Monthly Archives: Juni 2018

Campagne voeren voor een leiderschapstaak

Iemand raadde mij aan het boek van Robert Harris te lezen over de verkiezing van een nieuwe paus. Het heet Conclave, en heeft als ondertitel : The Power of God and the Ambitions of Men. Ik heb het met plezier gelezen, maar het behoort zeker niet tot de tien beste boeken die ik in de afgelopen maanden in handen heb gehad. Het blijft echter een boeiend onderwerp hoe de Rooms-Katholieke Kerk haar hoogste leider kiest. Alle kardinalen die nog niet de leeftijd van tachtig jaar hebben overschreden komen in Rome bijeen en via een reeks van geheime stemmingen moeten zijn met een twee-derde meerderheid besluiten wie van hen de nieuwe paus wordt. Van te voren wordt druk gespeculeerd wie tot de zgn. papabile behoren: dat wil zeggen wie tot de echte kanshebbers worden gerekend. Tijdens het conclaaf wordt ongetwijfeld veel gebeden om de leiding van Gods Geest, maar dat betekent niet dat het proces vrij is van politieke manoeuvres en dat menselijke ambities geen rol spelen. Of dat in die mate het geval is als Robert Harris ons in zijn boek wil doen geloven blijft voor de lezer een flink vraagteken.

Elke kerk heeft haar eigen manier om leiders te kiezen. De Adventkerk maakt—net als veel andere kerkgenootschappen die in de VS zijn ontstaan—gebruik van een benoemingscomité dat een voorstel doet dat vervolgens aan een grotere groep moet worden voorgelegd. Dat geldt voor alle gekozen functies in alle bestuurslagen van de kerk, en dus ook voor de voorzitter van de Generale Conferentie. De kerkelijke regelementen schrijven uitdrukkelijk voor dat elke politieke activiteit achterwege moet blijven. Zonder dat er sprake is van vooraf gemaakte afspraken of van de promotie van bepaalde kandidaten moet een benoemingscomité kunnen afwegen wie de geschiktste persoon is voor een bepaalde functie. Dat is althans de theorie, maar die komt lang niet altijd overeen met de realiteit.

Waarom is dit het onderwerp van mijn blog van deze week? Ik werd ‘getriggered’ door een artikel op de website van Spectrum geschreven door Matthew Quartey. Vorige week verscheen zijn bijdrage met de titel: Should Ted Wilson Run for a Third Five-year Term? (Nederlands: Moet Ted Wilson niet naar een derde ambtstermijn van vijf jaar streven). Het gebruik van het woord run in de Engelse titel suggereert een actieve strategie om zoveel steun te werven dat herverkiezing gegarandeerd is.  Quartey is van mening dat er een aantal redenen is waarom Wilson niet zou moeten worden herkozen. Zijn eerste argument is dat Wilson in 2020 zeventig jaar oud zal zijn en dat het veel beter zou zijn om een jongere opvolger te kiezen. Daarnaast steekt hij niet onder stoelen of banken dat Wilson de kerk sterk heeft gepolariseerd en dat het tijd wordt dat er een nieuwe wind gaat waaien. Ik ben het daar zeer mee eens, maar dat is niet het punt dat ik wil benadrukken.

Helaas zijn er tal van tekenen die erop wijzen dat er inderdaad steeds meer sprake is van ‘running’ voor de hoogste leiderschapsposities en van een ernstige uitholling van de procedures die we officieel zeggen te hanteren. Bovendien: als er ruimte zou zijn voor het actief nastreven van een positie, dan zouden anderen (en niet alleen de zittende leider) ook daartoe mogelijkheden moeten krijgen. De zittende bestuurder heeft immers een enorme voorsprong. Hij (helaas kunnen we nog niet zeggen hij/zij) heeft de mogelijkheid om de gehele wereld te af te reizen en uit te leggen waarvoor hij staat. Anderen hebben die mogelijkheid niet of in veel mindere mate. Maar openlijke competitie tussen verschillende kandidaten lijkt me een volstrekt heilloze weg. We moeten alles doen om de politisering van het leiderschap te voorkomen. Ik heb een aantal keren deelgenomen aan het adventistische ‘conclaaf’ in de vorm van een benoemingscomité tijdens een Generale Conferentie. Ik zag heel veel dingen die ik graag anders zou zien. Maar een systeem van actief ‘runnen’ voor een leiderschapstaak is geen goed alternatief.

Campagne voeren voor een positie staat haaks op wat het uitgangspunt moet zijn van degenen die de kerk willen dienen. Zij worden ‘geroepen’ in een proces waarin—als het goed is—de Geest van God de richting geeft?

Is dat te mooi om waar te zijn? Het alternatief is in elk geval te lelijk om een kans te mogen krijgen.

Heelheid

Vorige week ben ik begonnen in de pas verschenen biografie van Leonardo da Vinci, die geschreven is door Walter Isaacson. Ik had al eerder diens biografieën gelezen van Einstein en Steve Jobs. Ik vond die boeken heel erg de moeite waard en dat bracht me ertoe om ook zijn meest recente werk te bestellen. Ik heb nog maar ruim een derde van de meer dan 500 bladzijden gelezen. Maar de rest moest wachten tot volgende week. Ik ben deze week niet thuis en besloot alleen bagage mee te nemen die ik niet hoefde in te checken. Daarom nam ik mijn e-reader mee in plaats van een dik boek dat een groot deel van mijn computertas zou vullen. Wat ik tot dusverre heb gelezen heeft me zeker niet teleurgesteld en ik zie ernaar uit weer verder te lezen.

Het verhaal van deze Italiaanse meester is fascinerend. Leonardo da Vinci was een van die gezegende mensen die niet alleen uitblinken op één gebied, maar op tal van terreinen een grote bijdrage leveren. Hij was niet alleen een begenadigd schilder, die de wereld de Mona Lisa gaf, maar was ook een knappe beeldhouwer en een gerenommeerd architect. Bovendien ontwikkelde hij zich tot een veelzijdig wetenschapper en een ontwerper/uitvinder van allerlei nuttige instrumenten en curieuze constructies.

Bij het lezen maakte ik een aantekening van iets wat ik in een blog dacht te kunnen gebruiken. De persoonlijkheid van Leonardo vertoonde een vreemde paradox. Aan de ene kant was hij voortdurend bezig met het bedenken van wapentuig dat wreder en dodelijker was dan alles wat er op de militaire markt van de vijftiende eeuw te krijgen was. Maar aan de andere kant was hij een zachtaardige dierenvriend en overtuigd vegetariër. Zijn vegetarisme was niet gebaseerd op gezondheidsoverwegingen maar op zijn aversie tegen het doden van dieren voor menselijke consumptie. Hoe passen die twee tegenstrijdige elementen bij één en dezelfde persoon?

Deze tegenstrijdigheid die we bij Leonardo da Vinci aantreffen vinden we op een vaak nog veel stuitender manier bij mannen en vrouwen in verleden en heden die wellicht zorgzame partners en liefdevolle ouders zijn maar gewetenloos te werk gaan in hun beroepsleven. Overbekend is het feit dat diverse nazi oorlogsmisdadigers fervente kunstliefhebbers waren. Albert Konrad Gemmelker, de commandant van het concentratiekamp in het Drentse Westerbork, stuurde duizenden joden naar de Duitse gaskamers. Maar hij stond bekend als een groot kattenvriend.

Deze vreemde mix van tegenstrijdige eigenschappen vinden wij—hoewel gelukig meestal niet in deze extreme vormen—bij misschien wel de meeste mensen. Ons leven is dikwijls gefragmenteerd en verdeeld in op zich staande compartimenten, en wat we doen en hoe we ons gedragen kan, afhankelijk van de omstandigheden, heel verschillend zijn. Christenen zijn van dit betreurenswaardige verschijnsel niet gevrijwaard. Wij komen mannen en vrouwen tegen die heel vroom en toegewijd lijken als we zij in een kerkelijke context meemaken, maar die in hun dagelijks leven een heel andere kant van zich laten zien. Het is mij opgevallen dat in mijn kerkgemeenschap de meest orthodoxe verdedigers van ‘de Waarheid’ dikwijls heel onplezierige, liefdeloze en intolerante mensen zijn. Je vraagt je dan af hoe liefde voor ‘de Waarheid’ kan samengaan met gevoelens van vijandigheid die soms zelfs in haat lijken over te gaan. (Daar moet ik wel onmiddellijk aan toevoegen dat niet alle zogenaamde ‘progressieve’ kerkleden altijd een waarachtige christelijke houding aannemen als ze te maken hebben met mensen die met hen van mening verschillen.)

Geloven in Jezus Christus betekent dat we hem ons karakter laten vormen. Voor veel mensen is geloof in de eerste plaats een kwestie van gelijk hebben en ‘de Waarheid’ bezitten, terwijl het eerder een zaak is van het zich ontwikkelen tot geestelijk evenwichtige, plezierige, liefdevolle mannen en vrouwen. Jezus zei tegen de melaatse die terugkwam om hem te bedanken voor zijn genezing: Uw geloof heeft u heel gemaakt. (Ik volg hier de Engelse King James Vertaling; in de meeste Nederlandse vertalingen staat: uw geloof heeft u gezond gemaakt, of: heeft u behouden). Dit geeft aan wat Jezus voor ons allemaal wil doen. Hij wil ons heel maken. In 1948 kwam de Wereld Gezondheids Organisatie met deze inmiddels beroemd geworden definitie van ‘gezondheid’: Gezondheid is een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welzijn en niet slechts de afwezigheid van ziekte of andere lichamelijk gebreken. Met andere woorden: echt gezond zijn betekent heel-zijn. Dat geldt ook in de geestelijke sfeer: geestelijke gezondheid is een staat van heelheid waarbij alle aspecten van wat we zijn en doen afgestemd zijn op Christus.

Ik besef dat het gemakkelijk is om de tegenstrijdigheden en gebrek aan heelheid te zien in het leven van anderen, terwijl we vergeten hoeveel moeite het onszelf kost om die heelheid te krijgen die de essentie van discipelschap van Christus is.

Leiderschap

Tijdens mijn loopbaan in de kerk heb ik aan een flink aantal leiderschapstrainingen deelgenomen. Ik heb heel veel boeken gelezen over aspecten van leiding geven. Van tijd tot tijd heb ik zelf ook lesgegeven in bepaalde onderdelen van leiderschapscursussen in diverse landen. Op dit moment ben ik betrokken bij een Master-opleiding in leiderschap, die wordt aan geboden door het Newbold College of Higher Education en Andrews University. Een groep van ca. 50 mannen en vrouwen, die bijna allemaal op de een of andere manier leiding geven in conferenties of unies in Europa, komen twee keer per jaar een paar weken samen voor instructies, voornamelijk in de vorm van colleges. Daarnaast is er een fikse stapel leesopdrachten en moeten de deelnemers een aantal essays en een thesis of project-rapport schrijven. De participanten zijn verdeeld in een aantal groepen van elk 6-8 personen die regelmatig samenkomen en elkaar support bieden. Elk van die groepen heeft een coach. Ik fungeer als een van die coaches. Mijn groep bestaat uit zeven personen: een uit Nederland, twee uit Duitsland en vier uit het Verenigd Koninkrijk. In 2018 zijn er twee algemene sessies met colleges en werkgroepen. Een daarvan vindt nu plaats op Newbold College en de tweede is gepland voor de herfst in Riga (Letland). Mijn groep komt daarnaast maandelijks bijeen, afwisselend in Rotterdam, Düsseldorf en ergens in Engeland, Het is een interessante ervaring om deel uit te malen van dit programma. Ik steek er zelf heel wat van op, maar het is ook leuk om weer veel nieuwe mensen vanuit allerlei Europese windstreken te ontmoeten. Bovendien is het een gelegenheid om ook zelf een bijdrage te leveren.

Maar terwijl ik lange dagen bezig ben met allerlei dingen die verband houden met onze cursus, rijzen als vanzelf een aantal vragen bij mij op. Een van de vragen die ik niet van mij kan afzetten is: Levert een cursus als deze echt het soort leiders op dat de Adventkerk het meeste nodig heeft? En, als het antwoord daarop ‘ja’ is, dan is de volgende vraag hoe groot de kans is dat deze leiders ook terechtkomen op leiderschapsposities in de hogere regionen van de kerk.

Het lijdt geen twijfel dat het trainen van leiders heel belangrijk is en ook in de afgelopen tien dagen heb ik weer kunnen zien hoe de deelnemers ervan profiteren. Maar er zijn ook dingen die een adventistische leider niet kan leren door het lezen van boeken over diverse leiderschapsmodellen en over andere thema’s die gewoonlijk onderdeel zijn van een leiderschapscursus. De kerk heeft leiders nodig die niet alleen de vaardigheden bezitten die door studie kunnen worden verkregen maar vooral leiders die de boodschap en de idealen van de Adventkerk kunnen vertalen in woorden en initiatieven die aanslaan bij mensen van de eenentwintigste eeuw. Ik blijf daarom worstelen met de vraag hoe dat zou kunnen gebeuren.

En dan is er die andere vraag: Wat moet er gebeuren om zover te komen dat echte leiders, die de kerk op een vernieuwende manier kunnen leiden en de hiërarchische en vaak autoritaire patronen van leiderschap kunnen doorbreken, ook metterdaad door benoemingscomité’s worden gekozen. Ik heb op die vraag geen antwoord. Onze kerkelijke structuren maken dit verre van gemakkelijk. Als nooit tevoren zullen we moeten bidden dat de Geest van God in onze beweging blijft werken en ons getalenteerde, goed-opgeleide leiders geeft die de kerk naar de toekomst kunnen leiden, met een ‘tegenwoordige waarheid’ die opnieuw verpakt is voor een nieuwe generatie en die ook degenen kan inspireren die zich nu niet langer door hun kerk geïnspireerd voelen (zie mijn vorige blog).

 

“De kerk inspireert mij niet meer”

Op 2 juni opende de Adventkerk in Utrecht haar deuren voor een speciaal programma dat zich vooral richtte op kerkleden ‘aan de zijlijn’.  Het was een vervolg op een soortgelijke bijeenkomst van ongeveer een jaar gelden. De beide programma’s werden met name geïnspireerd door mijn boek Gaan of Blijven: Een Boek voor Adventisten aan de Zijlijn. Het doel was met mensen in gesprek te geraken die de kerk hebben verlaten of op weg zijn naar de achterdeur van de kerk. Er kwamen inderdaad een aantal mensen uit deze categorieën, maar de meeste aanwezigen kunnen misschien het beste worden getypeerd als (nog steeds) bij de kerk behorend maar bezorgd over allerlei trends die zij momenteel in hun kerk zien.

De middag in Utrecht begon met een interview met een man van rond de vijfenzestig die ooit een aantal jaren predikant was in de Adventkerk, maar na verloop van een jaar of zeven besloot zijn ambt neer te leggen en ook zijn lidmaatschap op te geven. Wat dreef hem daartoe? En hoe zou de kerk eruit moeten zien om hem mogelijk weer te doen besluiten terug te komen? Er volgde iets later een video-interview met een jonge vrouw die als tiener besloot dat de kerk niets voor haar was, maar zo’n jaar of tien later toch weer deel van de kerk wilde zijn. Deze interviews vormden de basis voor discussies in groepen, waarna een plenaire discussie volgde. De nadruk lag daarbij vooral op de vraag wat er in de kerk zou moeten gebeuren om de gestage uitstroom van jong en oud te stoppen.

Een ander belangrijk programmaonderdeel was een enquête waarbij de aanwezigen hun smartphone konden gebruiken om antwoord te geven op vragen die op een scherm werden geprojecteerd. Het computerprogramma (KAHOOT) liet meteen de score zien nadat iedereen zijn/haar antwoord had gegeven op de meerkeuzevragen. De vragen waren bedoeld om een beeld te krijgen van wat men denkt over de 28 fundamentele geloofspunten van de Adventkerk, en van hoe men tegen een aantal kerkelijke zaken aankijkt. De antwoorden op de vragen over de leerstellingen (“vind je dit punt heel belangrijk, belangrijk, nier erg belangrijk of onbelangrijk?”) leverden weinig verrassingen op. Dit soort onderzoekjes laten gewoonlijk zien dat enkele punten hoog scoren (zoals de Sabbat en de wederkomst), terwijl men andere punten (zoals bijvoorbeeld het hemels heiligdom, 1844 en de duizend jaren van Openbaring 20) als veel minder belangrijk of zelfs totaal onbelangrijk ziet. Natuurlijk is de wetenschappelijke waarde van een dergelijke exercitie tamelijk beperkt. Het maakt wel duidelijk dat veel kerkleden bar weinig afweten van de inhoud van de ‘fundamentele’ geloofspunten en hun aanvankelijke oordeel mogelijk zouden veranderen als ze alle kleine lettertjes zouden hebben gelezen. Zo gaf een flinke meerderheid aan dat men het punt van ‘eenheid in de kerk’ heel belangrijk vindt, maar waarschijnlijk beseffen velen van hen niet dat de hoogste kerkelijke leiding ‘eenheid’ vaak interpreteert in termen van strikte eenvormigheid. Het geloofspunt dat gaat over het gezin scoorde ook heel hoog. Maar voor velen is het niet duidelijk dat de tekst van dit ‘fundamentele’ punt geen enkele ruimte laat voor mensen met een ‘andere’ seksuele geaardheid.

Ik vond het antwoord op een van de algemenere vragen het meest alarmerend. Hoewel de meeste aanwezigen zichzelf nog steeds zien als ‘actieve’ kerkleden, gaf een flinke meerderheid aan dat de kerk hen niet langer inspireert.  En dat is een heel ernstige zaak. Als een meerderheid van de kerkleden zich niet langer geïnspireerd voelt door de kerk—door wat de kerk zegt en aan de leden en vrienden van de kerk aanbiedt—dan heeft de kerk nog maar bitter weinig toekomst. Is dat misschien ten diepste het grootste probleem waarmee de Adventkerk in de westerse wereld worstelt?

Ik heb zelf geen eenduidig antwoord op de vraag of de kerk mij nog steeds inspireert. Gelukkig zijn er dingen in de kerk die mij nog steeds enthousiast maken, maar er zijn helaas ook nogal wat dingen die ik als saai, niet inspirerend of zelfs stuitend ervaar. Ik blijf bij de kerk en doe wat ik kan om—samen met veel anderen die ook dikwijls teleurgesteld zijn maar hun kerk niet willen loslaten—het tij te helpen keren.

Hoe kan de kerk weer een inspiratiebron worden voor veel kerkleden die graag een ander soort kerk willen zien? Volgens mij gaat het in elk geval om de volgende vijf aspecten:

  1. We hebben behoefte aan plaatselijke gemeenten die warmte uitstralen en een omgeving bieden waarin leden en vrienden van de kerk zich welkom voelen en ervaren dat dit een gemeenschap is waar zij echt bij willen horen.
  2. Het is fijn om tot een groeiende, wereldwijde beweging te behoren (en dat aspect moet niet verloren gaan), maar het gaat eerst en vooral om een plaatselijke gemeenschap waarin er ruimte is voor iedereen die er deel van wil uitmaken. Terwijl we allemaal delen in een aantal basis-overtuigingen, moet er een weldadige ruimte zijn voor verschillende meningen en voor open discussie. Iedereen moet zichzelf kunnen zijn zonder door anderen veroordeeld of bekritiseerd te worden.
  3. Er is behoefte aan het soort eredienst, en aan het soort vorming en prediking die aan de ene kant recht doet aan de kern van het adventisme, maar daarbij vooral wat we geloven verbindt met ons alledaagse postmoderne bestaan. We moeten nadenken over wat we geloven, maar daarbij beseffen dat niet alles even belangrijk is en dat je in de loop van de tijd ook je mening moet kunnen bijstellen.
  4. De kerk kan alleen haar roeping waarmaken en mensen blijven inspireren als zij ook een bijdrage levert aan de wereld om haar heen. Het is meestal niet mogelijk om op alle fronten tegelijk actief te zijn maar we hebben een aantal overtuigingen die ons kunnen helpen activiteiten te kiezen waarmee we een echt verschil kunnen maken.
  5. De kerk moet een plek zijn waar iedereen zich ‘veilig’ kan voelen en waar we onze vrienden en anderen mee naartoe kunnen nemen, ongeachte hun achtergrond of geaardheid, zonder bang te hoeven zijn dat zij zich niet welkom zullen voelen vanwege uitgesproken of onuitgesproken reacties van kerkleden.

Als de meeste plaatselijke gemeenten zich in die richting zouden ontwikkelen, dan zou ik mij zeker meer geïnspireerd voelen door mijn kerk—en dat zou ook voor heel veel anderen gelden.