Monthly Archives: Juli 2020

150 jaar pauselijke onfeilbaarheid

Het was vorige week precies 150 jaar geleden dat de paus onfeilbaar werd verklaard. Dat gebeurde tijdens het Eerste Vaticaanse Concilie, toen Pius IX paus was. Op maandag 18 juli 1870 stemden de concilievaders over dit nieuwe dogma en steunden zij met 433 stemmen voor en twee tegen het voorstel om het gezag van de heilige vader verder te versterken. Tijdens de stemming brak een ongekend hevige onweersbui los boven het Vaticaan. Sommige geschiedschrijvers zagen het als een teken van goddelijke verontwaardiging, maar anderen vergeleken het met de verschijnselen die gepaard gingen met Gods openbaring op de Sinai.

De onfeilbaarheidsverklaring was geen plotselinge opwelling van de kerkleiders die in Rome bij elkaar waren. Het was de uitkomst van een felle strijd die lange tijd had gewoed tussen degenen die “Rome” meer macht wilden geven en anderen die Rome’s invloed juist wilden verminderen. In 1870 wonnen de zgn. ultramontanisten (letterlijk: “over de bergen”).
Dat de paus onfeilbaar werd verklaard hield niet in dat men voortaan geloofde dat de paus in alles wat hij doet en zegt het bij het recht eind heeft. De onfeilbaarheid gold alleen officiële pauselijke uitspraken op het gebied van de kerkelijke leer en moraal. In feite heeft de paus daar in de afgelopen 150 jaar maar heel zelden gebruik van gemaakt.

Nu, na 150 jaar, is de discussie binnen de Rooms-Katholieke Kerk over het gezag van de paus nog steeds niet verstomd. Nog steeds zijn er groepen in de kerk die vinden dat de rol van de paus meer benadrukt moet worden en veel anderen die dat juist niet willen en het idee van onfeilbaarheid als een antieke relikwie beschouwen. De pausen van de afgelopen periode hebben op verschillende manieren het pontificale triomfalisme getemperd. In het Nederlands Dagblad van 18 juli vatte Hendro Munsterman het als volgt samen: “Paus Paulus VI schafte in 1964 de pauselijke tiara af en verkocht die om de opbrengst aan de armen te geven. Johannes Paulus II was in 1978 de eerste paus die niet ‘gekroond’ werd en die ook niet meer op de sedia gestatoria door de Sint-Pieter werd gedragen, maar zelf liep. Paus Benedictus XVI liet de tiara ook uit het pauselijk wapen schrappen en verving die door een eenvoudige mijter. Het pontificaat van Franciscus gaat bovendien stevig door op deze al ingeslagen weg.”

Zevendedags Adventisten hebben zich steeds heel kritisch over het katholicisme uitgelaten, en vooral over de rol van de paus. Daarbij was, en is, er vaak weinig oog voor het feit dat er in de loop van de tijd heel veel veranderd is en dat het huidige katholicisme—ook al heb ik daar als Protestant nog steeds veel op aan te merken—niet gelijk staat aan de middeleeuwse kerk. Bovendien moet er rekening mee worden gehouden dat de katholieke kerk niet overal ter wereld hetzelfde gezicht heeft. En wie weet welke ontwikkelingen zich in de toekomst zullen voordoen? Ik denk dat het onjuist is om er bij voorbaat van uit te gaan dat toekomstige ontwikkelingen negatief zullen zijn, zoals veel van mijn geloofsgenoten denken.

Maar laten we niet alleen beschuldigend wijzen in de richting van andere geloofsgemeenschappen. In de 28 Fundamentele Geloofspunten van de Adventkerk vind je geen onfeilbaarheidsdogma. Maar in de praktijk heeft de stem van een wereldcongres wel een dergelijk stempel gekregen. De discussie rond de gelijkstelling van “de vrouw in het ambt” heeft dat aangetoond. En voor velen zijn de uitspraken van Ellen G. White onfeilbaar, of benaderen zij die status. Het valt ook niet te ontkennen dat de kerk geleidelijk aan in veel opzichten hiërarchischer is geworden en dat de “president” van de kerk steeds invloedrijker is geworden, en in sommige opzichten meer invloed heeft dan de paus heeft in zijn kerk. Dat is een tendens die door velen is opgemerkt en vooral door George Knight, een veel-auteur en historicus, de laatste jaren steeds meer wordt benadrukt (en met feiten wordt gestaafd). Hopelijk zal in die ontwikkeling in de Adventkerk een kentering komen, want de basisgedachte van de kerk waarin alle gelovigen samen het “priesterambt” bekleden en voor Christus dezelfde status hebben is behoorlijk in het gedrang gekomen. En dat is een kwalijke zaak.

Kan de kerk overheidssubsidie accepteren?

De regeling van de relatie tussen kerk en staat verschilt aanzienlijk van land tot land. In sommige landen heeft de staat nog een behoorlijke invloed in de kerk, en ook andersom, terwijl er in andere landen een scherpe scheiding is tussen het kerkelijk en het wereldlijk gezag. In Nederland had ooit de Nederlands Hervormde Kerk een bevoorrechte positie, maar nu zijn alle religies gelijk voor de wet en is er een strikte scheiding tussen kerken en overheid. In de Verenigde Staten ligt het wat ingewikkelder. Hoewel Amerikanen er gewoonlijk prat op gaan dat er in hun land een absolute scheiding is tussen kerk en staat, heb ik mij vaak verwonderd over tal van zaken die je tegenkomt als je de VS een beetje leert kennen. Toen ik voor het eerst een Amerikaanse kerk bezocht, vroeg ik mij af waarom er een nationale vlag op het podium stond. Ik vond (en vind) het vreemd dat de Senaat een “chaplain” heeft (ook al is die toevallig zevende-dags adventist) en dat de president een belangrijke toespraak steevast eindigt met “God bless America.” Sinds jaar en dag organiseren de president en andere belangrijke leiders van tijd tot tijd een “prayer breakfast.” Dat de huidige president meer dan gezonde banden heeft met sommige conservatief-evangelicale leiders is genoegzaam bekend.

Zevende-dags Adventisten hebben altijd het belang van een strikte scheiding tussen kerk en staat benadrukt. Aanvankelijk betekende dat in sommige landen zelfs dat men de leden aanraadde om niet te gaan stemmen bij verkiezingen en dat men zeker niet actief kon zijn in de politiek. Dat standpunt is inmiddels vrijwel overal in de wereld verlaten en tegenwoordig wordt de leden aangeraden om aan verkiezingen deel te nemen, en ook oogst actief zijn in de politiek nu eerder lof dan kritiek. In diverse landen in het Zuiden zijn er adventistische regeringsleiders, ministers of hooggeplaatste ambtenaren. In de VS deed bij de laattes verkiezingen Ben Carson, een adventist, een gooi naar het presidentschap. Hij is nu een minister in het kabinet van Trump. Tot voor kort werd in Nederland een politieke partij aangevoerd door een lid van de Adventkerk.

Maar geld aannemen van de overheid bleef steeds een heikele zaak. In Europa had de Adventkerk daar over het algemeen minder moeite mee dan in de VS. Als andere geloofsrichtingen bepaalde faciliteiten kregen dan konden ook adventisten daar gebruik van maken, zo dacht men. Dat gold met name voor de financiering van onderwijsinstellingen. Maar in de Verenigde Staten bleef dat anders. Het internationale ADRA-kantoor in de VS had er geen probleem mee om overheidsgelden voor ontwikkelingssamenwerking aan te vragen, maar bij scholen lag dat altijd veel gevoeliger, en “de kerk” wilde beslist geen overheidsgeld voor haar kerkelijke activiteiten. Helemaal consequent was dat standpunt overigens niet, want de kerk heeft geen bezwaar tegen het voordeel van belastingvrijstelling en maakt graag gebruik van een regeling die aan ingezegende predikanten een aanzienlijk belastingvoordeel geeft ten aanzien van hun woning. [Dat is een punt dat op de achtergrond ook wel meespeelt bij de strijd om de inzegening van vrouwelijke predikanten!).

De Corona-crisis heef heel veel dingen veranderd. In een flink aantal landen heeft de regering behoorlijk in de buidel gegrepen om ervoor te zorgen dat in deze crisistijd zoveel mogelijk bedrijven en bedrijfjes overeind blijven en ook allerlei maatschappelijke organisaties—inclusief kerken—hun personeel kunnen blijven betalen. In sommige landen heeft de Adventkerk besloten daar dankbaar gebruik van te maken. De Britse Unie, bijvoorbeeld, heeft een deel van haar predikten gedurende een aantal maanden op “furlough” gestuurd, waarbij de Britse staat een flinke salaris-subsidie verschaft. Ook Newbold College maakte van deze overheidssteun gebruik. En in België heeft de kerk eveneens een dergelijke regeling eveneens benut.

De Amerikaanse overheid kwam met een groot financieel steunpakket om bedrijven en organisaties te helpen overleven. Die steun was ook beschikbaar voor kerken en religieuze instellingen. De vraag was nu of de Adventkerk in de VS deze hulp zou aanvragen. De leiding van de kerk in Noord-Amerika (de Noord-Amerikaanse Divisie) besloot alle adventistische kerkelijke organisaties te adviseren dit niet te doen en vast te houden aan het traditionele standpunt dat geld aannemen van de overheid een ernstige inbreuk zou zijn op het principe van de scheiding van kerk en staat. Maar wat gebeurde? De kerkelijke inkomsten daalden aanzienlijk. Er moest op veel plaatsen worden bezuinigd. Hier en daar werd in het personeelsbestand gesneden. De hulp die van overheidszijde werd aangeboden was nu wel heel aantrekkelijk. En dus besloten heel wat conferenties en kerkelijke instellingen de overheidssubsidie toch maar aan te vragen. Dank zij berichtgeving in de onafhankelijke adventistische pers (Spectrum en Adventist Today) weten we nu dat tenminste 55 adventistische organisaties deze subsidie hebben aangevraagd en ontvangen en dat het in totaal om een bedrag van mogelijk zo’n 120 miljoen dollar gaat. Tot op heden heeft de General Conferentie zich van commentaar onthouden.

Ik heb er geen enkele moeite mee dat de kerk in deze uitzonderlijk tijd hulp accepteert. Maar het verbaast me wel hoe gemakkelijk een principe kan worden losgelaten als de nood dringt. Onwillekeurig vraag ik me af of het gemakkelijker is om een principe op te geven als er geld in het spel is, dan wanneer het om andere zaken gaat die ook best eens ter discussie mogen worden gesteld! Maar, om het positief te bezien, een verandering in de kerk blijkt dus mogelijk!

Staan we op de drempel van een nieuwe tijd?

Terugkijkend zien we hoe de geschiedenis door verschillende periodes is gegaan. De oudheid heeft plaatsgemaakt voor de middeleeuwen. Daarna kwam het tijdperk van de moderniteit, en vanaf de jaren zestig gleden we geleidelijk aan het tijdperk van de postmoderniteit binnen. Er zijn geen keurige scheidslijnen tussen die periodes. Terwijl we meestal zeggen dat de middeleeuwen in 1500 eindigden, zou het onzin zijn om te zeggen dat de middeleeuwse periode eindigde op 31 december 1499 en dat de wereld “modern” werd toen de zon opkwam op 1 januari 1500. Het is net zo moeilijk om een punt aan te geven waarop de meeste mensen in de westerse wereld postmodern werden. In feite zijn de meeste mensen van mijn generatie van 70-plus nog steeds deels modern en deels postmodern.

De grote vraag is: wat komt hierna? Sommigen zeggen dat het postmodernisme al iets van het verleden is. Ze zeggen dat we nu in het tijdperk van het post-postmodernisme zijn beland, of ze gebruiken een andere term om te benadrukken dat de postmoderniteit verdwenen is. Het lijkt mij dat dergelijke uitspraken in het beste geval voorbarig zijn. De wereld blijft ongetwijfeld veranderen. Onze cultuur blijft veranderen. Als mensen worden we beïnvloed door wat er om ons heen gebeurt en door de ideeën die circuleren. En dus veranderen we bijna onmerkbaar, maar die ontwikkeling valt niet te ontkennen. Het postmodernisme is weliswaar aan het veranderen, maar ik geloof dat de belangrijkste kenmerken van het postmodernisme nog steeds voor een groot deel bij ons zijn. Om er maar een paar te noemen: het verdwijnen van “de grote verhalen”, het verdwijnen van het geloof in de Vooruitgang, de vervanging van de Absolute Waarheid door onze individuele waarheden, en de grootschalige verwerping van de georganiseerde religie.

Dus, als ik gelijk heb, zitten we nog steeds in de tijd van het postmodernisme. Maar wat komt hierna? Steeds meer mensen lijken het gevoel te hebben dat we op de drempel staan van iets nieuws, iets anders, iets dat ons bang maakt. Maar kan het zijn dat het postmodernisme zo kortstondig is? De middeleeuwse periode heeft duizend jaar geduurd en de moderniteit heeft een aantal eeuwen geheerst. Het lijkt er echter op dat veel dingen in onze wereld in een stroomversnelling komen. En ik heb het niet alleen over de Wet van Moore, gebaseerd op een observatie van de Gordon Moore in 1965, dat het aantal transistors op een microchip ongeveer elke twee jaar verdubbelt. Ik zou ook kunnen verwijzen naar het feit dat de huidige generaties elkaar steeds sneller opvolgen. Na de babyboomers kwam Gen-X, maar die werden al snel gevolgd door Gen-Y en nu door Gen-Z. (Dus, hoe zal de volgende generatie worden genoemd?).

Is het misschien de huidige Covid-19-crisis die het gevoel van grote aantallen mensen versterkt dat we ons in de overgang naar een nieuwe tijdsperiode bevinden? Het lijkt erop dat we in een periode van ongekende onzekerheid zijn beland, waarin het leven van honderden miljoenen mensen bijna van de ene op de andere dag op zijn kop kan worden gezet. Waar we ons ook bevinden, we worden geconfronteerd met een verstikkende polarisatie—in ons eigen land, internationaal, in de kerk. Het was nooit zo gemakkelijk als vandaag de dag om te communiceren, maar veel van de communicatie die we ontvangen is verdacht geworden als nepnieuws. Hoe valt het te verklaren dat, waar onze wereld een “global village” is geworden en onze steden een etnische mix zijn geworden als nooit tevoren, racisme, etnocentrisme en cultuuroorlogen onze samenlevingen blijven teisteren zonder enig teken van verbetering? Wat voor soort periode gaan we binnen? Zal de Covid-19 pandemie een blijvende invloed hebben op hoe wij werken, reizen, ons sociale leven regelen en ons geloof beleven? In het verleden heeft elk tijdperk zijn denkers gehad die voor onderliggende filosofieën zorgden. Zij boden het fundament waarop mensen konden bouwen. Maar waar zijn nu die intellectuele gidsen die richting kunnen geven?

Ik stel deze vragen als christen. Heeft het christendom, zoals wij dat kennen, grotelijks gefaald om onze wereld in het spoor van fatsoen, solidariteit en hoop te houden? Als mensen als Donald Trump zich kunnen presenteren als “wedergeboren christenen,” dan is er iets vreselijk mis. Maar als het ooit nodig was dat de boodschap van Jezus Christus onze wereld doordringt, als een zuurdesem van genade, dan is dat nu! Laten we hopen en bidden dat de kerk door de Geest wordt geactiveerd om een kracht ten goede te zijn als we nu een nieuw tijdperk binnengaan, maar, boven alles, dat we als individuele christenen echt het soort leven leiden dat Jezus Christus voor ons heeft voorgeleefd. Misschien klinkt dat als een tamelijk naïeve suggestie. Maar ik zie geen andere optie.

Nederland en excuses voor de slavernij

Koning Filip van België schreef deze week een brief aan de Congolese president Tshisekedi, waarin hij zijn “diepste spijt” betuigde over de enorme misstanden tijdens de Belgische koloniale periode. Vooral tijdens zijn voorvader Leopold II, die Congo beschouwde als zijn persoonlijk wingewest, was schuldig een waar schrikbewind met onnoemelijk veel gruweldaden. Maar ook daarna was België niet bepaald een goede kolonisator—voor zover er ooit goede kolonisatoren zijn geweest! Deze week was het zestig jaar geleden dat Congo onafhankelijk werd. Wie een fascinerend, maar tegelijkertijd in- en in-tragisch, boek wil lezen over hoe het land ervoor stond toen het, nu zestig jaar geleden, op eigen benen moest gaan staan en hoe die toestand haast onvermijdelijk leidde tot tientallen jaren van interne strijd en chaos, raad ik het meesterwerk aan van de Belgische journalist David Reybrouck: Congo: Een Geschiedenis (De Bezige Bij, 2010). Reybrouck ontving hiervoor in Nederland de Libris Geschiedenis Prijs. Het boek verscheen in een aantal talen, waaronder het Engels (Congo: The Epic History of a People; 2015). De spijtbetuiging van de Belgische koning zal niet zonder gevolgen blijven, want ongetwijfeld zal de roep om financiële compensatie nu steeds sterker worden.

In deze zelfde week werd ook Nederland op een indringende wijze met haar verleden geconfronteerd. Daarbij viel vooral de nadruk op een aspect van de Nederlandse koloniale periode dat een blijvende smet heeft geworpen op onze nationale geschiedenis: het Nederlandse aandeel in de slavenhandel en het instituut van de slavernij in de vroegere Nederlandse koloniën, met name in Suriname. Op 1 juli wordt nu elk jaar bij het Monument van de Slavernij in het Oosterpark in Amsterdam het KetiKoti festival gehouden, een Surinaamse feestdag waarop de afschaffing van de slavernij op i juli 1863 wordt herdacht. Maar in feite waren de ongeveer 34.000 slaven in Suriname pas tien jaar later echt vrij, want gedurende die periode moesten de voormalige slaven nog bij hun oude meesters blijven werken onder doorgaans treurige omstandigheden.

In het Nederlandse parlement vond op 1 juli een belangrijk debat plaats over systemisch racisme. De dood van George Floyd en de daarop volgende golf van Black Lives Matter demonstraties was de directe aanleiding. Maar het was niet toevallig dat 1 juli, de dag van KetiKoti, was gekozen om over de “pandemie” van het racisme te debatteren. Tijdens het debat kwam dan ook het slavernijverleden van Nederland uitgebreid aan de orde. Algemeen was het besef dat het Nederlandse aandeel in de transatlantische slavenhandel en de slavernij in de Nederlandse koloniën niet mag worden verdoezeld en dat ook de nieuwe generaties Nederlanders daarover de waarheid moeten horen. Enkele partijen deden het voorstel om in 2023—honderdvijftig jaar na het feitelijke einde van de slavernij in Suriname—een jaar lang op allerlei manieren aandacht te schenken aan het Nederlandse slavernijverleden. Ook was er een voorstel om nu eindelijk officiële excuses aan te bieden aan Suriname vanwege het onrecht dat zoveel Surinamers werd aangedaan en dat nog steeds door een groot aantal afstammelingen van deze slaven intens wordt gevoeld.

De minister-president gaf aan dat hij het onverstandig vindt om nu tot officiële excuses over te gaan. Hij had daarvoor een aantal zinnige argumenten. Namens wie zou hij die excuses moeten aanbieden? We praten hier immers over een ver verleden, en tot hoever moet je teruggaan in de geschiedenis met het aanbieden van excuses? Bovendien was er destijds een heel ander staatsbestel en wat toen gebeurde kan moeilijk het huidige Nederlandse bestel worden aangerekend. Op de achtergrond speelt ongetwijfeld ook de overweging dat aan het aanbieden van excuses wel eens een heel pittig prijskaartje zou kunnen hangen.

Bij het eerlijk onder ogen zien van wat verkeerd was in onze vaderlandse geschiedenis zijn het langdurig bestaan van het instituut van de slavernij in Suriname en het forse aandeel dat Nederland had in de internationale slavenhandel belangrijke punten. We mogen deze zwarte bladzijden niet simpelweg uit de geschiedenisboeken scheuren. Maar wanneer we erbij stilstaan moeten we ook beseffen dat de schande van de slavernij-problematiek niet helemaal op het Nederlandse conto kan worden geschreven. De Afrikaanse handlangers die mannen en vrouwen uit de binnenlanden ronselden en naar de havens brachten, vanwaar de slaven werden verscheept, zijn ook niet vrij te pleiten. En merkwaardig genoeg kwam het in een aantal landen (bijv. Curaçao) ook voor dat voormalige slaven na hun vrijlating zelf slaven gingen houden.Toen ik onlangs een boek las over de transporten van slaven naar de Nieuwe Wereld, werd het me duidelijk dat de zeelieden er tijdens de overtocht over de oceaan soms nog beroerder aan toe waren dan de slaven. Een matroos die de tocht niet overleefde, hoefde niet betaald te worden en dat betekende winst. Maar een slaaf die tijdens de reis bezweek kon niet worden verkocht en dat was verlies! En het mag toch ook wel gezegd worden dat de algemene historische context niet moet worden vergeten en dat er ook gelukkig veel slavenhouders waren die hun slaven heel humaan behandelden. Dat is op geen enkele manier een vergoelijking van de slavernij, maar zoals vrijwel altijd zijn historische gebeurtenissen en processen niet tot een enkele factor terug te brengen.

Moet Nederland excuses aanbieden voor wat onze voorvaders nu meer dan anderhalve eeuw geleden deden? Ik ben daarvan niet overtuigd. Maar we moeten er wel mee bezig blijven en de vlekken in onze geschiedenis niet wegpoetsen. De landen die lange tijd hebben geprofiteerd van hun koloniën (waaronder Nederland) hebben zeker een morele plicht om waar mogelijk deze gebieden ruimhartig te blijven ondersteunen. Aandacht hebben voor het verleden moet ons echter vooral ook inspireren om in het heden op de juiste manier met onze medemensen—ver weg en dichtbij—om te gaan. De strijd tegen endemisch racisme in onze eigen samenleving is daarbij nu een topprioriteit. Van mij mag KetiKoti een nationale feestdag worden (zoals dat nu door sommigen wordt bepleit), zo lang wij niet bij het denken aan het verleden de uitdagingen van het heden vergeten.