Monthly Archives: April 2021

Ridder

Omdat ik wist dat het een drukke week zou worden had ik alvast mijn blog voor deze week geschreven. Maar die blog is in de ijskast gegaan tot volgende week, want ik wil even aandacht besteden aan een bijzondere gebeurtenis die mij echt overviel. Op maandagmorgen werd ik met mijn vrouw min of meer ontvoerd naar het gemeentehuis van Zeewolde, waar we werden ontvangen door Gerrit Jan Gorter, de burgemeester van onze woonplaats. Zo langzamerhand begon het me te dagen wat er aan de hand was. De laatste werkdag voor de verjaardag van de Koning is er de traditionele “lintjesregen” en twee vrienden hadden, zo bleek, mij voorgedragen voor een koninklijke onderscheiding en hadden het genoegen om te zien dat mijn naam door het selectieproces was gekomen. En als gevolg daarvan kon de burgemeester mij en mijn vrouw, en de tien gasten die in het geheim op de hoogte waren gesteld en al in de raadzaal op de voorgeschreven Corona-afstand zaten te wachten, mededelen dat het Zijne Majesteit “had behaagd” om mij te benoemen tot “ridder in de Orde van Oranje Nassau.” Wegens de Corona-beperkingen mocht hij mij niet zelf de versierselen opspelden, maar verzocht hij mijn vrouw Aafje dat te doen.

De burgemeester hield een fijne toespraak waaruit persoonlijke betrokkenheid bleek en waarin hij er blijk van gaf dat hij zijn “huiswerk” had gedaan. De opsomming van mijn kwaliteiten en van een hele reeks van dingen die ik in mijn leven heb kunnen doen had wel een tandje minder gekund. Misschien hadden degenen die de voordracht hadden gedaan bepaalde dingen een beetje te stevig aangezet om de kansen te verhogen dat ik door de selectie zou komen. Maar het was allemaal erg sympathiek en de burgemeester had zich zelfs in mijn wekelijkse blogs verdiept om wat meer achtergrondmateriaal voor zijn toespraak te vinden.

De Orde van Oranje-Nassau werd op 4 april 1892 opgericht om Nederlanders in ons Koninkrijk (inclusief de West) te eren die “zich bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt voor de samenleving.” Bij die samenleving hoort, in de woorden van de burgemeester, ook zeer nadrukkelijk het kerkelijk aspect. Dit jaar ontvingen 2832 burgers een koninkrijke onderscheiding, van wie ruim 86% werden benoemd tot “lid” van de Orde, en 325 personen in de rang van “ridder”.

De plaatselijke en regionale pers van onze woonplaats en omgeving besteedde uitgebreid aandacht aan de onderscheiding aan vier Zeewoldenaren, onder wie Helma Lodders, lid van de Tweede Kamer voor de VVD, die de onderscheiding in Den Haag uit handen van de kamervoorzitter ontving. Tot mijn verbazing stond ik in het Nederlands Dagblad—de christelijke krant waarop ik zelf ook geabonneerd ben, vermeld met een kort artikeltje, te midden van ca. dertig personen uit het Nederlands kerkelijk leven die ook dit jaar waren onderscheiden.

Ik zal mijn buitenlandse vrienden moeten uitleggen dat “ridder” zijn in deze Nederlandse orde niet dezelfde betekenis heeft als een ‘knighthood” heeft in Engeland en dat ik niet plotseling als “Sir” kan worden betiteld. Ik zal ook niet dagelijks met mijn versierselen mogen pronken, want er zijn duidelijke draagvoorschriften en er is een klein insigne dat in het knoopsgat van een colbert kan worden gepind.

Het ontroerde mij dat twee van mijn vrienden—Bert Slond in Naaldwijk die ik al zo’n 65 jaar ken, en ds Wim Altink, een van mijn meest gewaardeerde collega’s en opvolger als voorzitter van de Nederlandse Adventkerk—het initiatief hadden genomen om mij voor te dragen en daarin veel tijd en energie te steken. Ook het grote aantal warme reacties uit binnen- en buitenland deden mij goed. Het is fijn om af en toe te horen dat je inspanningen voor heel wat mensen iets hebben betekend. Onvermijdelijk is ar natuurlijk ook altijd een enkeling die het allemaal maar bedenkelijk vindt. Op de facebook pagina van de kerk sprak iemand zijn bezorgdheid uit dat het accepteren van een wereldse medaille toch wel de grens overschrijdt die de ontvanger in de sfeer van het verfoeide katholicisme brengt. Hoe dat in elkaar steekt is mij niet duidelijk, maar dat te onderzoeken heeft geen hoge prioriteit. Bij alle lof kan een enkele kritische noot misschien geen kwaad.

Het schrijven van deze blog moest er even zo tussen door. Want deze week (ook vandaag en morgen nog) is er een symposium over “Adventisme en Apocalyptiek”, dat georganiseerd is door de Duitse adventistische universiteit (Friedensau Universiteit), dat me een heel groot deel van de dag (samen met ruim 200 anderen) in Zoom-verband achter mijn laptop houdt. Dagelijks schrijf ik een rapport voor de Spectrum website en vandaag heb ik ook het voorrecht een lezing te houden. Het is maar goed dat ik altijd probeer heel tijdig me op dit soort dingen voor te bereiden. Maar een beetje stressig is deze week wel geworden . . .

De Voorjaarsvergadering van de kerk: “Nou, en . . . ?

Vorige week heeft het Algemeen Bestuur van de Generale Conferentie zijn voorjaarsvergadering gehouden. Het is een van de twee grote jaarlijkse vergaderingen van dit comité, met vertegenwoordiging uit de hele wereld. De voorjaarsvergadering verliep dit keer, vanwege de aanhoudende pandemie, opnieuw via Zoom.

Tijdens deze voorjaarsvergadering domineerden twee punten de agenda: de vervanging van twee leiders van de Generale Conferentie en het besluit om een eendaagse bijzondere zitting van de Generale Conferentie te houden. Terwijl ik van over de oceaan de gang van zaken zo goed mogelijk probeerde te volgen, bleven er voor mij in beide gevallen een aantal ernstige vragen.

Kort voordat de voorjaarsvergadering zou plaatsvinden, kondigden zowel de huidige algemeen secretaris van de Generale Conferentie als de penningmeester van de Generale Conferentie aan dat zij met pensioen wilden gaan. Volgens het beleid van de kerk vindt de vervanging van leiders in de GC normaliter plaats wanneer de wereldkerk bijeen is in een zitting van de Generale Conferentie (het vijfjaarlijkse wereldcongres). Er is echter een bepaling dat, indien nodig, een dergelijke vervanging in de periode tussen twee wereldcongressen kan worden geregeld. Op divisieniveau kunnen leden van het Dagelijks Bestuur (president, secretaris en penningmeester) tussentijds worden vervangen via een benoemingscomité (in aanwezigheid van de voorzitter van de GC of iemand die hij heeft aangewezen om hem te vertegenwoordigen), en na een stemming door het Algemeen Bestuur van de divisie. De procedure is vergelijkbaar wanneer een lid van het Dagelijks Bestuur van de GC moet worden vervangen. Een benoemingscomité wordt gekozen uit de leden van het bestuur. Deze commissie komt vervolgens bijeen onder leiding van de voorzitter van de Generale Conferentie, en het voorstel van deze commissie wordt ter stemming voorgelegd aan het bestuur. De procedure die vorige week werd gevolgd om een nieuwe algemeen secretaris en een nieuwe penningmeester te kiezen, was dus volkomen wettig en correct.

Toch voelt het niet goed wat er gebeurd is. Helaas is het vrij gebruikelijk geworden dat leiders in een divisie of in de Generale Conferentie hun aftreden relatief kort voor een vijfjaarlijks congres aankondigen. Toegegeven, op dit moment liggen de zaken enigszins anders vanwege de Corona-beperkingen, die hebben geleid tot uitstel van het wereldcongres, met een veel bredere vertegenwoordiging uit het wereldveld dan het geval is in de Najaarszitting of de Voorjaarsvergadering. Ik (en vele anderen) zijn echter van mening dat als regel zo min mogelijk in de loop van een bestuursperiode van leiders moet worden gewisseld. Het lijkt er echter sterk op dat het soms de voorkeur heeft van de zittende leiders om veranderingen al door te voeren kort voordat er een wereldcongres is. Algemeen wordt erkend dat het huidige leiderschap een veel grotere invloed op het verkiezingsproces heeft wanneer de veranderingen tussen de zittingen worden doorgevoerd dan tijdens een wereldcongres het geval zou zijn. En als dit geen feit is, dan is het in ieder geval een perceptie die moet worden vermeden.

Ik blijf dus met de vraag zitten: Had men de twee aftredende functionarissen er niet van kunnen overtuigen om tot volgend jaar op hun post te blijven? Of, als er een verandering moest komen, had er dan geen interim-regeling kunnen komen totdat de kerk een reguliere zitting zou hebben met een veel bredere wereldwijde vertegenwoordiging?

Eén aspect mag niet uit het oog worden verloren. De kerk is gewoonlijk zeer terughoudend om nieuwe namen in overweging te nemen wanneer pas onlangs mensen in een functie zijn gekozen, zeker als het gaat om het uit drie leden bestaande Dagelijks Bestuur. En als je twee gloednieuwe functionarissen hebt, wordt er vaak voor gepleit dat, omwille van dezelfde stabiliteit in het leiderschap, de andere functionaris herkozen moet worden. Dit betekent – denk ik – dat het nettoresultaat van de stemming op de Voorjaarsvergadering de kans aanzienlijk heeft vergroot dat de huidige voorzitter van onze wereldkerk voor een nieuwe termijn zal worden herkozen wanneer de kerk over ongeveer een jaar bijeenkomt tijdens het wereldcongres zitting (in de gereorganiseerde vorm waartoe al eerder is besloten). Sommigen zullen blij zijn met dit vooruitzicht, maar voor anderen riekt dit te veel naar kerkpolitiek.

Het andere belangrijke punt dat de voorjaarsvergadering behandelde was van technische aard. De statuten van de kerk bevat momenteel geen bepaling om een wereldcongres te houden in – ten minste gedeeltelijk – virtuele vorm, waarbij veel mensen langs elektronische weg deelnemen. Daarom wordt voorgesteld een GC-congres van één dag te organiseren met slechts één agendapunt, namelijk de wijziging van de statuten om virtuele aanwezigheid en deelname aan een wereldcongres mogelijk te maken. Daarvoor is een nogal kunstmatige procedure bedacht.

Ik moet zeggen dat ik dit niet goed begrijp. Een minimaal aantal afgevaardigden (400) samen komen in dit speciale eendaagse congres om dit voorstel op een rechtsgeldige manier te kunnen afhameren. Dat lukt wellicht net ondanks de huidige reisbeperkingen. Maar als het legaal is om een Autumn Council en Spring Meeting voor een belangrijk deel virtueel te houden, waarom kan dan een sessie van het wereldcongres niet virtueel bijeenkomen? Het eerste half uur kan dan besteed worden als een buitengewoon congres waarin het probleem van de statuten wordt behandeld, en men kan daarna verdergaan als “gewoon” congres voor alles wat verder moet worden behandeld. Zo nodig kunnen alle beslissingen als voorlopig worden beschouwd om ze in de toekomst op een “normaal” congres, met fysieke afgevaardigden uit de hele wereld, te bekrachtigen. Of is dat zo’n vreemd idee?

Maar, dit alles gezegd hebbende: Misschien moet onze grootste zorg iets anders zijn. Als de “hoogste” kerkelijke organisatie niet steeds marginaler wil worden (zoals in grote delen van de wereld lijkt te gebeuren tijdens deze pandemie), moet zij gezien worden als een bron geestelijke vernieuwing, die ons inspireert en de kerk op weg zet naar de toekomst als een gemeenschap die een geloof heeft dat relevant is, en een missie die beantwoordt aan de werkelijke behoeften van mensen in de 21e eeuw. Het mag niet zo zijn dat de kerk zich vooral bezighoudt met technisch-organisatorische vraagstukken. Het echte gevaar is niet dat veel mensen zullen protesteren tegen de besluiten die tijdens de Voorjaarsvergadering werden genomen, maar dat steeds meer kerkleden zullen zeggen of in elk geval zullen denken: “Nou en . . .”

(herziene versie)

Verhoogt veganist-zijn je kans op eeuwig behoud?

Een artikel in het maartnummer van het Amerikaanse tijdschrift Christianity Today trok mijn aandacht vanwege de titel: “Veel adventisten in Azië en Afrika geloven dat je veganist moet zijn om te worden gered.” Vaak dekt de titel niet helemaal de inhoud van een artikel en dat is in dit geval ook zo. Maar de titel “triggerde” me voldoende om na te gaan waar de schrijver van dit artikel haar informatie aan ontleende. Dat blijkt een studie te zijn van dr. Duane C. McBride, die sinds 1986 als onderzoeker en docent verbonden is aan de afdeling voor gedragswetenschappen van de adventistische Andrews University in Berrien Springs (Michigan, VS).

Wie het gehele rapport, dat kort geleden werd gepubliceerd en zo’n zestig bladzijden beslaat, wil lezen, verwijs ik naar het internet waar je het gemakkelijk kunt vinden. McBride wilde onderzoeken hoe de leden van de Adventkerk wereldwijd denken over het belang van de gezondheidsboodschap van hun kerk en in hoeverre zij zich in de praktijk aan de principes daarvan houden. Maar hij wilde vooral ook weten of adventisten al dan niet geloven dat het zich houden aan de gezondheidsprincipes van invloed is op hun kans om voor eeuwig te worden gered.

Het onderzoek werd in 2017 en 2018 gehouden onder een populatie van ruim 63 duizend personen in alle “divisies” van de wereldkerk. De vragenlijst werd vertaald in ongeveer zestig talen. Ruim tachtig procent van de ondervraagden gaf te kennen dat zij geloven dat de adventistische gezondheidsboodschap behoort tot de belangrijkste geloofspunten van de kerk. Veel deelnemers aan het onderzoek gaven wel toe dat zij selectief waren in het naleven van de gezondheidsprincipes, maar 91 procent gaf aan geen druppel alcohol te gebruiken en slechts drie procent bekende niet van de tabak af te kunnen blijven. De uitkomsten verschilden wel aanzienlijk per divisie, met name wat vegetarisme en veganisme betreft.

De uitkomsten zijn verrassend positief, maar bij de interpretatie ervan moet men wel bedenken dat deze vragenlijst in de meeste gevallen door kerkgangers tijdens een kerkdienst werd ingevuld. Dat wil dus zeggen dat de antwoorden vooral van actieve leden afkomstig zijn en een aanzienlijke groep niet vertegenwoordigd is. Maar wat mij bij de uitkomsten werkelijk verraste was dat zo’n 47 procent van de kerkleden volgens dit onderzoek gelooft dat het nakomen van de gezondheidsvoorschriften op de een of andere manier van invloed is op het al dan niet behouden worden. Hoe dat nu precies in elkaar zit blijft (althans voor mij) in belangrijke mate onduidelijk. Want desgevraagd zeiden zo’n 95 procent van alle ondervraagden ook dat zij geloven dat mensen worden gered door het offer van Jezus Christus.

We stuiten hier op een tegenstrijdigheid die hardnekkig het profiel van een groot deel van de Adventkerk blijft bepalen. Enerzijds zijn adventisten protestanten die staan op het reformatorische fundament van sola fide (door geloof alleen). Maar tegelijkertijd blijkt er toch ook in brede kring een moeilijk uit te roeien gedachte te bestaan dat óf wij gered worden toch ook wel afhangt van onze daden. De Adventkerk heeft in de loop van haar geschiedenis altijd moeten strijden tegen legalisme (oftewel wetticisme), werkgerechtigheid en perfectionisme. Dit onderzoek laat zien dat dit nog steeds het geval is, vooral in de niet-westerse segmenten van de kerk. Waar in Noord-Amerika slechts 4,3 procent van de kerkleden meent dat hun zaligheid deels afhangt van hun naleven van de kerkelijke gezondheidsbeginselen, en dit percentage ook in Europa vergelijkbaar laag is, denken in zuidelijk Azië en Oost-Afrika respectievelijk 80 procent en 74 procent dat dit wel degelijk van invloed is of ze al dan niet de eeuwigheid zullen beërven. De percentages van de andere divisies liggen daartussenin.

Eerlijk gezegd ben ik hiervan wel behoorlijk geschrokken. Het doet de vraag rijzen: Wat kunnen we wereldwijd (maar ook dicht bij huis) doen om deze situatie te corrigeren? Hoe kunnen we de gezondheidsprincipes zo promoten en toepassen dat ze tot zegen kunnen zijn, zonder dat het de gedachte voedt dat ons behoud niet alleen door Christus is, maar dat wij daar zelf ook een handje bij moeten helpen? Hier ligt een geweldige uitdaging als we echt een protestantse kerk willen zijn met mensen die hun heil voor honderd procent van Christus verwachten!

Hans Küng — de dood van een “dwarsdenker”

Deze week—-om precies te zijn op dinsdag 6 april—-overleed een van de grootste theologen van onze tijd. Hans Küng blies op 93-jarige leeftijd de laatste adem uit in zijn huis in het Duitse Tübingen. Hij was rooms-katholiek maar zijn vele (en vaak dikke) boeken werden vooral ook door protestanten gelezen. In een van de vele “in memoriams” die deze week in de kranten verschenen werd hij terecht “de oppositieleider binnen de rooms-katholieke kerk” genoemd.

Wie meer wil weten van Küng’s lange, en volle, leven kan terecht in zijn autobiografie van drie dikke delen, waarvan het laatste deel in 2013 verscheen (de Nederlandse vertaling in 2015). Toen hij daaraan nog bezig was, hoopte hij vurig dat hem de tijd gegeven zou worden om dat werk af te maken. Dat werd hem gegund!

Op 11-jarige leeftijd wilde Küng al priester worden. De wens werd in 1954, toen hij 26 jaar oud was, vervuld en hij is zijn leven lang priester gebleven. Dat was niet zonder de nodige hobbels, want hij raakte in conflict met zijn kerk. Hij ging theologie studeren, promoveerde vier jaar nadat hij tot priester was gewijd en werd al snel docent aan de universiteit in Tübingen, waar hij op 30-jarige leeftijd promoveerde op een proefschrift over de theologie van Karl Barth. Een van zijn medestudenten, en daarna een collega, in Tübingen was Joseph Ratzinger, de latere paus Benedictus XVI. Hun theologische wegen scheidden steeds verder naarmate de jaren verliepen, waarbij Ratzinger steeds verder in conservatieve richting afboog en Küng zich juist in tegenovergestelde richting ontwikkelde.

Küng en Ratzinger waren overigens niet de enige bekende theologen die afkomstig waren van Tübingen. Ook Jan Paulsen, de voormalige voorzitter van de adventistische wereldkerk, bracht er een aantal jaren voor studie door en promoveerde aan deze zelfde universiteit. [Er zijn adventisten die het maar bedenkelijk vinden dat een adventistische leider een dergelijke academische achtergrond heeft; zij doen er goed aan te beseffen dat ook de huidige wereldvoorzitter, Ted Wilson, een doctorsgraad heeft behaald aan een niet-adventistische universiteit.]

Aanvankelijk werd Küng in zijn kerk zeer gewaardeerd. Hij werd een van de vooraanstaande theologische adviseurs van de paus tijdens het Tweede Vaticaanse Concilie. Maar de liefde van de katholieke hiërarchie voor Küng verkoelde daarna snel, vooral nadat in 1970 zijn boek Onfeilbaar verscheen. Daarin maakte hij duidelijk dat hij grote bedenkingen had tegen de manier waarop het pausambt zich had ontwikkeld. Ook andere aspecten van de kerkelijke leer, zoals het verplichte celibaat voor priesters, wees hij af. Küng’s boek kwam terecht op de bureaus van de Congregatie van de Geloofsleer. Het uiteindelijke gevolg was een soort inquisitie waarbij Küng zijn “leerbevoegdheid” kwijtraakte, d.w.z. dat hij niet langer namens zijn kerk theologie mocht doceren. Hij bleef wel zijn leven lang aan de universiteit van Tübingen verbonden, maar zonder deze kerkelijke goedkeuring.

Hans Küng bleef een luis in de katholieke pels. Je zou hem een “dwarsdenker” kunnen noemen. Ik werd aan dat mooie woord herinnerd toen ik deze week de nieuwe biografie van Erasmus, van de hand van historica Sandra Langereis, kocht. Zij noemde haar werk: Erasmus: Dwarsdenker. De beroemde Nederlandse filosoof, theoloog en taalkundige was een tijdgenoot van Luther. Hij was in vele opzichten een kerkhervormer, maar hij keerde zich nooit van zijn kerk af. Ook Hans Küng was zo’n “dwarsdenker”, een “hervormer” die trouw bleef aan zijn kerk. Het is een combinatie die mij bijzonder aanspreekt. Er kan natuurlijk een punt komen waarop iemand uit gewetensnood zijn kerk moet verlaten, maar nooit voordat hij/zij alles gedaan heeft om zich van binnenuit voor verandering van denken en doen van de kerk in te zetten.

Elke kerk heeft zulke “dwarsdenkers” nodig: critici die van hun kerk houden en daaraan loyaal willen blijven. Dat kan grote problemen voor de betrokkene veroorzaken, zoals in de Adventkerk bijvoorbeeld ”dwarsdenker” Desmond Ford ondervond.” Johannes A. van der Ven, een Nederlandse hoogleraar in de praktische theologie, schreef ooit dat de kerk altijd behoefte heeft aan reformatie maar dat reformatie nooit zonder conflict zal plaatsvinden. “In feite,” schrijft hij, “hangt de reformatie van de kerk af van conflicten en hun evenwichtige behandeling. Het afwezig zijn van conflicten is vaak een teken van een lage frequentie en zwakke intensiteit van interacties tussen leden in de kerk.”(Ecclessiology in Context; Grand Rapids: Eerdmans Publishing Company, 1996), blz. 381.) Hoewel het waar is dat een gemeenschap niet kan bestaan zonder een grote mate van consensus over wat zij wil en wat zij is, kunnen meningsverschillen een gezonde invloed hebben, en hoeft dit de eenheid van de kerk niet te bedreigen. Verschil van mening dwingt een gemeenschap na te denken over wat en wie zij is. Het is daarom ook belangrijk dat een gemeenschap kanalen creëert voor het uiten van de meningen van “dwarsdenkers.”

Er is zeker sprake van een spanningsveld. Wie lid is van een kerk of werkzaam is in een kerk moet aandacht schenken aan wat die kerk zegt, maar tegelijkertijd moet de kerk ook luisteren naar wat individuele leden zeggen. Hans Küng heeft zijn hele werkzame leven in dat spanningsveld geleefd en gewerkt. Zijn kerk en velen daarbuiten zijn er grotelijks door verrijkt.