Monthly Archives: Oktober 2022

Esther, Ruth en het uniecongres

Mijn vrouw en ik zijn trouwe kijkers van de televisiequiz Twee voor Twaalf. Het is inmiddels een klassiek programma dat al ruim vijftig jaar op de buis is en sinds 1991 wordt gepresenteerd door Astrid Joosten. Er zijn in elke uitzending twee teams van elk twee personen die twaalf vragen over uiteenlopende onderwerpen moeten beantwoorden. De beginletters van de antwoorden moeten dan in de juiste volgorde worden gezet om een twaalfletterwoord te vormen. Als men geen direct antwoord op een vraag weet mag er worden gezocht in een reeks naslagwerken en in sommige gevallen op de computer. Men verdient punten met goede antwoorden, maar verliest punten bij lang zoeken naar antwoorden en bij het zoeken naar het uiteindelijke woord. Al met al een luchtig, maar interessant, en vaak spannend spel.

Veel deelnemers weten echt veel en sommigen zijn ook handig in het snel opzoeken van het gevraagde. Maar op de bijbelse vragen, die met enige regelmaat voorkomen, blijven zij vaak het antwoord schuldig. Zo ook gisteravond. Er werden vrij simpele vragen gesteld over vrouwen in de Bijbel, naar wie ook een Bijbelboek is genoemd. Het ging daarbij respectievelijk om Esther en Ruth. Het eerste team gaf een fout antwoord, en het tweede team wist ook niet wie er werd bedoeld, maar slaagde er in het correcte antwoord op te zoeken. In het verleden keken we ook regelmatig naar het Engelse quizprogramma University Challenge waarin studententeam van diverse Britse universiteiten het tegen elkaar opnemen. Daarbij zijn de vragen gewoonlijk veel moeilijker dan bij Twee voor Twaalf en het is verbazingwekkend hoeveel de studenten vaak weten. Maar als het om simpele bijbelvragen gaat laten ze het als regel afweten.

Onze samenleving is door en door geseculariseerd en nog maar een klein deel van de bevolking beschikt over een stevige bijbelkennis. Kennis van de inhoud van het christelijk geloof en belangstelling voor de kerk als instituut is in de loop van de laatste decennia steeds verder afgenomen. En helaas moeten we vaststellen dat de kerk-—en ook de meeste individuele gelovigen in de kerk—-op dat probleem geen antwoord hebben. Dat bleek ook tijdens de landelijke ledenvergadering van de Adventkerk die op dit moment in Almere plaatsvindt.

Tijdens een vijfjaarlijks kerkelijk congres gaat het vooral om benoemingen van bestuurders en rapportage over de werkzaamheden van de voorgaande bestuursperiode. Dat is nu natuurlijk ook weer het geval. De Coronapandemie heeft er wel voor gezorgd dat veel dingen anders liepen dan gepland! Wat mij tijdens de rapportage vooral opviel was de erkenning dat er de afgelopen jaren te weinig aan evangelisatie is gedaan. Van verschillende kanten werd erop aangedrongen dat dit punt in de komende jaren een veel hogere prioriteit moet krijgen. Maar hoe dat dan zou moeten gebeuren? Dat bleef nogal vaag. Terecht merkte de voorzitter van de Nederlandse Unie op dat we leven in een sterk geseculariseerde maatschappij en dat het een enorme uitdaging is om de geseculariseerde mensen te bereiken. Ja, inderdaad, hoe bereik je de mensen met de bijbelse boodschap die niet meer weten van Esther en Ruth, en die zeggen dat ze nooit in een bijbel lezen?

Het blijft voorlopig zoeken naar nieuwe wegen. De traditionele evangelisatiemethoden werken vrijwel nergens nog in de westerse wereld. De uitdaging is de kern van het evangelie zo te vertalen en te “verpakken” dat onze woorden bij de mensen binnenkomen als antwoorden op de fundamentele vragen die ze hebben. Dat vraagt om geloof, gekoppeld aan expertise en creativiteit, maar ook om durf en de vrijheid om te experimenteren. Een groeiende kerk in onze tijd, en in de toekomst, is een open gemeenschap, maar mensen zich veilig voelen, ook als ze “anders” zijn, en ook als ze vragen hebben waarop geen onmiddellijke antwoorden voorhanden zijn. Het moet een kerk zijn waarin geseculariseerde mensen welkom zijn en waar ze zich senang voelen door de onderlinge warmte en verbondenheid. Het verleden van de kerk kan ons inspireren, maar niet als een model dat we in alles moeten volgen. Helaas is dat voor velen nog te vaak een uitgangspunt.

Het doel van het bereiken van de geseculariseerde mensen om ons heen zal in de nieuwe bestuursperiode die nu begint niet op slag verwezenlijkt kunnen worden. Maar het begint allemaal met het inzicht dat we als kerk samen een open gemeenschap moeten zijn (en in veel gevallen moeten worden!) die mensen aantrekt en niet afstoot of onverschillig laat—-zoals nu nog zo vaak het geval is. Dat is een voorwaarde om een groter deel van onze jeugd binnenboord te houden en mensen die op zoek zijn naar zingeving en zekerheid een plek van geloof, hoop en liefde te kunnen bieden.

Ik blijf (soms tegen beter weten in) hopen dat de kerk die mij lief is in de komende jaren die weg duidelijker zal inslaan dan nu dikwijls het geval is, en dat de wens van het bereiken van onze geseculariseerde medemens meer is dan een vrome slagzin zonder wezenlijke inhoud.

Bert Haloviak en 666

Op 18 oktober overleed Bert Haloviak op 84-jarige leeftijd. Bert was een fantastisch mens, en zal door allen die hem kenden heel erg gemist worden. Jarenlang was hij het hoofd van de afdeling van de Adventkerk die zorgt voor de kerkelijke archieven en het opstellen van de statistieken. Bij allen die geïnteresseerd zijn in de geschiedenis van de Adventkerk was Bert Haloviak vooral bekend vanwege zijn fenomenale kennis van het verleden van de kerk. Ik leerde hem kennen in 1992, toen ik enkele weken research deed in het archief van het hoofdkantoor in Silver Spring, niet ver van de Amerikaanse hoofdstad Washington. Daar, in de kelder van het Generale Conferentiekantoor, was het domein van Bert Haloviak. Ik was er hartelijk welkom in het kader van het werk aan mijn proefschrift, waarop ik in augustus 1993 aan de Universiteit van London (UK) promoveerde.

Ik deed onderzoek naar de relatie tussen het adventisme en het rooms-katholicisme in de periode van 1844 tot 1965 (de tijd van het Tweede Vaticaanse Concilie). Veel van mijn werk had ik al gedaan in de James White bibliotheek van Andrews University en in de katholieke Notre Dame University in South Bend (Indiana), op ca. 30 kilometer afstand van Andrews. Maar er waren een aantal specifieke bronnen die ik in het kerkelijk archief wilde napluizen. Zoals elke researcher weet, kom je bij je onderzoek vaak op het spoor van interessante “bijvangsten.” Zo ontdekte ik bij het doorzoeken van de notulen van de bestuursvergaderingen van de Review and Herald Publishing Association dat men kort na de dood van Ellen White besloot om een-derde van de begrafeniskosten te betalen. Ellen had flinke schulden toen zij stierf en de kosten voor haar begrafenis vormden voor de familie een groot probleem. Na aanzienlijke discussie besloot men de kosten in een aantal porties te splitsen, waarbij de uitgeverij een derde deel ophoestte. Ik keek daar wel van op. Stel je voor: de profetes sterft en dan ontstaat er een discussie over de kosten van haar uitvaart! In diezelfde notulen vond ik kort daarna een verzoek van William White, Ellen’s zoon die nu een belangrijke rol ging spelen bij de zorg voor haar literaire nalatenschap. Hij kreeg nul op het rekest toen hij om vergoeding vroeg voor een nieuwe schrijfmachine. Men meende dat zijn activiteiten niet dusdanig uitgebreid waren dat hij die nodig had.

Het ging mij echter om andere dingen die veel rechtstreekser met het onderwerp van mijn proefschrift te maken hadden. Nadat ik een paar dagen intensief bezig was geweest, kwam Haloviak naar mij toe met een flinke doos in zijn handen. “This is my 666-box,” zei hij. De doos bevatte documentatie over de manier waarop de kerk met de uitleg van het mysterieuze getal 666, dat we in de Openbaring van Johannes tegenkomen, was omgegaan. “Het is nog niet gecatalogiseerd,” zei hij. “Kijk er maar eens naar, er zit vast wel wat van je gading bij.” Dat bleek inderdaad het geval te zijn. Ik vond o.a. de notulen van een tweetal door de kerk benoemde studiecommissies die tevergeefs aan het einde van de jaren 1930 hadden geprobeerd historische steun te vinden voor de traditionele uitleg, namelijk dat het getal 666 zou slaan op een titel die de paus zou hebben gebruikt: Vicarius Filii Dei. De conclusie was dat deze titel alleen te vinden was in een vervalst document en dat adventistische evangelisten niet langer hun geliefde uitleg moesten gebruiken dat “het getal van het beest” slaat op een pauselijke titel. Ook al beamen alle experts deze conclusie, toch wordt dit sensationele argument in allerlei evangelisatieacties en populaire publicaties over de Openbaring nog dikwijls gebruikt.

Ik was Haloviak natuurlijk heel erkentelijk voor zijn hulp bij mijn onderzoek. Het waren een paar heel vruchtbare weken. Helaas had hij mij niet tevoren gewaarschuwd dat ik maar beter in de keuken, die zich naast de archief-afdeling bevindt, geen koffie kon klaarmaken. Toen ik mijn potje oploskoffie tevoorschijn haalde en een beker koffie wilde brouwen, kwam er luid protest van iemand van de nabijgelegen Ellen G. White Estate—de afdeling die nog steeds de zorg heeft voor de publicaties van Ellen White. In deze omgeving was koffie maken kennelijk een regelrechte doodzonde. Maar het verzuim om mij daarvoor te waarschuwen heb ik Bert Haloviak graag vergeven.

Naderhand, tijdens de jaren dat ik algemeen secretaris was van de Trans-Europese Divisie van de Adventkerk, had ik vooral contact met Mary, de vrouw van Bert. Zij was de administratieve rechterhand van de functionaris die binnen het hoofdkantoor de eerstverantwoordelijke was voor de relatie tussen de divisie en de Generale Conferentie. Als algemeen secretaris had ik als een van mijn taken het rekruteren van zendelingen voor de landen die destijds onder onze zorg vielen—-o.a. Pakistan, de meeste landen in het Midden-Oosten en het pas “geopende” Albanië. Daarover had ik heel frequent contact met Mary. Naar haar gaan mijn gedachten nu in het bijzonder uit. Ik wens haar sterkte nu zij zonder Bert verder moet. Haar gemis is uiteraard oneindig veel groter dan dat van de velen die, net als ik, Bert vooral leerden kennen vanwege zijn professionele gedrevenheid en grote kennis. Maar ook zij missen hem vanwege de uitzonderlijk fijne mens die hij was.

Is God ‘in control’?

Een paar weken geleden was ik de gastspreker in de digitale sabbatschool van Adventist Today. Elke week schakelen zo rond de 130 à 150 computers in, met waarschijnlijk in totaal zo’n 200 deelnemers. Ik heb inmiddels een aantal keren een presentatie voor dit wekelijkse seminar verzorgd, die steeds wordt gevolgd door een intense discussie. Dit keer was mijn onderwerp hoe we als postmoderne mensen het boek Openbaring moeten lezen. Ik verdedigde mijn overtuiging dat het in dit laatste Bijbelbijbel gaat om het totaalbeeld dat door de profeet wordt geschilderd en dat we ons daarop moeten concentreren, in plaats van steeds maar bezig zijn met de toepassing van allerlei details op historische personen of gebeurtenissen. Johannes verwoordt onder inspiratie het metaverhaal van de grote strijd tussen goed en kwaad, met telkens weer andere spelers. In die kosmische strijd is de kerk van Christus de inzet. De godsgetrouwen maken dikwijls moeilijke tijden door, maar het komt goed! Christus overwint voor en met zijn kerk. In mijn conclusie gaf ik aan dat we geen angst hoeven te hebben, omdat God toch uiteindelijke alles ‘under control’ heeft.

Bij de discussie werd die laatste opmerking, dat God alles ‘under control’ heeft, in twijfel getrokken. Want, we zien toch wel heel veel dingen om ons heen die ons daaraan doen twijfelen! Dat wijzen op Gods ‘control’ klinkt, zo zei de persoon die dit punt aanzwengelde, veel te Calvinistisch. Calvinisten wijzen heel nadrukkelijk op Gods soevereiniteit. Wij zijn kleine, zondige mensen en moeten niet zo vermetel zijn dat we God op het matje kunnen roepen, en Hem kunnen vragen waarom Hij allerlei dingen toelaat. Het is zoals wij vanouds zingen: ‘Wat God doet dat is welgedaan, zijn wil is wijs en heilig.’

Het gegeven dat God alles in de hand heeft en dat er niets gebeurt zonder dat Hij het nadrukkelijk wil, of het bewust toelaat, staat, volgens de vragensteller, op gespannen voet met onze menselijke vrije wil. Hij stuurde mij naderhand nog de tekst van een artikel dat hij over dit onderwerp had geschreven. Ik heb het met aandacht gelezen. De auteur is Jack Hoehn en het is de moeite waard naar hem te luisteren. (Hij schreef o.a. het boek Adventist Tomorrow, met als ondertitel: Fresh Ideas While Waiting for Jesus, dat werd uitgegeven door de Adventist Today organisatie en via Amazon kan worden besteld.) Hij haakt aan bij het concept van de grote strijd tussen goed en kwaad. Wij weten met absolute zekerheid wie die strijd zal winnen, maar dat wil niet zeggen dat de Winnaar op elk moment, voordat de laatste slag gestreden is, precies weet hoe elke fase van de strijd, op weg naar de onvermijdelijke overwinning, zal verlopen. Want veel hangt steeds af van de keuzes en strategieën van de vijand. In die zin is God dus niets steeds ‘in control’ van alles.

Richard Rice, emeritus professor van de Divinity school van Loma Linda University, is een verdediger van wat hij de ‘openness of God’ noemt. Hij stelt dat God alles weet voor zover Hij dat kan weten. Veel dingen zijn echter nog ‘open’, want God heeft ons een eigen wil gegeven en Hij geeft ons echte vrijheid, en wacht dus af hoe wij die zullen gebruiken. Jack Hoehn stelt voor dat wij niet moeten denken en spreken in termen van ‘control’, ‘alwetendheid’ en ‘soevereiniteit’, maar in termen van Gods liefde. Wij kunnen ervan op aan dat God in zijn liefde alles zo geregeld heeft dat zijn uiteindelijke doel voor de wereld, en voor elk van ons persoonlijk, zal worden bereikt. Zolang wij niet aan die liefde—-hoe onbegrijpelijk soms ook—-twijfelen, zitten we op het juiste spoor.

Team spirit

Er zijn maar weinig activiteiten die meer voldoening schenken dan het bezoek aan een goede boekwinkel, een paar fijne boeken uit te kiezen en dan bij de kassa af te rekenen met boekenbonnen. Het is een van de dingen die deze week op mijn programma staan. Ter gelegenheid van mijn recente verjaardag kreeg ik een stapeltje boekenbonnen die erom schreeuwen te worden besteed. Maar ik kreeg ook enkele boeken van mensen die mij goed kennen en dus in staat waren iets te kiezen dat goed bij mijn interesses past. Eén daarvan heb ik dit weekend uitgelezen en heb ervan genoten. Ik kan het iedereen aanbevelen. Ik ben een liefhebber van biografieën en de gever was daarvan op de hoogte! Het betreffende boek is een biografie van een in Kampen geboren medicus die vooral beroemd is geworden door zijn aandeel in de ontwikkeling van de kunstnier, met de titel: De man die miljoenen levens redde: Dokter Kolff – 1911-2009. De auteur is journalist Herman Broers en het boek is in 2018 uitgegeven door de Amsterdamse uitgeverij Balans .

Het boek is het fascinerende verhaal van een man die in de Tweede Wereldoorlog de medische kennis van hemzelf en een groep Kamper collega’s wist in te zetten om een groot aantal mensen, die de Duitsers wilden wegvoeren voor “arbeitseinsatz” of erger, het leven te redden. Maar al vanaf het eerste begin van zijn loopbaan was Kolff geobsedeerd door de gedachte dat mensen met nierfalen zouden kunnen worden geholpen als er een apparaat zou zijn dat het fatale surplus aan ureum uit het bloed kon verwijderen.

Uiteindelijk bleken er in de jaren na de oorlog in Nederland te weinig mogelijkheden voor deze geniale man om de verdere ontwikkeling van zijn dialyse-apparaat te realiseren en verhuist hij met zijn gezin naar de Verenigde Staten, waar hij na verloop van tijd uitgroeit tot de voornaamste pionier op het gebied van het ontwikkelen van kunstharten.

Al lezend raakte ik ervan overtuigd dat dit boek een belangrijke rol zou kunnen spelen bij leiderschapstrainingen. Niet omdat Kolff een volmaakte leider was, met een gelijkmatig temperament en onberispelijke contactuele eigenschappen, maar omdat hij een goede teamleider was. Kolff werkte met een team dat uiteindelijk uit tientallen (of zelfs meer) mensen bestond. Wat Kolff tot een heel bijzondere leider maakte, was zijn vermogen om een goed team te samen te stellen en dat langdurig te enthousiasmeren. In de beginfase van zijn carrière betaalde hij naaste medewerkers dikwijls uit eigen zak. Bijzonder is vooral ook zijn vaste gewoonte om door de jaren heen elke morgen een half uur met zijn staf bijeen te komen om elkaar op de hoogte te houden van wat iedereen aan het doen was. Hij wist dat goede communicatie essentieel is.
Wellicht was het meest bijzondere aan Kolff’s leiderschapskwaliteiten dat hij andere mensen in zijn team een groot deel van de eer gaf als er een doorbraak was in het onderzoek of een mijlpaal werd bereikt in de toepassing van een apparaat of hulpmiddel dat men samen had ontwikkeld. Toen het eerste kunsthart, dat Kolff en zijn team hadden ontwikkeld, kon worden geïmplanteerd, werd het genoemd naar een van de medewerkers die een belangrijk aandeel had in de laatste fase van de ontwikkeling ervan. Het werd niet het Kofff-hart, maar het Javik-7-hart. Die houding liep als een rode draad door de loopbaan van Kolff. Teleurstellingen—en die waren er voortdurend–moesten gezamenlijk worden verwerkt, en successen stonden op naam van het gehele team!
Dit principe van goed teamwerk, waarin alle leden van het team de kans krijgen hun gaven te ontwikkelen en waarin allen delen in de eer als iets met succes wordt afgerond, is fundamenteel in goed leiderschap. Helaas is dat lang niet altijd het geval en vraagt het grote ego van de leider er dikwijls om dat hij/zij alle credit ontvangt. We zien dat in het bedrijfsleven, in de wetenschappelijke wereld, maar helaas ook op het kerkelijk erf. Ook in plaatselijke gemeenten en in kerkelijke overkoepelende organisaties, trekken leiders vaak alle eer naar zichzelf toe. En zij zouden toch in elk geval beter moeten weten, omdat de grote Leider, die christenen zeggen te willen volgen, hen een heel ander voorbeeld heeft gegeven. Kolff was geen gelovige, maar op dat punt is hij een voorbeeld geweest voor veel christelijke leiders.

Volledige toewijding

Een van de slogans die de Adventkerk enkele jaren geleden lanceerde was: TOTALE BETROKKENHEID VAN ALLE LEDEN (Total Member Involvement). Ik heb onlangs nog eens enkele artikelen en preken bekeken waarin wordt uitgelegd waar het bij dit streven naar ‘totale betrokkenheid’ van alle kerkleden om draait. Het is de naam voor een wereldwijde evangelisatiestrategie. Alle leden worden opgeroepen om op alle mogelijke manieren te getuigen, zodat de verspreiding van de Adventistische boodschap een nieuwe impuls krijgt.

Persoonlijk leg ik liever de nadruk op “volledige toewijding” dan op “totale betrokkenheid” bij een evangelisatie-strategie. Wat betekent het om ergens toegewijd aan te zijn? Het is meer dan de bereidheid om tijd vrij te maken iets te doen. Het heeft te maken met alles wat we zijn en hebben. Er is een groot verschil tussen louter betrokkenheid en volledige toewijding. We weten wat er nodig is om een ontbijt met ham en eieren te maken. De kip moet betrokken zijn door het ei te leveren. Maar voor de ham heb je een varken nodig dat volledig toegewijd is.

Het Engelse woord “Commitment” heeft Latijnse wortels: Het is afgeleid van het woord committare, d.w.z. samenbrengen, verenigen, verbinden. Woordenboeken verwijzen naar een proces van zich ergens aan binden, intellectueel of emotioneel, zoals aan het uitvoeren van een project. Of een belofte om iets te doen; je verplicht of gedwongen voelen. Je zou kunnen zeggen dat het betekent dat je ergens volledig voor gaat.

In de Bijbel vinden we voorbeelden van mensen die zich volledig hebben ingezet. Denk aan Noach en zijn ark-project waaraan hij vele tientallen jaren onafgebroken werkte, misschien wel 120 jaar lang. Denk aan Abraham en zijn bereidheid om naar een onbekend land te reizen en een onbekende toekomst tegemoet te gaan. Denk aan Mozes en het leiderschap dat hij gaf aan een enorme schare tijdens de uittocht uit de slavernij in Egypte en het daaropvolgende veertigjarige verblijf in de woestijn. Denk aan Ruth, die na haar tragische verliezen niet bereid was Naomi, en de God die zij had leren kennen, op te geven. Denk aan de apostelen, aan hun moed om het evangelie naar verre oorden te brengen en die, behalve Johannes, een martelaarsdood stierven.

Maar we kunnen ook denken aan veel recentere voorbeelden van totaal toegewijde mensen:
* Martin Luther King jr, die een droom had en daarvoor stierf.
* Albert Schweitzer, de getalenteerde theoloog, musicus en arts, die een groot deel van zijn leven onder primitieve omstandigheden doorbracht in een Afrikaans ziekenhuis in Lambarene, in de Afrikaanse staat Gabon.
* Moeder Theresa en haar levenswerk voor de allerarmsten in India.
* Nelson Mandela, die zijn land naar een nieuwe toekomst leidde, na vele jaren gevangen te hebben gezeten op Robin Island.
En ik zou de namen kunnen noemen van veel toegewijde mensen – die ik in de loop der jaren heb leren kennen, binnen en buiten de kerk.

Wat is christelijke toewijding?
Christelijke toewijding is niet in de eerste plaats toewijding aan een aantal leerstellingen, hoe belangrijk dit element ook is. Christelijke toewijding wordt subliem beschreven in Marcus 12:30, 31: Toegewijd zijn is de Heer, onze God, liefhebben met heel ons hart, heel onze ziel, heel ons verstand en heel onze kracht. En dit moet worden aangevuld met het liefhebben van onze naaste als onszelf.

Totale toewijding is een toewijding aan de christelijke kernwaarden van liefde, gerechtigheid en waarheid. En ja, het omvat ook dienstbaarheid en het aanvaarden van verantwoordelijkheden. Maar dat is niet waar het begint. Volledig toegewijd zijn aan Jezus Christus betekent dat we zijn discipelen zijn, die naar Hem kijken als de primaire bron van inspiratie voor ons leven. En dan volgt al het andere.