Monthly Archives: Januari 2020

Het wonder van hoe God met ons spreekt

Ik ben halverwege een interessant boek over het onderwerp van de Drieëenheid. Ik heb de laatste tijd verschillende boeken over dit fundamentele christelijke thema gelezen en het blijft me fascineren. In het boek dat ik nu onderhanden heb kom ik echter een facet tegen dat een veel bredere reikwijdte heeft, namelijk de vraag wat er gebeurt met het bijbels gedachtengoed als de bijbelse tekst vertaald wordt. In dit boek wijst de schrijver erop dat de Hebreeuwse tekst van het Oude Testament allerlei verwijzingen bevat naar een diversiteit in de Godheid, die opgevat kunnen worden als hints naar het bestaan van God als Drieëenheid. Die hints zijn echter verloren gegaan in de Griekse vertaling van het Oude Testament (de Septuaginta) die in de dagen van Jezus en de apostelen de gangbare bijbelversie was en ook lang daarna veel werd gebruikt.

Iedereen die enige ervaring heeft met maken van vertalingen, weet dat vertalen altijd ook een element van interpretatie bevat. De vertaler begrijpt de tekst op een bepaalde manier en probeert daarvoor dan het zo goed mogelijke equivalent in de andere taal te vinden. Met bijbelvertalingen is dat niet anders. Ook als er voorin een Bijbel staat dat de vertaling gemaakt is vanuit de oorspronkelijke talen (Hebreeuws, Grieks en een paar kleine stukjes Aramees) is dat het geval.

Het is belangrijk dat te beseffen als we de Bijbel lezen. Daarbij moeten we trouwens iets verder teruggaan, tot ver vóór de vertaling werd gemaakt. Tussen het moment dat de Bijbelboeken (over een periode van vele eeuwen) werden geschreven en het moment dat wij onze Nederlandse Bijbel lezen ligt een lang en ingewikkeld proces. Het begint, zo geloven de meeste christenen, bij het moment dat God de schrijvers inspireerde. Hoe dat precies in zijn werk ging weten we in de meeste gevallen niet. Maar mensen hebben van Godswege op de een of andere manier daartoe ‘geïnspireerd’ gebeurtenissen gerapporteerd en gedachten op schrift gesteld. Over wat er daarna precies met die verschillende ‘bronnen’ gebeurde bestaan veel verschillende theorieën. Maar het lijkt wel zeker dat er in de loop van de tijd brokstukken tekst zijn doorgegeven aan anderen, in bepaalde kringen bewaard zijn gebleven, door ‘redacteuren’ zijn bewerkt en uiteindelijk hun huidige vorm hebben gekregen en een rol gingen spelen in het godsdienstig leven van Israël en vervolgens ook van de vroege kerk. Uit de vele geschriften die in omloop waren gekomen werd ten slotte een keuze gemaakt en zo ontstond de bijbelse canon—hoewel er lange tijd discussie bleef over de vraag of sommige geschriften nu al dan niet in de canon thuishoorden.

Aanvankelijk gebruikte de bijbelschrijvers perkament. Van geen van de oorspronkelijke geschriften is het origineel bewaard gebleven. We moeten tevreden zijn met handmatig vervaardigde afschriften van afschriften, van afschriften, enzovoort. Daarbij zijn soms fouten gemaakt, en zijn al dan niet abusievelijk woorden of zinnen weggelaten of ‘ter verduidelijk’ toegevoegd. Er bestaan vele duizenden tekstfragmenten die tot verschillende tekstfamilies behoren. Er zijn ook heel oude vertalingen die soms teruggaan op originele handschriften die wij niet meer bezitten. Het is een wetenschap op zich om al deze handschriften met elkaar te vergelijken en zo dicht mogelijk te komen bij wat de originele tekst moest zijn geweest. Het werk van de geleerden die daarmee bezig zijn geweest heeft geresulteerd in een basis-tekst die uitgangspunt is geworden voor de ‘moderne’ vertalingen van de laatste paar eeuwen. De vertalers ontmoeten daarbij heel wat uitdagingen, want niet alle talen hebben eenzelfde rijkdom aan woordenschat en bepaalde nuances zijn in sommige talen moeilijk weer te geven. Gelukkig zijn in de loop der tijd oudere handschriften van bijbelboeken ontdekt (bijv. de Dode Zeerollen) en onze kennis van de oude talen is toegenomen. Daarom zijn nieuwere vertalingen over het algemeen betrouwbaarder dan bijvoorbeeld de Nederlandse Statenvertaling of de King James Version van de zeventiende eeuw.

Wij mogen ons gelukkig prijzen dat we over diverse vertalingen van de Bijbel kunnen beschikken, die bovendien zo goedkoop zijn dat ze voor iedereen beschikbaar zijn. (In de Middeleeuwen was dat wel anders en was het bezit van een eigen Bijbel alleen voor heel rijken weggelegd.)

Vaak wordt gezegd dat de Bijbel een uniek boek is omdat het werd geschreven door zo’n veertig personen met totaal verschillende achtergronden, over een periode van zo’n vijftien eeuwen, en toch een eenheid vormt met een consistente boodschap. Ik denk dat het eigenlijke wonder van de Bijbel is dat ik, anno 2020, kan luisteren naar wat God mij te zeggen heeft door te lezen in een boek dat zo’n vreemde, gecompliceerde geschiedenis achter de rug heeft. Dat besef haalt een streep door elke gedachte aan woordelijke inspiratie en door wat tegenwoordig in adventistische kringen vaak wordt aangeduid als ‘plain reading’ (lezen zoals het er staat). Dit doet echter aan de waarde van de Bijbel niets af. Het wonder gebeurt elke keer weer opnieuw als we dat wonderlijke boek, dat zo’n merkwaardige wordingsgeschiedenis heeft doorgemaakt, openen en ervaren dat God tot ons spreekt.

Het drama van intolerantie

Volgens een rapport van de in Barneveld gevestigde Stichting Open Doors is de vervolging van christenen wereldwijd nog steeds een probleem dat grote aandacht verdient. In 2019 werden ruim 3000 christenen omwille van hun geloofsovertuiging gedood. Maar daarnaast lijden grote aantallen christenen in tientallen landen onder andere vormen van vervolging of van belemmeringen in het praktiseren van hun geloof. Daarbij kan het gaan om gevangenschap, marteling, verstoting, een verbod om samen te komen voor vieringen of openlijk evangelisatie te bedrijven, naast economische hindernissen of geblokkeerde carrières. Op de ranglijst van meest vervolgende landen staat Noord-Korea opnieuw op de eerste plaats. Ook China scoort bedroevend hoog, terwijl ook Afghanistan, Somalië, Libië, Soedan en Pakistan de lijst blijven aanvoeren (voor de ranglijst van de vijftig grootste boosdoeners, zie https://www.opendoors.nl/ranglijst.

Soms halen opzienbarende incidenten de wereldpers, zoals bijvoorbeeld toen de ter dood veroordeelde Pakistaanse christin Asia Bibi toestemming kreeg haar land te verlaten. En we zijn nog niet vergeten hoe in 2014 zo’n 50.000 (christelijke) Yezidi’s het vege lijf probeerden te redden op het Sinjar-gebergte in Noord-Irak, op de vlucht voor de terreur van de Isis.

Als christen voel ik me natuurlijk heel direct aangesproken als het leven van medechristenen in gevaar komt of als zij in belangrijke mate onvrij zijn in de wijze waarop zij hun geloof kunnen belijden en beleven. Voor een zevendedags adventist is die belangstelling extra groot, omdat adventisten niet zelden een specifiek doelwit waren (en soms nog zijn) van discriminerende maatregelen in intolerante landen. Maar daarbij het is belangrijk om niet te vergeten dat niet alleen christenen door intolerantie worden getroffen. Helaas zijn er nog steeds afschuwelijke (en soms dodelijke) uitingen van antisemitisme—ook in de zogenaamde beschaafde landen in de westerse wereld en niet alleen in het Midden-Oosten.

Ook moslimminderheden worden in een reeks van landen vervolgd. Dat is bijvoorbeeld het geval in India, maar ook in Myanmar waar het de Rohingya’s zo moeilijk wordt gemaakt, dat zij op grote schaal hun land ontvluchtten. De situatie is zodanig dat een aantal landen, onder leiding van Gambia, Myanmar zelfs bij het Internationaal Strafhof in Den Haag hebben aangeklaagd wegens genocide. De Chinese maatregelen tegen de Oeigoeren wekken eveneens terecht wereldwijd veel verontwaardiging. Naar schatting is nu een miljoen mannen en vrouwen van deze etnische moslimminderheid in heropvoedingskampen opgesloten. En daarmee is de lijst van voorbeelden van grootschalige religieuze terreur niet uitgeput.

Helaas moeten we ook vaststellen dat groeperingen binnen een bepaalde godsdienst elkaar naar het leven kunnen staan, zoals bijvoorbeeld de islamitische sjiieten en hun soennitische broeders en zusters! Maar voordat we als christenen daar te hard over oordelen doen we er goed aan ons te herinneren dat het eeuwenlang haat en nijd—-en doodslag—-is geweest tussen katholieke en protestantse christenen.

En als we een stapje verder gaan moeten we erkennen dat intolerantie veel verder gaat dan fysieke vervolgingen. Gevoelens van afkeer en intolerantie, zoals bijvoorbeeld ten opzichte van islamitische immigranten, kunnen de maatschappelijke verhoudingen behoorlijk vergiftigen. Het is nog niet zo lang geleden dat katholieken en protestanten elkaar in Noord-Ierland letterlijk naar het leven stonden en nog steeds is de relatie tussen protestanten en katholieken nog niet overal genormaliseerd en hebben verschillende protestantse groeperingen er grote moeite mee elkaar te respecteren.

Ook binnen kerkelijke gemeenschappen vallen op het gebied van tolerantie vaak nog wel wat stappen te zetten. Dikwijls is onbegrip de oorzaak. Maar wat de oorzaak ook mag zijn, we moeten niet vergeten dat intolerantie (en zelfs regelrechte vervolging) begint met gevoelens van antipathie en afkeer die gemakkelijk omslaan in haat en vijandig gedrag. Vrijheid van geloof in belijden en praktijk is een fundamenteel mensenrecht, dat naarmate de wereld verder globaliseert steeds belangrijker wordt. Maar de werking van dat recht houdt niet op bij contouren van een religie of geloofsgemeenschap en zelfs niet bij de muren van een plaatselijke moskee, synagoge of kerk!

Heeft bidden zin?

Vorige week stuurde de voorzitter van de adventistische wereldkerk een boodschap aan de leden wereldwijd met het verzoek te bidden voor de mensen die getroffen zijn door de bosbranden in Australië. Hij riep de kerk op om God te vragen een keer te brengen in de vuurzee die inmiddels flinke delen van Australië in de as heeft gelegd. Enkele dagen geleden stuurde de voorzitter een nieuwe oproep tot gezamenlijk gebed, ditmaal voor degenen die op de Filippijnen bedreigd worden door de vuur- en asregen van de Taal-vulkaan in de Bantangas provincie. Deze vulkaan wordt tot de gevaarlijkste vulkanen in Azië gerekend. Hij voegde eraan toe dat ook het regionale kantoor van de kerk in Zuid-Oost Azië en een universiteit van de kerk, op korte afstand van de vulkaan, worden bedreigd.

Het deed bij mij opnieuw een vraag bovenkomen die ik mezelf al heel vaak heb gesteld. Helpen dergelijke gebedsacties nu echt? En is er een grotere kans op verhoring naarmate er meer mensen aan meedoen? Het is een ingewikkeld probleem. Gelovigen gaan er doorgaans vanuit dat God almachtig is, en dus in staat is om dergelijke gebeden te verhoren. Zij gaan er gewoonlijk ook vanuit dat God de personificatie is van liefdevolle goedheid. Op die basis mogen we toch verwachten dat God gebeden, die hem smeken om bij soort nare situaties als in Australië en op de Filippijnen in te grijpen, graag zal verhoren. Maar als we te maken hebben met een liefdevolle God die almachtig is, zouden we dan ook niet mogen verwachten dat hij dit soort rampen voorkomt?

Gebed speelt in mijn geloofsleven een belangrijke rol, maar niet op de manier die ik soms bij medegelovigen aantref. Ik bid God regelmatig om bescherming, maar ga niet eerst routinematig in gebed voordat ik de auto start om even een boodschap in het dorp te gaan doen. Ik verwacht ook niet dat God een parkeerplaats voor mij vindt als ik in het centrum van Amsterdam ben aangekomen.

Ik vertrouw op de woorden van de apostel Jakobus dat het belangrijk is om voorbede te doen voor ernstig zieke mensen, maar vraag me wel af of de apostel niet wat voorzichtiger had kunnen zijn met de verzekering die hij daarop laat volgen: ‘Het gelovige gebed zal de zieke redden, en de Heer zal hem laten opstaan’ (Jakobus 5:15). We weten immers allemaal dat veel gebeden om genezing zonder het gewenste resultaat blijven. Er is natuurlijk de ontsnappingsclausule dat we onze gebeden steeds vergezeld moeten laten gaan van de slotzin dat niet onze wil, maar die van God de doorslag moet geven. En ja, heel vaak blijkt die goddelijke wil ondoorgrondelijk (of, volgens sommigen wellicht, nogal wispelturig).

Voor heel wat mensen is dit reden om af te haken en het geloof vaarwel te zeggen. Ze kunnen niet geloven in een God die kennelijk wel iemand van zijn verkoudheid wil afhelpen of iemand bijstaat die haar sleutelbos niet kan vinden, maar de andere kant opkijkt als de holocaust plaatsvindt of de bom op Hiroshima valt. Als mensen mij hierop aanspreken en mij vragen waarom God allerlei vreselijke dingen toelaat en waarom hij sommige gebeden kennelijk wel verhoort, maar andere gebeden naast zich neerlegt, dan heb ik geen antwoord.

Toch zijn de problemen rond gebed voor mij geen reden om dan maar niet meer te bidden. Een van de boeken die mij hebben geholpen om, ondanks de vele vragen, toch te blijven bidden is dat van de bekende Amerikaanse schrijver Philip Yancey: Prayer: Does it Make a Difference? (2006). Yancey benadrukt dat God er voor ons is, of wij dat nu al dan niet duidelijk ervaren en voelen. In ons gebed erkennen wij Gods aanwezigheid en antwoorden wij erop. Bidden wil zeggen dat we onze plaats kennen, onze beperkingen en kleinheid beseffen en bereid zijn om te doen wat we kunnen, maar alles verder aan God overlaten. Bidden is vooral ook uitdrukking geven aan onze dankbaarheid voor de vele goede dingen die elke nieuwe dag weer brengt. En het is nadenken over wat we verkeerd hebben gedaan en waarvoor we vergeving nodig hebben. Wat het verder ook mag doen, bidden voor anderen helpt ons onze verantwoordelijkheden voor de ander serieus te nemen. Bidden is stil zijn voor de God die—ook al lijkt het er vaak niet op—op de een of andere manier weet wat er gebeurt en waarom het gebeurt. De apostel Paulus schreef aan de kerkleden in Rome dat wij vaak eigenlijk niet weten ‘wat we in ons gebed tegen God moeten zeggen’, maar dat op de een of andere manier zelfs ons woordloze zuchten voor God waarde heeft (Romeinen 8:26). Dat is op zich al voldoende reden om te blijven bidden.

Studie van het bijbelboek Daniel

Tijdens het eerste kwartaal van dit jaar bestudeert de Adventkerk wereldwijd opnieuw het bijbelboek Daniel. In de afgelopen jaren hebben we een aantal malen themaboekjes voor de Sabbatschool gehad die over de profetieën gingen, en dan met name over de zgn. apocalyptische Bijbelgedeelten. Daarbij kregen we de traditionele adventistische interpretaties voorgeschoteld en de uitleg volgde steevast de historicistische benadering, d.w.z. dat de vervulling van deze profetieën werd gevonden in de loop van de geschiedenis. Een belangrijk onderdeel daarvan is de verschijning van afvallige religieuze systemen die in de eindtijd voor steeds meer problemen zullen gaan zorgen voor de relatief kleine groep die trouw blijft aan God en zijn Woord. Die aanpak vinden we ook in het themaboekje van het kwartaal dat net begonnen is.

Je zou de vraag kunnen stellen waarom het nodig is om steeds weer een vol kwartaal bij dit soort thema’s stil te staan. Komt dat omdat de bedenkers van het studiemateriaal voor de wekelijkse Bijbelstudie bang zijn dat deze onderwerpen geleidelijk aan bij veel kerkleden wat op de achtergrond zijn geraakt? Dat zou inderdaad wel eens het geval kunnen zijn. Ik vermoed dat er een aantal redenen voor zijn.

Helaas is de aandacht voor Bijbellezen en Bijbelstudie onder zevendedags adventisten niet meer wat het ooit was. En er is waarschijnlijk ook wel een zekere vermoeidheid opgetreden als gevolg van het feit dat de behandeling van de inhoud van Daniel en van de Openbaring nauwelijks nieuwe gezichtspunten oplevert. Maar het belangrijkste is, volgens mij, het feit dat allerlei traditionele standpunten velen niet meer zo overtuigend in de oren klinken. Dat geldt zeker ook voor het boek Daniel. Veel kerkleden hebben inmiddels wel begrepen dat er ook andere benaderingen van dit Bijbelboek mogelijk zijn. Volgens de overgrote meerderheid van de bijbelexegeten in onze tijd werd het boek Daniel in de tweede eeuw voor Christus geschreven of samengesteld en niet in de zesde eeuw voor Christus. Het boek ademt de tijd dat Israël belaagd werd door de Seleuciden (een van de machten die voortkwam uit het Griekse wereldrijk). De geleerden zijn vrij algemeen van mening dat koning Antiochus Epiphanes de grote boosdoener was (de ‘kleine hoorn’). Hij liet de tempel op een gruwelijke manier ontwijden!

Ook in het nieuwe themaboekje wordt op dit probleem niet ingegaan. Trouwens ook over andere dingen waarover veel vragen bestaan wordt gezwegen. Ik noem het jaar-dag-principe als voorbeeld. Het themaboekje stelt het voor alsof het een vaststaand feit is dat in apocalyptische tijdrekeningen een dag een jaar voorstelt. Het is belangrijk om hieraan niet te tornen als we via Daniel 8 en 9 bij het jaar 1844 willen uitkomen. Maar de basis voor deze theorie is uitermate zwak. Dat denken ook steeds meer adventistische theologen die aan onze colleges en universiteiten lesgeven. Maar zij krijgen niet de ruimte om openlijk toe te geven dat we hier een flink probleem hebben.

Toen het zevendelige Adventistische bijbelcommentaar, nu al zo’n zestig jaar geleden, werd geproduceerd, worstelden de schrijvers en redacteuren met een aantal lastige vraagstukken, waaronder de kwestie van het dag-jaar principe. Raymond Cottrell, een van de belangrijkste personen achter dit omvangrijke project, gaf later toe dat er een aantal zaken waren die niet langer verdedigd konden worden (waaronder het dag-jaar-principe), maar die zozeer deel geworden waren van de adventistische traditie dat het pastoraal niet verwantwoord werd geacht daaraan te sleutelen! Tja.

Ik heb geen antwoord op alle problemen die naar aanleiding van een studie van het boek Daniel opdoemen. Maar ik ben ervan overtuigd dat het goeddeels verzwijgen van deze problemen de kerk geen dienst bewijst. Het wordt tijd om op een verantwoorde, open manier uit te leggen waar de knelpunten liggen. En ook als bepaalde heilige huisjes sneuvelen kunnen we nog steeds veel inspiratie putten uit het boek Daniel.