Monthly Archives: November 2013

Noordelijke associaties

 

De afgelopen week waren er een drietal plaatsen in het Noorden van het land die sterke associaties bij me opriepen. Om te beginnen was dat Zwolle, waar ik zaterdag j.l. ging preken. Als ik in Zwolle de weg oprijd die me tot bij de kerk brengt en het straatnaambordje Zamenhofsingel zie, komen onvermijdelijk jeugdherinneringen naar boven. De joodse Pool Leizer Zamenhof (1859-1917) was de bedenker van een kunstmatige taal die wereldwijd door miljoenen mensen werd geleerd: het Esperanto. De onderliggende idee was dat deze taal met simpele regels, zonder sterke werkwoorden of onregelmatige meervouden, enzovoort, een wereldtaal zou worden die internationaal communiceren zoveel gemakkelijker zou maken. In de jaren 50-60 van de vorige eeuw werd Esperanto behoorlijk populair. Ook in Nederland werden overal cursussen gegeven en veel mensen reisden naar allerlei Esperantisten-congressen. Het was bijna een soort geloof. In het dorp waar ik woonde gaf de hoofdonderwijzer (van de één-mans openbare lagere school) een cursus Esperanto, die ik samen met mijn vader als 12- of 13-jarige jongen bezocht. Voor het afsluitende examen in een café in Purmerend slaagde ik zonder problemen. Alleen het vervoer van de cursisten naar het vijftien kilometer verderop gelegen Purmerend met de gesloten vrachtwagen van transportbedrijf Kramer was een gedenkwaardige belevenis.

Later in de week besloten mijn vrouw en ik een van onze gratis kaartjes, die bij de NS kortingskaart voor 60-plussers behoren, te gebruiken voor een trip naar Assen. In het een paar jaar geleden totaal vernieuwde Drents Museum is momenteel, zoals velen zullen weten, een  tentoonstelling gewijd aan de Dode Zeerollen. Zowel het thema en de inhoud van de expositie zijn buitengewoon, als ook de manier waarop de tentoonstelling is ingericht, maken een reisje naar Assen volledig de moeite waard.

De manier waarop de tijdlijn van de geschiedenis van het joodse volk van de vierde eeuw vóór Christus tot het midden van de tweede eeuw na Christus, in bewegende beelden, op een wand wordt geprojecteerd, is bijzonder knap gedaan. Daarnaar kijkend moest ik aan het bijbelboek Daniel denken. Op de muur zag ik 168 vóór Christus en 165 vóór Christus verschijnen–respectievelijk de jaren waarin de Syrische koning Antiochus Epiphanes IV de tempel in Jeruzalem ontwijdde en waarin deze weer opnieuw werd ‘geheiligd’. Veel Bijbelexegeten denken dat de ‘kleine hoorn’ die in het Daniel-boek zo’n prominente rol speelt deze Syrische koning voorstelt. Dat wijkt sterkt af van de traditionele Adventistische verklaring. Ik moet wel toegeven dat deze interpretatie (die ik ook hier in Assen zag) mij toch altijd wel heel redelijk voorkomt. En ik snap dan ook wel waarom het bij veel Adventistische colleges behoorlijk lastig is om een docent te vinden die het vak ‘profetieën van Daniel’ wil geven!

In de trein naar Assen reden we langs Meppel. De trein zoefde voorbij, maar ik zag het naambord van het station voorbijflitsen. Ik dacht meteen aan een project waarmee ik bezig ben en dat rechtstreeks met Meppel te maken heeft. Een tiental kerken in Meppel, waaronder de plaatselijke Adventistengemeente, heeft samen een actie op touw gezet waarbij tien door de Meppeler bevolking gekozen favoriete Bijbelverhalen in het brandpunt staan. Over een aantal maanden wordt de reeks activiteiten afgesloten met een evenement in het stadspark. Dan zal er ook een boekje met ruim 40 overdenkingen beschikbaar zijn voor de Meppeler bevolking—geïnspireerd door deze tien verhalen. Met mij is afgesproken dat ik dat bundeltje zal schrijven en, terwijl het station van Meppel voorbijraasde, had ik het aangename gevoel dat die klus nu bijna geklaard is!

Zwolle, Assen, Meppel, drie steden die associaties opriepen. A.s. zaterdag bezoek ik Deventer om daar te gaan preken Ik ben benieuwd welke herinneringen en associaties die prachtige IJsselstad zal oproepen.

 

Maakt belofte altijd schuld?

 

Deze week berichtten de media uitgebreid over twee opzienbarende beloften. Aan het begin van de week liet zangeres Trijntje Oosterhuis, de dochter van theoloog/dichter/uitgetreden priester Huub Oosterhuis, via haar Facebook pagina weten dat ze substantieel wilde bijdragen aan de inzamelingsactie voor de slachtoffers van de ramp op de Filipijnen. Zij beloofde dat ze 1 euro zou storten voor iedereen die haar pagina met een ‘like’ zou bezoeken.  Na een aantal uren begreep Trijntje dat ze nogal naïef was geweest. Toen zij ruim 250.000 ‘likes’ had gekregen, zorgde ze er schielijk voor dat haar genereuze aanbod verdween. Ze liet later weten dat ze weliswaar gul zou geven, maar dat ze haar belofte niet voldoende had overzien en niet in staat was ruim een kwart miljoen euro op 555 te storten.

Of Trijntje nu al dan niet in staat is om zo’n grote gift te storten kan ik niet bepalen. Volgens een onderzoekje van het tijdschrift Quote, dat nagenoeg alles over rijke mensen schijnt te weten, zou het wel een flinke hap uit haar vermogen zijn, maar zou ze het bedrag wel kunnen ophoesten. Voor velen is het begrijpelijk dat zij terugkrabbelde nu haar aanbod zo uit de hand liep. Anderen kennen geen pardon: Belofte maakt schuld!

Het Franse publiek wachtte vol spanning af of een andere belofte, die ook publiekelijk gedaan was, zou worden ingelost. Doria Tiller (27), die in het kader van een talkshow het weerbericht verzorgt op de Franse zender Canal Plus, had kennelijk weinig fiducie in de prestaties van het Franse nationale voetbalelftal. Want ze deed en plein publique op de televisie de belofte dat zij het weerbericht naakt zou presenteren als Frankrijk zich zou kwalificeren voor het WK voetballen. En ziedaar, Frankrijk won de cruciale wedstrijd met 3-0.  Frankrijk hielde de adem in. Zou de (aantrekkelijke) mevrouw Tiller zich aan haar belofte houden, of zou ze een of andere smoes verzinnen? Zij besloot haar belofte gestand te doen en rende poedelnaakt, terwijl ze luidkeels het weerbericht riep, door een weiland in de buurt van Parijs.  Ongetwijfeld zal een deel van het publiek wat teleurgesteld zijn geweest dat ze niet wat dichter bij de camera was, maar goed, ze deed wat ze had beloofd.

Zowel Trijntje Oosterhuis als Doria Tiller hadden er waarschijnlijk goed aan gedaan het boek Rechters (ik moet nog even wennen aan de naam ‘Rechters’  in de Nieuwe Bijbelvertaling, in plaats van het vertrouwde ‘Richteren’) te lezen—en dan specifiek het verhaal van Jefta. Enigszins Bijbelvaste lezers weten dat Jefta de aanvoerder was van het leger van de Israëlieten toen dit strijd moest leveren tegen de Ammonieten. Jefta ‘werd gegrepen door de geest van JHWH’, lezen we in Rechters 11:28, en was ervan overtuigd dat God met hem zou zijn. Tegen die achtergrond deed hij een belofte die achteraf ongeveer net zo dom was als die van Trijntje en Doria.  Hij beloofde dat hij, als hij weer heelhuids thuis zou komen, het eerste wat hem tegemoet zou komen aan God als brandoffer zou brengen. Hij had ongetwijfeld in gedachten dat het een schaap of een kalf zou zijn, of een andere dier.  Maar, wat gebeurde? Jefta kwam behouden thuis en zodra hij het erf van zijn huis opkwam, stormde zijn dochter—een meisje in de tienerleeftijd–hem tegemoet.

Jefta was ten einde raad. Deze ramp had hij niet voorzien. Maar zijn dochter was het ermee eens dat Jefta zich aan zijn belofte moest houden en deze ‘bracht zijn gelofte ten uitvoer.’

Had Jefta dit moeten doen, omdat ook voor hem gold dat ‘belofte schuld maakt’.  Voor mij is dit een van de bijbelhoofdstukken die ik maar moeilijk kan verteren. Als ik erbij was geweest, denk ik dat ik zou hebben gezegd: ‘Jefta, niet doen! Dit kan niemand van je vragen. Maar volgende keer wel wat beter nadenken voor je wat belooft!’  En eigenlijk zou ik tegen Trijntje willen zeggen (als ik haar toevallig zou ontmoeten): ‘Dat was dom van je. Trijntje. Geef nu maar wat je redelijkerwijs kunt geven. En denk de volgende keer een beetje beter na.’ Ja, en wat ik Doria Tiller zou hebben geadviseerd als zij mij had gevraagd of ze haar belofte per se moest nakomen, houd ik even voor mezelf.

 

Literatuur

 

De afgelopen week begon buitengewoon interessant.  Op zondagmiddag betrad ik voor mij volkomen onbekend terrein: De Balie, een gebouw voor culturele evenementen aan de Lijnbaansgracht in Amsterdam, op steenworp-afstand van het Leidseplein. Aan de overkant van de straat stond een reeks wagens die kennelijk televisieopnamen kwamen verzorgen. Het was duidelijk dat die niet gekomen waren om het evenement te filmen waaraan ik kwam deelnemen, maar dat hun massale belangstelling te maken had met de MTV-awards.

In De Balie vond een activiteit plaats die gesponsord werd door de se SLAA (Stichting Literaire Activiteiten Amsterdam) en door de uitgeverij van Nijgh & Ditmar. Ter gelegenheid van het verschijnen van een nieuw boek van Arnon Grunberg was er een panel discussie waarvan het publiek à raison van 10 euro pp kon komen genieten. Op het toneel zat Grunberg, aan de ene kant geflankeerd door een historicus en een astrologe, en aan de andere kant door een psychiater en mij. Ik begreep van een van de medewerkers van de uitgeverij dat mijn naam, als geschikte panel-kandidaat, hen was ingefluisterd door Maarten ’t Hart (in wiens boek Dienstreizen van een Thuisblijver ik pagina’s lang word geciteerd).

Het onderwerp was Apocalypse—geïnspireerd door de titel van de zojuist verschenen verhalenbundel van Grunberg. Onder leiding van de zo langzaamaan toch wel bekende schrijver praatten we bijna anderhalf uur over allerlei aspecten van het begrip apocalypse. Het werd een boeiende discussie (vond ik), waarbij we allemaal voldoende aan het woord kwamen. Ik hoop dat de organisatoren niet teleurgesteld waren over mijn bijdrage. Als ze gehoopt hadden dat ik zou zorgen voor merkwaardige details van de eindtijdverwachting van zevende-dags adventisten, zoals die vooral in het verleden vaak aan het publiek werden voorgeschoteld, kwamen ze bedrogen uit. In plaats daarvan kon ik, dacht ik, een redelijk verhaal neerzetten over de kijk van christenen op de toekomst, waarin hoop in plaats van angst de boventoon voert. Ik wist van te voren niet goed wat ik van deze exercitie moest verwachten, maar had er uiteindelijk een goed gevoel over toen ik met een tasje boeken van Grunberg naar een restaurantje in de buurt van het Leidseplein liep om met mijn vrouw en dochter wat te gaan eten. Zo was een deel van het honorarium van 150 euro meteen al weer besteed. (Dat de consumentenbestedingen in Nederland maar niet willen toenemen ligt in ieder geval niet aan mij.)

Een bonus van deze middag was het feit dat ik, na veel jaren, Rob Schouten weer eens tegen het lijf liep. Deze schrijver, dichter, literatuurcriticus en sinds jaar en dag columnschrijver in Dagblad Trouw is van adventistische komaf. Zijn al lang overleden vader was predikant van de Adventkerk. In heel wat van zijn gedichten en andere publicaties blijkt dat Rob nooit helemaal van zijn adventistenoorsprong is losgekomen. Hij vertelde mij dat hij vorige maand door Jacobine Geel was geïnterviewd in haar televisieprogramma Schepper & Co in het Land. In de loop van de week heb ik het item van ongeveer een kwartier alsnog bekeken via Uitzending Gemist.

Het was boeiend Rob Schouten zo over zijn geloof en zijn vroegere kerk te horen vertellen—behoorlijk getraumatiseerd maar op geen enkele manier kwaadaardig of gefrustreerd. Hij praat zelfs met een zekere tederheid over zijn adventistische afkomst. Onwillekeurig denk ik dan: Jammer toch dat we een zo begaafd mens niet in ‘onze rijen’ hebben kunnen vasthouden. (Helaas blijken kunstenaars zich zelden op termijn in de Adventkerk thuis te voelen. Daar zijn wel een paar redenen voor te bedenken.)

Ik ben ook, net als Schouten, in een adventistisch nest groot geworden. Veel van zijn ervaringen herken ik, maar toch heb ik er niet dezelfde traumatische ervaringen aan overgehouden. De kerk waar hij niet mee verder kon is niet de kerk die ik mij uit mijn jeugd herinner. En ik elk geval is dat zeker niet de Adventkerk van 2013. Maar, hoe dan ik, ik kijk uit naar de nieuwe roman waaraan hij momenteel schrijft. De kerk van zijn jeugd, verzekerde hij mij, zal daar ook zeker weer een rol in spelen.  Ik ben benieuwd!

 

Een triest verhaal

 

In 1995 verscheen het boek Hoe God Verdween uit Jorwerd. Het was een van de eerste boeken waarmee Geert Mak begon door te breken. Hij analyseert in een soort documentaire in romanvorm wat er in een Fries dorp in de laatste vijftig jaar is gebeurd. Het dorp veranderde ingrijpend van karakter. Samengevat zou je kunnen zeggen dat niet alleen de boeren en de kleine middenstand uit Jorwerd verdwenen, maar dat ook de religieuze beleving radicaal veranderde.  Het is een prachtig document over een trieste werkelijkheid: Door de meedogenloze secularisatie van onze tijd verdween God uit Jorwerd!

Er is nu een ander boek verschenen over het verdwijnen van God. Emiel Hakkenes (1977), de chef van de redactie Religie en Filosofie in het dagblad Trouw, heeft een kroniek geschreven over zijn familie. Het kreeg de titel De God van Gewone Mensen. De ondertitel is vooral veelzeggend: Hoe het geloof uit een Nederlandse familie verdween.

Hakkenes vertelt hoe hij geleidelijk aan van zijn Gereformeerde achtergrond is losgeraakt. De vraag naar zijn persoonlijk geloof werd voor het eerst acuut toen hij voor de beslissing stond of hij zijn kind zou laten dopen. Hij vertelt zijn eigen verhaal en dat van zijn ouders tegen de achtergrond van zijn familiegeschiedenis. Hij begint aan het begin van de achttiende eeuw en volgt de boeiende en afwisselende religieuze pelgrimage van zijn voorouders, aan de hand van de gegevens die hij tijdens een spannende zoektocht heeft gevonden. De grote lijn is duidelijk: Ooit speelde geloof en kerk een hoofdrol in het leven van de familie Hakkenes. Maar langzaam maar zeker staat het geloof nu in deze familie op het punt van verdwijnen.

Er is veel herkenbaars in deze twee boeken, zowel ten aanzien van het secularisatieproces in het algemeen (dat warempel niet tot Jorwerd beperkt is gebleven) en wat betreft de geestelijke lotgevallen van de familie Hakkenes. Velen van mijn generatie (van vroeger zeventigers) hebben gezien hoe een zelfde soort proces zich voltrok in hun familiesfeer en vaak blijkt het betrokken-zijn bij geloof en kerk bij de huidige generatie van veertigers en jonger in veel gevallen te zijn verdwenen.

Als ik mezelf een spiegel voorhoud dan kan ik ook niet ontkennen dat ik in veel opzichten anders geloof dan in mijn jongere jaren, maar gelukkig is God niet uit mijn leven verdwenen. Maar toch moet ik daar iets aan toevoegen.

Op de website van de Nederlandse Adventkerk worden we al enige tijd opgeroepen om trots te zijn op ‘onze’ kerk. Nou, dat ben ik ook in veel opzichten zeker wel. Vooral in de Nederlandse Adventkerk gebeurt veel waar ik blij van word. En voor de leiders van de kerk in ons land heb ik, in het algemeen genomen, veel achting.  Maar mijn trots voor de internationale Adventkerk wordt regelmatig behoorlijk op de proef gesteld. En van sommige leiders vraag ik mij regelmatig af of zij wel echt leven in de eenentwintigste eeuw en begrijpen hoe mensen (vooral in de westelijke wereld) denken.

Vooral de toestanden rond het vraagstuk van ‘de vrouw in het ambt’ vormen een triest verhaal. Ik zou haast het woord ‘soap’ gebruiken als het niet om een heel serieuze zaak zou gaan.  Terwijl er tal van omvangrijke studies worden gemaakt, dikke boeken worden geschreven en talrijke vergaderingen worden belegd, verliest de leiding van de wereldkerk zijn geloofwaardigheid. De grootste kerkelijke afdeling in de VS (Zuid-Californië) heeft onlangs een vrouw als voorzitter gekozen. De kerkelijke topleiding protesteerde tevergeefs. De overkoepelende organisatie van de Adventkerk in Amerika heeft dagen daarna met grote meerderheid van stemmen een document goedgekeurd waarin de absolute gelijkheid van mannen en vrouwen—ook waar het kerkelijke taken betreft—wordt onderschreven. Men vond het—mijns inziens terecht—niet verantwoord om nog langer te wachten met een duidelijke standpuntbepaling. De kerkelijke topleiding protesteerde, maar het protest legde geen gewicht in de schaal.  Al met al wordt de discussie die door de kerkelijke top is georganiseerd een potsierlijke, maar uiterst trieste, vertoning.

Ik hoop dat ik mijn geloof in ‘mijn’ kerk en in de leiders ervan niet geheel zal verliezen en dat er een weg wordt gevonden om te doen wat al lang gedaan had moeten worden, zonder dat de wereldwijde eenheid (wat niet gelijk staat aan eenvormigheid) van de kerk gevaar loopt. Maar misschien moet ik daarbij voor lief nemen dat dingen soms langzaam en met horten en stoten gaan. Het zij zo, maar ik vind het niet gemakkelijk om dat geduld op te brengen.

 

Nederlandse polders en een meer in Kameroen

 

Ik heb het grootste deel van deze week, vanaf tamelijk vroeg in de ochtend, achter mijn bureau doorgebracht en dat ben ik ook de komende weken van plan. Ik ben druk met een aantal schrijf- en vertaalprojecten met een snel naderbij komende deadline. En ik heb een begin gemaakt met de voorbereidingen van een cursus over ‘de leer van de kerk’, met zo’n twintig contacturen, die ik in januari hoop te verzorgen voor Nederlandse Adventpredikanten.

Maar tussen deze activiteiten door heb ik toch ook aardig wat kunnen lezen. Ik ontdekte zo’n twee weken geleden een Zweedse thrillerschrijver van wie ik nooit eerder had gehoord: Jussi Adler-Olson. Inmiddels heb ik twee van zijn, redelijk omvangrijke, boeken verslonden. Het laatste van deze twee heeft de nogal weinig belovende titel De Noodkreet in de Fles, maakt bleek een fantastische plot te hebben en, eenmaal begonnen was het moeilijk het boek weer neer te leggen. Ik kreeg de Nederlandse vertaling in handen, maar bij mijn eerstvolgende bezoek aan Zweden zal ik zeker een paar van zijn boeken in het Zweeds aanschaffen.

Intussen heb ik een ander boek ook bijna uit. Het is geschreven door een zekere Cordula Rooijendijk, van wie ik ook nooit eerder had gehoord. Zij is gepromoveerd tot doctor in de stadsgeografie, en als ik even op het internet kijk is het een buitengewoon schrandere dame. Maar haar boek Waterwolven gaat juist niet over de stad, maar over het deel van Nederland dat steeds door het water werd (en wordt) bedreigd en is, volgens de ondertitel ‘een geschiedenis van stormvloeden, dijkenbouwers en droogmakers.’ Ik dacht dat ik al aardig wat van dijken en droogmakerijen afwist, maar al lezend besefte ik dat er nog heel veel meer interessants te weten valt. Dit boek biedt niet alleen een berg informatie, maar is zo spannend geschreven dat je er helemaal door wordt gepakt. De schrijfster vertelt over het ontstaan van Nederland, over de terpenbouwers van vóór het begin van onze jaartelling, over vroege pogingen om stukjes land tegen het water te beschermen en over de middeleeuwse Cisterciënzer monniken die de eerste serieuze dijkenbouwers waren. En natuurlijk over de beroemde droogmaking van Beemster en Schermer en de aanleg van tal van andere polders. En dan over de droogmaking van de Haarlemmermeer (nog spannender om te lezen dan het relaas over de andere inpolderingen). En over de Afsluitdijk, de Flevopolders en ten slotte de Deltawerken. In één woord: geweldig!

Bovenop het stapeltje van nog te lezen boeken, naast de plek op de bank waar ik meestal zit,  ligt nu het nieuwste boek van Frank Westerman dat een paar dagen geleden verscheen. Het heet De Stikvallei en gaat over een mysterieuze ramp die zich in augustus 1986 in Kameroen voltrok, toen op een nogal afgelegen plaats in het binnenland bijna tweeduizend mensen en alle dieren in de omgeving de dood vonden door giftige dampen die uit een klein meer waren opgestegen. Er zijn allerlei wetenschappelijke theorieën en niet zo wetenschappelijke complottheorieën gelanceerd over wat er precies gebeurd is, en onder de plaatselijke bevolkingen zijn kleurrijke mythen ontstaan over bovennatuurlijke oorzaken.

De naam Westerman staat opnieuw garant voor een bijzonder boek. Zie mijn blog van 9 augustus j.l. toen ik over zijn voorlaatste boek El Negro en Ik schreef. Maar dit boek trok vooral mijn aandacht omdat ik mij heel scherp deze ramp in Kameroen herinner. Ik woonde toen met mijn vrouw in Yaoundé, de Kameroenese hoofdstad. Plotseling kwam er het bericht dat er iets heel vreemds was gebeurd in de streek bij de Nigeriaanse grens. Wat het precies was, wist niemand. De wildste geruchten deden de ronde. Familie vanuit Nederland probeerde ons dodelijk ongerust te bellen. Maar dat lukt aanvankelijk niet, want een paar dagen lang was alle internationaal telefoonverkeer onmogelijk. Nog steeds is het gebied hermetisch door de Kameroenese overheid afgesloten en nog steeds weten we niet wat deze vreselijke ramp veroorzaakte.

Het mysterie van het ontplofte Nyos-meer intrigeerde ook Frank Westerman. Ondanks zijn research is hij er niet achter gekomen wat zich precies heeft afgespeeld.  Hij vertelde gisteravond in ‘De Wereld Draait Door’ over hoe hij vooral gefascineerd is geraakt door de wijze waarop zich allerlei mythen hebben gevormd.  Ik ben er zeker van dat De Stikvallei meer dan de moeite waard zal zijn.

Maar ik zal er vandaag (vrijdag) niet aan toekomen. Er liggen niet alleen allerlei alledaagse taken op me te wachten, maar ik moet ook de laatste hand leggen aan een presentatie voor morgen in “de ARK” in Zoetermeer—een bijeenkomsten van (meest) adventistische gelovigen die willen nadenken en discussiëren over aspecten van hun geloof. En ik moet hoognodig eens wat orde scheppen op mijn bureau om te voorkomen dat ik steeds maar minutenlang moet zoeken naar papieren waarvan ik weet dat ze ‘ergens’ moeten zijn.