de Adventkerk veel minder groot.  Ook is er niet veel verschil tussen wat een ‘gewone’ predikant verdient en het bedrag dat iemand die wat ‘hoger’ in de hiërarchie is beland op zijn bankrekening krijgt bijgeschreven.  Als algemeen secretaris van de Trans-Europese Divisie en later als voorzitter van de Nederlandse Unie ontving ik slechts 12 procent toeslag vanwege de bestuurlijke taak die ik had.

Er is binnen de Adventkerk een tendens bespeurbaar om de verschillen in salariëring van predikanten in gemeenten en predikanten in buitengewone dienst wat te vergroten. Ik heb de argumenten die daarvoor zouden pleiten gehoord, maar ze hebben mij niet kunnen overtuigen.  De traditie om verschillende soorten werk ongeveer op hetzelfde niveau te belonen onderstreept de, mijns inziens, terechte gedachte dat alle soorten kerkelijk werk een gelijke inzet vereisen en om een zelfde mate van kundigheid vragen.

Ik wist natuurlijk al heel lang dat het niet mogelijk is om binnen allerlei instituten iedereen te belonen volgens een schaal die afgeleid is van de salarisschaal voor predikanten. Dat je bijvoorbeeld medische specialisten in adventistische ziekenhuizen (die veelal geen kerklid zijn) in onze westerse wereld niet met een predikantensalaris naar huis kunt laten gaan, ligt nogal voor de hand. Maar binnen de Amerikaanse Advent-ziekenhuizen is toch wel een situatie ontstaan die menigeen de wenkbrauwen zal doen fronsen.  Het onafhankelijke adventistische tijdschrift Adventist Today heeft een bewonderenswaardig staaltje van onderzoeksjournalist geleverd. In het voorjaarsnummer dat ongeveer een maand geleden verscheen wordt uit de doeken gedaan hoeveel de topbestuurders verdienen in Amerikaanse medische instellingen die onder de kerkelijke paraplu vallen. Elk van de ca. vijftig hoogst betaalde leidinggevenden verdienden vorige jaar gemiddeld ruim 1,3 miljoen dollar!

Ik weet niet of het bekende argument (dat we ook in de Nederlandse bankenwereld zo vaak horen), dat je genoeg moet betalen om de vereiste kwaliteit in huis te krijgen, hier opgeld doet, maar in elk geval is deze situatie wel heel ver verwijderd geraakt van het adventistische ideaal dat allen, ongeacht hun functie in ongeachte welke instelling, een salaris ontvangen dat is afgeleid van de schaal voor predikanten. Misschien is de tijd gekomen om deze grote en specialistische instellingen organisatorisch geheel los te maken van de kerk. Het zijn ziekenhuizen geworden met een groot percentage niet-adventistische personeel, die vaak nauw moeten samenwerken met andere medische instellingen en binnen een bepaalde regio hun zorg verlenen.

Niemand in de kerk hoeft zich overigens af te vragen of zijn giften deels gebruikt worden voor bovengenoemde mammoet-salarissen. Die worden betaald uit de inkomsten van het betreffende ziekenhuis.

En het blijft een geruststellende gedachte dat in de kerk de leiders op de diverse niveaus over het algemeen nog steeds bereid zijn hun vaak enorm zware taak te vervullen voor een matige beloning. Zo was het jaarinkomen van de voorzitter van de generale conferentie in 2011 (salaris en alle belastbare kostenvergoedingen inbegrepen) 87,008 dollar (rond 68.000 euro).

Hoe dan ook:  ik ben bij voorbaat dankbaar aan de penningmeester van de Nederlandse Adventkerk die me over zes dagen weer mijn maandelijkse pensioen zal overmaken. En daarbij vergeet ik nimmer dat het uiteindelijk de gulle kerkleden zijn die dat steeds mogelijk maken.

 

Woorden

 

Dit jaar werd de prestigieuze Libris literatuurprijs gewonnen door Tommy Wieringa.  De jury koos uit de vijf genomineerde boeken Dit zijn de namen van Wieringa. Met zijn eerdere romans won hij al enkele prijzen, maar met de Libris Literatuurprijs, die hem naast bekendheid een bedrag van 50.000 euro oplevert, behoort hij definitief tot de belangrijke Nederlandse auteurs.

Ik had het boek al ongeveer vier weken geleden gekocht, maar was er nog niet in begonnen. Nu ik er inmiddels een flink stuk in gelezen heb ben ik geneigd de jury voor honderd procent bij te vallen. Wie een boek zoekt met een snel verhaal of een sexy product à la Vijftig tinten grijs, kan dit boek beter overslaan.  Maar wie van taal houdt en een niet alledaags, fascinerend verhaal wil lezen, mag dit niet missen.

Naast bewondering komt er bij mij ook wel een mate van jaloezie boven. Zo magistraal met de taal kunnen omgaan, moet toch wel het summum van schrijversgenot zijn. Elke zin is de moeite van het langzaam lezen waard. Menig zelfstandig naamwoord gaat vergezeld van een zorgvuldig gekozen bijvoeglijk naamwoord; werkwoorden worden vakkundig genuanceerd en elke situatieschets roept een haarscherp beeld op.

Ik werd in het bijzonder getroffen door een uitspraak van de hoofdpersoon van het boek: Pontus Beg, een commissaris van politie in een Oost-Europees grensstadje aan de rand van de steppe. Het bijzondere van deze man is dat hij houdt van filosofische boeken, onder meer van de Chinese wijsgeer Confucius. Beg komt tot de conclusie dat, als Confucius het in een land voor het zeggen zou hebben, hij als eerste prioriteit het taalgebruik van de mensen zou verbeteren. ‘Want als het taalgebruik niet juist is, dan is wat wordt gezegd niet wat bedoeld wordt. En’, vervolgt hij, ‘als wat gezegd wordt niet is wat men bedoelt, komen er geen werken tot stand. Komen de werken niet tot stand dan gedijen de kunst en de moraal niet. Gedijen deze niet dan is er geen juiste rechtspraak. Als er geen juiste rechtspraak is, dan weet de natie niet wat te doen. Daarom moet men geen willekeur dulden in het woordgebruik. Dat is waarop alles aankomt’ (blz. 35).

Ik zat daar vandaag op een terras bij de aanloophaven van mijn woonplaats bij een goede kop koffie een tijdje over na te denken.  Ik concludeerde dat Confucius wel eens gelijk kon hebben gehad. Zorgvuldig je gedachten onder woorden kunnen brengen is een stuk belangrijker dan veel mensen beseffen.  Als je eraan twijfelt of er veel mensen zijn die deze gave niet bezitten (of niet de moeite nemen om wat langer na te denken voordat ze hun ideeën uitkramen), moet je maar eens af en toe naar de website van de Telegraaf surfen en daar de commentaren van de lezers doornemen.  Een enkele keer doe ik dat en steeds weer verbaas ik me er dan over hoeveel vooroordelen, scheldwoorden, beledigingen, attesten van onkunde en regelrechte nonsens dagelijks de digitale wereld worden ingezonden. Ja, misschien is er inderdaad een duidelijk verband tussen de staat waarin een groot deel van de maatschappij zich bevindt en het onvermogen van veel mensen om zich in coherent woordgebruik te kunnen uitdrukken.

Hoe dan ook: volgens de Volkskrant behoort Dit zijn de namen tot de beste boeken van het jaar. Alle reden dus om nu snel weer het boek op te pakken.

 

Trauma

 

Eindelijk is het zover. Al lange tijd was ik van plan thuis de televisie, het internet en de vaste telefoon te integreren. Twee weken geleden heb ik eindelijk bij UPC de Horizon media box besteld, met de diensten die we denken nodig te hebben. UPC heeft keurig mijn abonnement bij mijn huidige ‘provider’ opgezegd en ervoor gezorgd dat mijn KPN telefoonabonnement  beëindigd wordt. Ik ontving de nieuwe spullen en ben een flink stuk gevorderd met het installeren van al dat moois. De media box werkt naar wens en ik kan meer televisiekanalen ontvangen dan ooit te voren. Er zijn nog wel wat geheimen die me tot op heden niet geheel zijn geopenbaard en hoe de twee afstandsbedieningen van media box en televisie precies op elkaar kunnen worden afgestemd is me nog maar ten dele duidelijk. In de loop van de volgende week wordt mijn huidige internet-service gestopt en dan zal moeten blijken of mijn laptop en die van mijn vrouw inderdaad met de beloofde snelheid draadloos via de media box hun werk zullen doen.

Ik kan niet ontkennen dat ik altijd ontiegelijk opzie tegen dit soort technische klusjes. Het kost me veel tijd voordat ik precies in de gaten heb welke snoeren waar moeten worden aangesloten en op welke knoppen ik vervolgens in welke volgorde moet drukken. En ik heb een diepe onderliggende vrees dat ik door iets verkeerd aan te sluiten de zaak zal opblazen.  Waarschijnlijk is de vrees het gevolg van een ernstig trauma dat ik in mijn kinderenjaren heb opgelopen.

In het begin van de jaren vijftig van de vorige eeuw ontvingen we thuis nog steeds regelmatig pakketten van een weldoener uit de Verenigde Staten. Er was een uitgebreid charitatief programma dat ervoor zorgde dat Amerikaanse goede geesten de adressen ontvingen van Nederlandse gezinnen die nogal berooid uit de moeilijke jaren van de Tweede Wereldoorlog waren gekomen. Een dame uit de stad Lexington in de Amerikaanse staat Kentucky zorgde ervoor dat wij regelmatig een pakket ontvingen. Kennelijk was er correspondentie geweest tussen mijn vader en deze mevrouw, waarin mijn vader te kennen had gegeven dat ons gezin helaas geen radio bezat. Prompt kwam er in het volgende pakket een dergelijk instrument.

Ik herinner me als gezin hoe we rond de tafel in de woonkamer verenigd waren toen mijn vader het pakket ontmantelde en het toestel tevoorschijn haalde. Ik zie het nog voor me: een klein apparaat van bruin bakeliet, met aan de voorzijde een aan/uit knop en een grote ronde knop waarmee de zenders konden worden opgezocht. Aangezien mijn vader van beroep elektriciën was, kostte het hem weinig moeite de Amerikaanse stekker te vervangen door een Nederlandse. Toen kwam het grote moment: de stekker werd in het stopcontact gestoken, er werd aan de ronde knop gedraaid, en, zowaar, er klonk muziek. Maar dat duurde niet lang. Er begon een vreemde geur uit het apparaat op te stijgen en toen stopte het geluid even abrupt als het was begonnen. De radio was onherstelbaar beschadigd. We wisten helaas niet dat er in de VS een ander voltage was dan in Europa en toen er 220 volt doorheen ging was het met de pret bijna ogenblikkelijk gedaan.

Ik kan me weinig dingen uit mijn jeugd herinneren die me zo intens frustreerden als die ervaring.  We hadden ons er zo op verheugd. Eindelijk hadden wij ook een radio. Maar de vreugde duurde hooguit drie minuten. Toen was het over en uit. En sindsdien ben ik mijn gehele leven voorzichtig geweest met het aansluiten van elektrische apparaten. En dus ging ik ook bij het installeren van mijn UPC-wonder met grote voorzichtigheid te werk.  Tot nu toe is alles redelijk goed gegaan.  Ik heb dus reden om optimistisch te zijn ten aanzien van het verdere verloop van dit proces, ook gesteund door de plezierige gedachte dat de totale operatie me in elk geval een voordeel van tenminste 50-60 euro per maand zal opleveren.