Monthly Archives: April 2013

De (allesbehalve) Gouden Eeuw

 

[Vrijdagavond, 26 april, 2013] Op de Nederlandse televisie is onlangs een serie documentaires te zien geweest over de ‘gouden eeuw’ in de Nederlanden. Helaas heb ik niet alle 13 afleveringen gezien, maar de programma’s die ik zag waren meer dan de moeite waard. Er was echter ook een andere kant aan deze periode van voorspoed en grootsheid en die wordt vooral belicht in een prachtig boek dat ik zojuist heb gelezen. Het is: Mensen van Klein Vermogen—Het Kopergeld van de Gouden Eeuw, van de hand van de vermaarde historicus A. Th. Van Deursen.  Eerder wijdde ik al een blog aan twee van zijn andere boeken, namelijk aan Een dorp in de polder en In Katwijk is alles anders (31 Oktober 2012).  Ook van die boeken heb ik genoten.

In zijn boek over de gouden eeuw belicht van Deursen niet de grote daden van de stadhouders en de regenten, zoals in de televisieserie gebeurt, en schrijft hij niet over de rijke kooplieden en de meesters van de schilderkunst die ons land zoveel roem en internationaal prestige bezorgden. Hij richt de schijnwerkers op de gewone man en de leefomstandigheden van de arbeiders, en van de soldaten en andere lieden van minder aanzien. Hij schrijft over de woonomstandigheden, het onderwijs van de ‘gewone’ man en vrouw (of juist het gebrek daaraan) en over hoe de maatschappelijke instellingen (zoals rechtspraak en belastingen, enz.) het leven van de grote massa raakten.

Het is goed om ook bij de wat minder positieve aspecten van deze glorietijd stil te staan. Want ook al meende ex-premier Balkenende dat de VOC-mentaliteit moet herleven, er zijn ook heel wat dingen uit die tijd te melden die ons allerminst met trots vervullen.

Een aantal dingen zijn mij in het bijzonder opgevallen bij het lezen van dit fascinerende boek. In de eerste plaats is het goed te zien hoe relatief de dingen zijn.  Buitenlandse bezoekers aan Nederland prezen destijds vaak uitgebreid de leefomstandigheden van de gewone man. Die waren, zo stelde men herhaaldelijk vast, heel wat beter dan in de omliggende landen. Maar dat neemt niet weg dat deze vaak, naar onze maatstaven (en naar de wijze waarop een ander deel van de bevolking kon leven) gemeten, uiterst erbarmelijk waren. Het hangt er maar vanaf waarmee je de dingen vergelijkt!

Ik heb me verbaasd over veel details in het hoofdstuk over de belastingen in deze periode.  Het systeem van het verpachten van de belastinginning aan particulieren, die eventuele extra inkomsten, boven het door de overheid geschatte bedrag dat men zou kunnen ophalen, in eigen zak mochten steken, was niet bepaald een methode die eerlijkheid en gelijke behandeling bevorderde. Er waren allerlei belastingen die ons nog steeds bekend voorkomen, maar ook waren er belastingen waar we nu vreemd tegen aankijken. Zo was er op een gegeven moment een belasting op het dragen van dure kleding door de gewone man. Dat werd niet gewenst geacht (omdat dit het verschil tussen de standen onduidelijk maakte) en werd daarom met een extra belasting ontmoedigd. Deze belasting hoefde niet betaald te worden door de elite voor wie het dragen van chique kleding geen luxe was, maar ‘normaal’!

Er zijn talloze andere dingen die me zijn opgevallen, maar vooral toch ook wel het feit dat veel hedendaagse problemen al een eeuwenlange geschiedenis hebben. Zo werd er in de gouden eeuw intens geklaagd over ‘de jeugd van tegenwoordig’.  En men vond ook dat men leefde in een tijd van ongeëvenaard moreel verval. (Horen wij deze klaagzang in onze tijd ook niet met grote regelmaat?).

Ook in de kerk was het in de gouden eeuw vaak niet bepaald ‘pais en vrede’.  Misschien kan ik dat de komende dagen in gedachten houden. Ik ben een paar uur geleden  gearriveerd in een congrescentrum in Lyon, waar ik gedurende een vijftal dagen het congres van de Frans-Belgische Unie van Adventkerken zal bijwonen, als een bijzondere gast (ik heb immers mijn officiële werkzaamheden in de kerk in België onlangs beëindigd). Er zijn een aantal lastige ‘issues’ en ik verwacht dat het af en toe wel spannend zal kunnen worden—om het eufemistisch uit te drukken. Maar als dat het geval is kan ik de zaak wellicht enigszins  relativeren door me de frequente kerkelijke ‘woelingen’ in de gouden eeuw in herinnering te brengen! Maar, wie weet, misschien zal het er de komende dagen verrassend vredig aan toe gaan!

 

 

Polderen

 

Met de keuze van mijn onderwerp maak ik het mezelf deze week, wat de Engelstalige versie van mijn blog betreft, behoorlijk lastig. Het gaat dit keer over ‘polderen’ en ik heb geen Engels equivalent voor de term kunnen vinden. Het woord verwijst naar een model van besluitvorming dat uitgaat van de realiteit dat er een veelheid aan meningen is, maar dat het niettemin wenselijk is dat er op basis van consensus een beslissing wordt genomen.

De term spreekt me aan. Dat is deels een kwestie van gevoel. Ik houd van de polder, van deze vooral (maar niet uitsluitend) Nederlandse manier om land te ‘maken’ waar eerder slechts water was.  Ik groeide op in een Noord-Hollands dorp dat was ingesloten door een tweetal grotere en een tweetal kleinere polders: de Beemster en de Schermer—twee droogmakerijen uit de zeventiende eeuw—en de veel kleinere Eilandspolder (die al in de dertiende eeuw werd bedijkt) en de Mijzenpolder (zestiende eeuw). Tegenwoordig woon ik in Zeewolde, in de veel recentere Flevopolder, op de bodem van wat eens de Zuiderzee en vanaf 1932 het IJsselmeer was.

Veel mensen vinden polders saai. Alles is vlak, vaak is er weinig te zien, vinden zij: je moet tevreden zijn met een eentonig stelsel van rechte sloten en even rechte polderwegen. En het waait er altijd.  Anderen, zoals ik, houden van de polder. Ze houden van het feit dat je vér kunt zien; ze houden van het groen en van de ruimte; van de prachtige polderluchten en de windmolens (voor zover die er nog staan). Polders zijn vaak unieke gebieden die veel te bieden hebben. Niet voor niets heeft de Unesco de Beemsterpolder op de wereld-erfgoedlijst  geplaatst.

Hoe het werkwoord ‘polderen’ samenhangt met het zelfstandig naamwoord ‘polder’ is mij niet helemaal duidelijk, maar de beste verklaring die ik las is, dat het maken van een polder in vroeger eeuwen een verregaande vorm van samenwerking vergde van groepen met heel verschillende belangen. Het maken en inrichten van een polder was een megakarwei dat veel organisatie en enorm veel arbeid vergde, maar ook het vinden van de financiering was een belangrijke factor. De makers van de polder waren gedwongen om uitgebreid te ‘polderen’.

Het overleg tussen de sociale partners en de overheid, zoals dat onlangs in Nederland leidde tot een Sociaal Akkoord, is een mooi voorbeeld van het poldermodel dat in ons land al vaker positieve resultaten opleverde.

Maar vaak wordt er nogal geringschattend gesproken over ‘polderen’, alsof het een zwaktebod zou zijn om lang over allerlei problemen te praten en ten slotte tot een compromis te komen, waarbij niemand op alle punten zijn zin heeft gekregen. Als je onderhandelt, zegt men, moet je doorgaan tot je je doel volledig hebt bereikt. Je moet staan voor de dingen waarin je gelooft en niet met een vage consensus genoegen nemen. Als je onderhandelt kun je niet allemaal winnen. Er zijn onvermijdelijk winnaars en verliezers. Dat is dan jammer, maar in elk geval is het resultaat helder.

Ongetwijfeld is het in sommige gevallen zaak om, wat het ook kosten mag, je rug recht te houden en elk compromis uit de weg te gaan. Maar ik ben ervan overtuigd dat het vaak veel beter is om je best te doen om via een proces van geven en nemen tot overeenstemming te komen. Dat geldt in de politiek, vooral in een land als Nederland dat geen duidelijke politieke meerderheid kent. Ik bewonder politici die zo nodig water in de wijn willen doen en met anderen, inclusief politieke tegenstanders, willen streven naar het optimaal haalbare. En dit geldt in veel gevallen ook binnen een kerkgemeenschap. Niet elke beslissing heeft te maken met onveranderlijke bijbelse beginselen die geen enkel compromis toelaten. In veel gevallen zijn er heel andere factoren in het spel die meer met cultuur, geschiedenis en persoonlijke voorkeur te maken hebben. ‘Polderen’ is dan een voluit christelijke manier om barrières te slechten en tot samenwerking te komen.

Samenvattend: ik heb mij er altijd goed bij gevoeld als ik door een ‘polder’ reed of in mijn kerkelijk werk moest ‘polderen’.

 

Geschiedenis

 

Het was een week vol geschiedenis.  Sinds gisteren is, na tien jaar verbouwen, het Rijks Museum  (ja, zo wordt het tegenwoordig, tegen alle grammaticale regels in, geschreven) weer voor het publiek toegankelijk. En dus kunnen we eindelijk weer de prachtige schilderijen die jarenlang waren opgeborgen of aan andere musea waren uitgeleend, gaan bewonderen, maar ook de kist van Hugo de Groot en ‘het stokje’ van Johan van Oldebarneveld en heel veel andere historische voorwerpen. Toevallig arriveerde gisteren ook mijn nieuwe museumjaarkaart en ik ben dan ook zeker van plan om binnenkort naar ‘het Rijks’ te gaan.

Deze week was ook de week waarin Margareth Thatcher overleed. Zoals verwacht waren er zeer gemengde reacties. Nog steeds zijn er Britten—maar ook anderen—die haar verafgoden. Maar er zijn ook nog steeds heel veel mensen die haar verafschuwen. Ik behoor tot die laatste categorie. Toen ik (van 1994 tot 2001) in het Verenigd Koninkrijk woonde, was zij als ‘prime minister’ gelukkig al verleden tijd. Maar ik herinner mij levendig de vele discussies over de Britse politiek met een van mijn naaste collega’s. Hij had geen goed woord over voor mijn Labour sympathieën en ik vond het maar heel moeilijk te begrijpen hoe iemand zijn christelijke visie kon combineren met een politiek die mensen zo uiteendreef als Margareth Thatcher deed. Dat mensen de straat opgaan en een feestje bouwen omdat de Iron Lady dood is, is onbehoorlijk. Maar dat zij bij velen nog steeds heel negatieve gevoelen oproept kan ik goed begrijpen.

En dan was het deze afgelopen week precies twintig jaar geleden dat het bloedbad in Waco (Texas, VS) plaatsvond en de Amerikaanse overheid haar belegering van het hoofdkwartier van de Branch Davidians bestormde met zo’n zeventig dodelijke slachtoffers als gevolg. Er wordt nog steeds gediscussieerd over wat er precies gebeurde en of er geen vreedzamere manier was geweest om de stand-off te beëindigen. In de stad Waco wordt nu zelfs een symposium van deskundigen gehouden om daar nog weer eens een keer allerlei analyses op los te laten.

Voor zevende-dags adventisten is ‘Waco’ een trieste episode die we maar het liefst volledig vergeten. De volgelingen van David Koresh behoorden tot een sekte die uit de Adventkerk was voortgekomen en de meesten van hen waren nog steeds officieel lid van de kerk. Er zijn een aantal belangrijke lessen te trekken uit de trieste gebeurtenissen in Waco. In de eerste plaats was het, vooral in de eerste fase, een public relations fiasco voor de kerk. De kerk had geen duidelijk communicatiestrategie om met een dergelijke ramp te kunnen omgaan. Het duurde geruime tijd voordat de kerk met één mond sprak en een duidelijk verhaal had voor de media. Maar veel belangrijker is, dat men zich blijft herinneren hoe een extreme versie van een fantasierijke apocalyptische boodschap, via een proces van brainwashing, tot gevaarlijk fanatisme en zelfs godsdienstwaanzin kan leiden. En er zijn nog steeds lieden die met hun extreme standpunten, die zij (naar eigen zeggen) op de bijbelse profetieën baseren, mensen in verwarring brengen en op een route plaatsen die gemakkelijk in een nieuw Waco kan uitkomen.

Tenslotte: Morgen heb ik de kans om nostalgisch terug te kijken naar het verleden. Dan tref ik de twee collega’s, die inmiddels net als ik met emeritaat zijn, met wie ik zo’n vijftig jaar geleden een zomer doorbracht in Zweden. Marc Cools, een Vlaming die in Luxemburg woont, Dieter Versteegh, en ik komen morgen, met onze echtgenotes, naar ‘De Valk’ in Houten om bij een gezamenlijke maaltijd herinneringen aan ons Zweedse avontuur op te halen. We studeerden alle drie aan Newbold College en moesten in ons studiegeld voorzien.  Destijds was colporteren (boeken verkopen langs de deuren) in Zweden een populaire manier om snel redelijk wat geld te kunnen verdienen. Het Zweedse publiek was destijds, vooral op het platteland, vaak wel bereid om een buitenlandse werkstudent te helpen door een boek van hem te kopen. Het colportagesysteem binnen de Adventkerk is inmiddels in een groot deel van de wereld ter ziele. Maar het was ooit een slim systeem om adventistische lectuur te verspreiden, terwijl het de kerk (en ook ons drieën) geen windeieren legde.  Ik had een enorme hekel aan het werk, maar zag het als de enige manier om mijn studiegeld bijeen te brengen. Dat lukte dan ook. En na zo’n halve eeuw blijven vooral de leuke herinneringen over. Die hopen we morgen tijdens het verorberen van een paar sliptongetjes weer eens op te halen.

 

Een quiz, een boek, een interview

 

Een quiz.  Als ik op donderdagavond thuis ben kijk ik graag naar Twee voor Twaalf, het quizprogramma waarbij twee duo’s elk twaalf vragen moeten beantwoorden, maar ook de mogelijkheid hebben om, zo nodig, snel naar de antwoorden te zoeken in een reeks van digitale en niet-digitale informatiebronnen.  Het viel mij op dat dit keer één van de teams bestond uit twee mannen, die elk bij hun introductie vertelden dat ze een ‘same-sex’ partner hebben.  In het nog niet zo verre verleden zou een dergelijk detail liever zijn verzwegen, maar nu wordt daar geen enkel geheim van gemaakt.

Een boek. Ik heb in de afgelopen week het meest recente boek van de Amerikaanse misdaadauteur Elizabeth George gelezen. Ik heb geen van haar boeken gemist.  Believing the Lie, dat onlangs verscheen, is opnieuw een boek dat je achter elkaar uitleest.  Ook deze keer is inspecteur Lynley de hoofdpersoon, bijgestaan door Barbara Havers en het echtpaar St. James.  Zij zijn de vaste personages geworden in de boeken van Elizabeth George, maar na verloop van tijd zijn haar boeken wel, qua plots and subplots, steeds ingenieuzer en complexer geworden. Wat dat betreft stelt Believing the Lie niet teleur.

Het viel mij echter  al lezend op hoe de wereld waarin de inspecteur en zijn assistent allerlei misdaden moeten oplossen, is veranderd.  Niet alleen heb ik de indruk dat de boeken geleidelijk aan een grotere dosis seks hebben gekregen, maar nu komen ook aspecten van de samenleving aan bod die eerder niet genoemd werden. In haar laatste boek stelt Elizabeth George het probleem van een onvervulde kinderwens aan de orde, met het draagmoederschap als mogelijke oplossing.  Ook worden we uitgebreid geconfronteerd met een man die zijn vrouw verlaat en een relatie met een manlijke partner begint. De populaire schrijfster gaat er kennelijk van uit dat dit de verkoop van haar nieuwste boek niet negatief zal beïnvloeden.

Een interview.  De beroemde adventistische neurochirurg Ben Carson is meer in het nieuws dan ooit tevoren. De zwarte medicus is o.a. bekend geworden door zijn boeken en zijn  optredens in talk shows. Hij vertelt daarin over zijn kinderjaren en zijn jeugd in een arm eenoudergezin en over hoe hij een succesvol medisch specialist is geworden. Binnenkort gaat hij met pensioen. Er zijn geruchten dat hij nu een gooi zou willen doen naar het presidentschap van de VS. De laatste weken is hij continu in de media aanwezig. Veel van zijn ‘conservatieve’ ideeën slaan aan bij een groot publiek. Misschien zal het Amerikaanse publiek er snel aan wennen dat, na een mormoonse presidentskandidaat, straks wellicht een adventist het hoogste ambt van de VS wil bemachtigen.  Maar dr. Carson heeft zich enkele dagen geleden uitgebreid moeten verontschuldigen over de negatieve opmerkingen die hij op de beruchte Fox-nieuwszender heeft gemaakt over homoseksualiteit en same-sex relaties. Naar officiële adventistische maatstaven waren zijn opmerkingen geheel ‘kosher’, maar bij een flink deel van het publiek schoten deze opmerkingen in het verkeerde keelgat.

Het zou niet moeilijk zijn om aan deze drie ‘toevallige’ berichten over homoseksualiteit een lange reeks andere toe te voegen. Je hoeft ook geen profeet te zijn om te voorspellen dat het onderwerp steeds hoger op allerlei agenda’s zal komen te staan.  De Adventkerk zal er niet aan kunnen ontkomen om er een eerlijke en open dialoog over te voeren, zowel intern als extern. Van de daken roepen dat alle homoseksuele relaties zondig zijn en dat mensen die een homoseksuele geaardheid hebben de wilskracht moeten opbrengen om celibatair te leven—dat is een standpunt waarmee de kerk zich in steeds grotere moeilijkheden brengt.  En het is een standpunt dat veel medegelovigen meedogenloos in de kou laat staan.

Geldt het bijbels ideaal van een monogame heteroseksuele relatie dan niet langer?  Ik meen van wel.  Maar voor velen is het bijbels ideaal (zoals het was ‘van den beginne’) in onze onvolmaakte wereld niet bereikbaar. Als ik de Bijbel lees zie ik allerlei voorbeelden van hoe God er begrip voor had wanneer het ideaal niet altijd werd bereikt (ik denk bijv. aan zijn houding t.a.v. polygamie). De Adventkerk keurt (om een ander voorbeeld te noemen) echtscheiding nog steeds af. Maar tegelijkertijd is er wel een modus gevonden om er zó mee om te gaan, dat niet iedereen die zijn/haar huwelijk heeft zien mislukken de kans op nieuw geluk wordt ontnomen.

Ik heb niet alle antwoorden. Maar ik hoop dat mijn kerk snel de weg mag vinden naar een liefdevollere manier om met het verschijnsel van homoseksualiteit om te gaan. Want we kunnen van één ding zeker zijn: het onderwerp zal niet uit het zicht verdwijnen. En als Ben Carson inderdaad presidentskandidaat wordt, zal hij nog heel wat vragen over dit onderwerp moeten beantwoorden. Hopelijk zal zijn kerk hem helpen om daarbij dan beter beslagen ten ijs komen dan in zijn recente interviews.