Monthly Archives: April 2019

Onder theologen

Het is woensdagmorgen. Ik zit op Schiphol vlakbij Gate B 36, vanwaar over ruim een uur mijn vlucht vertrekt naar Genève. Ik ben op weg naar het adventistisch instituut voor hoger onderwijs, vlak over de Frans-Zwitserse grens, aan de voet van de karakteristieke Salève—een langgerekte plateauberg die ook wel het ‘balkon van Genève wordt genoemd. Vanavond begint daar het tweejaarlijkse congres van de theologiedocenten van alle Europese adventistische colleges en universiteiten. Eigenlijk hoor ik niet helemaal bij die doelgroep. Ik ben immers al geruime tijd met emeritaat en ik heb nooit ergens fulltime theologie gedoceerd. Maar kennelijk word ik toch nog steeds gerekend tot de groep Adventistische theologen die men voor een dergelijk evenement wil uitnodigen en ik ben zeer erkentelijk jegens de Trans-Europese Divisie dat zij voor die uitnodiging zorgen (en dat ik bij hen mijn kosten mag declareren).

Dit soort congressen zijn buitengewoon nuttig, niet alleen vanwege de vele presentaties die over een bepaald thema worden gehouden, maar vooral ook voor de onderlinge contacten en de mogelijkheid om vrij te kunnen praten over allerlei theologische en kerkelijke kwesties die de adventistische gemoederen bezighouden Het thema voor ons congres van de komende dagen is: Pastoral Ministry and Ecclesial Leadership en het gaat dus over de relatie tussen het werk van de predikant en de leiding van de kerk.  Mijn lezing op vrijdagmorgen heeft als titel: The Freedom and Influence of the Pastor.

Een paar dagen geleden kwamen de theologiedocenten van de universiteiten aan de Westkust van de VS bijeen onder het passende motto ‘Conversations among Colleagues’. Dit zou je ook het sub-motto van ons congres kunnen noemen, want dit bepaalt de sfeer en het belang van onze bijeenkomst. Onze bijeenkomst moet een veilige omgeving zijn, waar open gesprekken mogelijk zijn zonder dat men bang hoeft te zijn dat wat men zegt, al dan niet selectief en zonder context, morgen op de een of andere kritische website staat.

Het werk van een adventistisch theoloog ligt gewoonlijk onder diverse vergrootglazen. Collega’s geven krtitisch commentaar en geven aan in hoeverre ze het eens of oneens zijn met wat een theoloog zegt of schrijft. Dat is prima. De dialoog tussen theologen scherpt de inzichten, inspireert tot verdere verdieping of corrigeert. Deze interactie tussen theologen maakt ook duidelijk dat sommige dingen (nog) niet geheel duidelijk zijn of dat verschillende invalshoeken mogelijk zijn.

Maar het werk van de theologen ligt ook onder het vergrootglas van de kerkelijke leiding. Natuurlijk willen kerkelijke leiders op de hoogte blijven van de theologische ontwikkelingen binnen de kerk. Het is belangrijk dat de leiders zelf ook een theologische vorming hebben, want een kerk leiden is heel wat anders dan een verzekeringsmaatschappij managen. De leiders hebben de verantwoordelijkheid om zo nodig bepaaalde ontwikkelingen te stimuleren, af te remmen of te corrigeren. Maar de leiders moeten daarbij wel steeds beseffen dat de vaktheologen een belangrijke rol spelen in het steeds weer doordenken van wat wij geloven, van wat wij aan anderen willen doorgeven en van hoe wat wij geloven onze kerkelijke praktijk en het leven van de individuele gelovige bepaalt. Om hun werk goed te doen hebben de theologen het vertrouwen van de kerkleiders nodig en ook de ruimte om nieuwe vragen te stellen en oude antwoorden tegen het licht te houden. Op dit punt zou nog wel wat verbetering wenselijk zijn.

Het werk van theologen ligt in zekere zin ook onder het vergrootglas van de leden van de kerk in het algemeen. Maar vaak geven zij dat vergrootglas in handen van mensen die zich vooral aan de marge van de kerk bevinden en de ‘officiële’ theologen met grote achterdocht volgen. Helaas zijn er nogal wat speurhonden die constant op zoek zijn naar wat zij beschouwen als ‘ketterijen’ en naar alles wat maar enigszins afwijkt van wat zij zien als de ware Adventleer. Een aanzienlijk aantal websites, een vloed aan dvd’s  en een oneindige reeks publicaties waarschuwen de leden van de kerk om op hun hoede te zijn. Erg veel geestelijke inspiratie kan ik meestal niet in deze websites, dvd’s en publicaties ontdekken.

De theologen in onze onderwijsinstellingen moeten maar gewoon hun werk blijven doen en niet te veel van hun tijd en energie besteden aan het reageren op de critici aan de rand van de kerk. Er wordt immers toch maar zelden met een welwillend oor geluisterd. Hooguit kunnen de kritische activiteiten aan de extreme rechterzijde van het theologisch spectrum de vaktheologen ertoe inspireren om, nog meer dan zij al doen, hun werk toegankelijk te maken voor de kerkleden idie niet theologisch geschoold zijn

Hoe dan ook: in elk geval moet het theologisch gezelschap dat de komende dagen in Collonges bijeen is kunnen genieten van ‘conversations among colleagues’ in een veilige omgeving.

Pasen: De “moeder aller feiten”

Kortgeleden legde ik de laatste hand aan een boek manuscript over het onderwerp van de opstanding. In deze Paas-blog ga ik een paar alinea’s citeren uit dit boek dat, als alles verder volgens plan gaat, over een paar maanden zal verschijnen. Als de uitgever (Stanborough Press in de UK) mijn voorstel volgt krijgt het boek de titel: ‘I Have a Future: Christ’s Resurrection and Mine. (Ik Heb een Toekomst: Jezus’ Opstanding en de Mijne). Onze opstanding is mogelijk doordat de grote Levengever stierf en herrees. De komende dagen staat dat feit weer centraal in ons geestelijk leven.

In dit boek ga ik natuurlijk in op de vraag of we er inderdaad zeker van kunnen zijn dat Jezus inderdaad uit de dood opstond. Zijn er harde feiten waarop we ons kunnen beroepen? Is de opstanding echt een historisch feit? In mijn boek besteed ik een lang hoofdstuk aan deze vraag. Ik citeer hier het laatste gedeelte van dat hoofdstuk.

Als we het hebben over harde feiten kunnen we terugvallen op een feit dat onbetwist historisch is: Een groep mensen die na de kruisiging en graflegging van Jezus totaal uit het veld geslagen waren, raakten ervan overtuigd dat zij niet langer de Levende moesten zoeken bij de doden (Lucas 24:5). Sommigen beweren dat deze overtuiging berustte op een slim uitgedachte samenzweringstheorie of een collectieve hallucinatie. Laat ik enkele regels te citeren uit een boek over Jezus, geschreven door Philip Yancey, die deze verbazingwekkende ontwikkeling in een paar krachtige zinnen samenvatte:

“Dat Jezus erin slaagde om een ongeregelde, onbetrouwbare groep volgelingen te veranderen in onbevreesde evangelisten; dat elf mannen die hem in de steek lieten toen hij stierf later bereid waren een martelaarsdood te sterven vanwege hun geloof in een opgestane Christus; dat dit handjevol getuigen een beweging kon ontketenen die het kon opnemen tegen enorme oppositie—deze reeks veranderingen vormen het meest overtuigende bewijs van de Opstanding.[1]

N.T. Wright zei het kort maar krachtig met deze woorden: “Het was heel onwaarschijnlijk dat de discipelen erop uit zouden trekken en zouden lijden en sterven voor een geloof dat niet op onweerlegbare feiten was gestoeld.”[2] Tal van andere schrijvers benadrukken datzelfde punt. Wat zorgde ervoor dat een man als Petrus, die in Jezus’ donkerste uren zwoer dat hij deze man die door de Joodse elite was gearresteerd en veroordeeld niet eens kende, veranderde in een apostel die slechts een paar weken later een enorme multinationale en multiculturele menigte in Jeruzalem voorhield dat Jezus leefde? Wat overtuigde de twijfelende Thomas dat de Heer inderdaad was opgestaan en gaf hem de moed als zendeling naar India te gaan, waar vandaag de dag nog zo’n vier miljoen ‘Thomas christenen’ hun christen-zijn danken aan zijn radicale bekering? Niet alle oude tradities zijn betrouwbaar, maar er is goede reden om aan te nemen dat de meeste, zo niet alle oorspronkelijke apostelen, behalve Johannes (die een aantal jaren als banneling doorbracht op het Griekse eiland Patmos) een martelaarsdood stierven. Wat dreef hen ertoe een carrière te kiezen die zou eindigen in tegenstand, marteling en aan smadelijke dood? Hoe verklaren we het dat Jakobus, een van Jezus’ halfbroers, een vooraanstaand leider werd in de christengemeente in Jeruzalem, terwijl hij eerder Jezus’ aanspraken absoluut afwees? (Johannes 7:5; Handelingen 15:14-21). De verklaring is die buitengewone, onloochenbare Paas-gebeurtenis.

Dit alles krijgt een nogal onverwachte echo in de woorden van de Joodse theoloog en Israelitische historicus Pinchus Lapide (1922-1997). Hij werd geen christen maar geloofde stellig dat Jezus inderdaad was opgestaan. Volgens hem is dat de enige verklaring voor de geboorte en de groei van het christendom. Hij stelt de volgende klemmende vragen aan zijn lezers: “Hoe valt het te verklaren dat, tegen alle waarschijnlijkheid in, zijn volgelingen niet verstrooid raakten, en niet vergeten werden en dat de zaak van Jezus niet smadelijk eindigde aan het kruis? Met andere woorden: Hoe kon het gebeuren dat de aanhangers van Jezus de .vreselijkste teleurstellingen konden doorstaan en dat Jezus, ondanks alles, de Zaligmaker werd van de Kerk, ook al werden de voorzeggingen niet vervuld en bleef de langverwachte parousia uit?[3]

Lapide concludeert dat de theoriën van alle theologen die de opstanding ontkennen er jammerlijk in falen om uit te leggen ‘hoe een groep ‘hillbillies’ uit Galilea .. . in korte tijd veranderde in een uitbundige geloofsgemeenschap.’ Hij vervolgde: “Geen enkele theorie of hallucinatie kan een verklaring geven voor de revolutionaire verandering in deze bange, verbijsterde groep apostelen die op het punt stonden om de handdoek in de ring te gooien en in wanhoop naar Galilea te vluchten, en voor hoe de herders, boeren en vissers die hun Meester hadden verraden en hem in de steek lieten plotseling konden veranderen in een krachtige zendingsorganisatie, die na het Paasgebeuren overtuigd was de verlossing door Christus.[4]

15 miljoen en de teller loopt . . .

Deze week kwam het bestuur van de wereldkerk samen in Silver Spring (VS) voor de op een na belangrijkste vergadering van het jaar: de zgn.  Spring Meetings. Deze tweedaagse vergadering werd ook bijgewoond door alle divisievoorzitters. (Andere bestuursleden die buiten de VS wonen, zoals de unievoorzitters, komen alleen naar de najaarsvergadering in oktober.)  Deze Spring Meetings was ingeklemd tussen twee bijzondere evenementen. Op woensdagmiddag begon een conferentie over de traditionele opvatting van de kerk dat men, indien enigszins mogelijk, bij militaire dienst moet kiezen voor de status van wapenweigeraar—de zgn. positie van non-combattant. Het is verheugend om te zien dat dit punt weer eens aan de orde wordt gesteld.

De Spring Meetings werden voorafgegaan door een studiebijeenkomst over het thema van kerkverlating (de Nurture and Retention Summit). Kerkverlating is een nijpend probleem en de cijfers liegen er niet om. Dr. David Trim, de persoon die binnen het hoofdkantoor van de kerk o.a. verantwoordelijk is voor het opstellen van de kerkelijke statistieken, vertelde dat sinds 1965 niet minder dan 15.132.555 personen de kerk—vaak korte tijd na hun doop—de rug toekeerden.  Dat is een enorm aantal en verklaart ook in belangrijke mate waarom de kerk niet zo snel is gegroeid als enkele tientallen jaren geleden werd voorspeld.

Het ledental van de Adventkerk staat nu op rond 21 miljoen.  Dat betekent dat de kerk een religieuze groepering is van formaat. Wereldwijd zijn er nu meer adventisten  dan joden en we hebben bijna het aantal Sikhs ingehaald. Beide groeperingen worden tot de wereldgodsdiensten gerekend! Er zijn nu ook beduidend meer adventisten dan jehova’s getuigen of mormonen. Er waar vrijwel alle protestantse kerken flinke verliezen noteren vertoont het adventisme nog steeds een stijgende lijn. Deze positieve geluiden mogen echter het trieste feit niet verdoezelen dat we volgens de officiële kerkelijke statistieken ongeveer veertig procent van alle leden al binnen enkele jaren na hun toetreding weer kwijt zijn.

En dat is helaas nog niet het hele verhaal. De ledenstatistieken van de kerk zijn in heel veel landen volstrekt onbetrouwbaar. Er zijn miljoenen namen in de registers van mensen die niet meer actief bij de kerk betrokken (of zelfs niet meer in leven) zijn. En officieel lid zijn betekent nog niet dat men ook regelmatig naar de kerkdiensten komt. Gemiddeld bedraagt het aantal kerkgangers ongeveer zestig procent van het aantal kerkleden. En daarnaast moeten we vaststellen dat er een grote groep is (wereldwijd gaat het tenminste om ettelijke miljoenen) van mensen die in de kerk opgroeiden maar zich toch niet bij de kerk aansloten.

Het is dus goed dat de kerk nadenkt over deze problematiek en zich afvraagt hoe die exit-stroom kan worden ingedamd. Aan het einde van de beraadslagingen van enkele dagen geleden kwam de voorzitter van de Generale Conferentie aan het woord. Zoals gebruikelijk had hij een aantal citaten van Ellen White bij de hand, dit keer afkomstig uit het boek Christian Service. Die uitspraken moesten een antwoord bieden op het probleem. De remedie is: De mensen moeten aan het werk worden gezet! Actief zijn in de kerk voorkomt dat mensen zich van de kerk afkeren!

Het is zeker waar dat je inzetten voor een ideaal, en actief zijn in een organisatie, belangrijke voorwaarden zijn om je bij die organisatie betrokken te voelen. Maar ik geloof niet dat hiermee de kern van de zaak adequaat is geduid. Toen ik mijn boek Gaan of BlijvenEen Boek voor Adventisten aan de Zijlijn schreef, ontdekte ik eens te meer hoe complex het probleem van kerkverlating is. Maar ik zag vooral dat velen, al dan niet langzaam, richting achterdeur gaan, omdat wat ze in de kerk horen en beleven niet voldoende aansluit bij hun leven van elke dag en omdat ze in de kerk de ruimte missen om zichzelf te kunnen zijn en zich echt welkom te kunnen voelen ondanks hun vragen en twijfels.

Ik zou br. Wilson willen adviseren vaker te praten met mensen die vertrokken zijn en ook om misschien eens wat meer over dit onderwerp te lezen of experts (van binnen en buiten onze eigen kerk) te raadplegen. Dat zou hem er misschien van kunnen overtuigen dat er heel veel oorzaken zijn voor de grootschalige kerkverlating en dat mensen zich alleen geroepen voelen om actief te worden als ze zich ‘happy’ voelen in hun kerk. Dit is dan ook de vraag die vooral gesteld en beantwoord moet worden: Hoe worden we een kerk die door de mensen wordt ervaren als een warm geestelijk huis? Als een geestelijk huis waarin iedereen welkom is, en waar je vragen mag hebben en de ruimte ervaart om de christelijke waarden en adventistische beginselen, in een sfeer van vrijheid en respect, te vertalen naar je eigen situatie. Als je in zo’n geestelijke sfeer terechtkomt is de kans groot dat je nooit wegloopt, maar actief wordt en samen met anderen gestaag zult groeien in je geloof.

EGW: Feit en fictie

In de afgelopen maanden heb ik op diverse plaatsen in Nederland en daarbuiten presentaties gegeven over een iets dat momenteel een ‘hot’ onderwerp is in veel adventistische kringen, namelijk de zgn. Last Generation Theology. Daarbij staat de gedachte centraal dat Christus pas naar onze aarde kan terugkomen als er een groep mensen is die zijn karakter volmaakt weerspiegelt. Ik heb daar onlangs een boekje over geschreven[1] en als gevolg daarvan krijg ik nogal wat uitnodigingen om over dat thema te komen spreken.

De argumenten voor de Last Generation Theology zijn voor een heel groot deel gebaseerd op uitspraken van Ellen G. White.  Deze adventistische pionier heeft enorm veel geschreven, over heel veel verschillende onderwerpen en over een lange periode. In die periode ontwikkelden zich veel van haar denkbeelden. Doordat er zoveel materiaal beschikbaar is ligt het gevaar op de loer dat men daaruit zeer selectief kan kiezen als men steun zoekt voor een bepaalde theorie. Ik heb geconstateerd dat de verdedigers van deze theologische denkbeelden zich daar inderdaad aan schuldig maken. Het gevolg is dat ik mij bij mijn presentaties breed moet oriënteren ten aanzien van wat Ellen White schreef, en daarbij duidelijk laat zien dat een meer gebalanceerde benadering van haar uitspraken misschien niet alle vragen beantwoordt maar zeker geen steun geeft aan deze theologische visie.

Ik krijg na de presentaties dikwijls de kritiek dat ik de geschriften van Ellen White niet voldoende op waarde schat. Sabbat j.l.—toen ik mijn presentaties gaf in kerk was van de Adventgemeente in de Zweedse stad Götenborg, merkte een van de aanwezigen op dat wat Ellen White schreef precies dezelfde status heeft als de Bijbel. Deze persoon claimde iets voor het werk van Ellen White dat zij zelf herhaaldelijk heeft tegengesproken.

Maar de polarisatie rond Ellen White neemt eerder toe dan af, met enerzijds een groep die haar op een enorm hoog voetstuk plaatst en anderzijds een grote groep die steeds meer vragen plaatst bij haar rol en bij aspecten van haar inspiratie. Het is belangrijker dan ooit tevoren dat we onze mening kunnen baseren op feiten.

Pas rond de dertiger jaren van de vorige eeuw groeide de gedachte dat alles wat Ellen White ooit schreef woord voor woord geïnspireerd was. Die ontwikkeling dient gezien te worden tegen de achtergrond van het in die tijd steeds toenemende fundamentalisme in protestants Amerika, met een steeds sterkere nadruk op de verbale (woordelijke) inspiratie van de Bijbel. Dat had ook grote invloed op de adventistische visie op de inspiratie van de Bijbel en op de manier waarop men de inspiratie van Ellen White beoordeelde. Doordat velen in de kerk haar nu ook een woordelijke inspiratie toedichtten, was het logisch om alles wat zij over specifieke onderwerpen had geschreven te verzamelen en uit te geven. Zo ontstond een reeks van zgn. ‘compilations’ (Counsels for Young People, Counsels on Diet and Food, Counsels for Sabbath School Workers, etc. etc.).

Maar sindsdien deden zowel vijanden van de kerk (bijv. D.M. Canright) als mensen die (aanvankelijk) heel loyaal waren jegens de kerk (bijv. Walter Rhea, Ronald Numbers, e.a.) allerlei ontdekkingen over de ontstaansgeschiedenis van veel van Ellen White’s boeken. Daarbij kwam steeds weer de beschuldiging van uitgebreid plagiaat naar boven.

Zo langzamerhand is veel van de kruitdamp rond deze controverses opgetrokken en werd het tijd dat zorgvuldig historisch onderzoek de belangrijkste dingen op een rij zou zetten. In recente maanden zijn twee belangrijke boeken verschenen die heel veel kunnen verhelderen. In de eerste plaats is dat een boekje dat al in 2006 in een kleine oplage verscheen (en toen nauwelijks bekendheid kreeg), maar dat nu opnieuw is uitgegeven. Het is van de hand van dr.  Gilbert Valentine, die heel helder in kaart brengt wat er zoals gebeurde nadat Ellen White gestorven.[2] Er ontbrandde toen een hevige strijd tussen de erfgenamen van Ellen White en de leiding van de kerk over de vraag wie nu de rechten bezat en wie over verdere publicaties van haar hand zou mogen beslissen. Het feit dat Ellen White een flinke schuld had toen zij stierf maakte zaak oneindig veel gecompliceerder.

Een ander boek dat enkele weken geleden verscheen is van George Knight, een expert ten aanzien van de geschiedenis van onze kerk en ook van de problematiek rond Ellen White. Zijn nieuwste boek heet: Ellen White: Afterlife.[3] Hij analyseert de geschiedenis van de receptie en het gebruik van het werk van Ellen White in de eeuw die sinds haar dood is verstreken. Het geeft een fascinerend overzicht van de dilemma’s die naar voren kwamen, en van de aarzeling van de kerk om te erkennen dat er niet altijd een volledig waarheidsgetrouw beeld was gegeven van de persoon en het werk van Ellen White.

De bedoeling van beide schrijvers is geenszins om Ellen White onderuit te halen, maar om feiten van fictie te scheiden en de kerkleden te helpen een evenwichtiger beeld te vormen van deze markante vrouw.

(PS.  De simpelste manier om deze boeken te bestellen is via Amazon.com. )



[1] Reinder Bruinsma, In All Humility: Saying “No” to Last Generation Theology (Oak & Acorn, 2018).

[2] Gilbert M. Valentine, The Struggle for the Prophetic Heritage (Oak and Acorn, 2019)

[3] George R. Knight, Ellen White: Afterlife (Pacific Press Publishing Association, 2019)