Monthly Archives: April 2018

De Contouren van Europees Adventiste

Ik heb genoten van mijn deelname aan het symposium over de Contours of Adventism in Europe dat in de afgelopen week werd gehouden aan de Friedensau Universiteit in Duitsland. Met plezier en voldoening heb ik mijn onderwerp over de verhouding tussen de Adventkerk en de Europese Unie gepresenteerd en heb ik geluisterd de meer dan vijftien presentaties van academici uit een aantal verschillende Europese landen, Rusland en de Verenigde Staten van Amerika.

De meeste bijdragen betroffen de geschiedenis. Het is inderdaad belangrijk om van tijd tot tijd te kijken naar wat achter ons ligt. Elke beweging moet weten hoe zij is ontstaan en welke ontwikkeling zij heeft doorgemaakt, om het heden en de toekomst op een doeltreffende en coherente manier tegemoet te kunnen treden. Een paar van de presentaties gingen over de moeilijkheden die Adventgelovigen in het verleden moesten doormaken. In landen met een gevestigde ‘nationale’ kerk waren nieuwkomers, zoals zevendedags adventisten, vaak niet welkom, en dat leidde van tijd tot tijd tot allerlei vormen van tegenwerking. Maar deze problemen zinken weg in het niets in vergelijking tot wat veel gelovigen in delen van de voormalige Sovjet-Unie moesten doormaken. We konden in de afgelopen dagen luisteren naar de vaak nauwelijks bekende verhalen van martelaarschap—naar de geschiedenis van mannen en vrouwen die vele jaren in een gevangenis of strafkamp moesten doorbrengen en die niet zelden gemarteld werden en in ettelijke gevallen hun leven lieten. Wij die in deze tijd leven, en die adventist zijn in de wereld van nu, moeten weten van de offers die deze mensen brachten en hun heroïsche voorbeeld in gedachten houden als wij soms te maken krijgen met nare reacties wanneer wij van ons geloof getuigen.

Maar, als we naar het verleden van onze kerk kijken worden we er ook steeds aan herinnerd dat het verleden een mix is van goede en niet zo goede dingen. Ik verwijs naar mijn recente blog over de biografie van S.N. Haskell, een van de adventistische ‘pioniers’. Zijn verhaal is een relaas van succes en mislukking, van groot geloof en van dubieuze beslissingen, van veel talenten en ernstige tekortkomingen. Deze week gaf dr. Gilbert Valentine, een historicus die doceert aan de La Sierra Universiteit in het Zuiden van Californië, een fascinerende presentatie over het leven en werk van John N. Andrews—de eerste officiële adventistische zending die in 1874 vanuit Amerika werd uitgezonden naar Europa. Wij hoorden over de problemen die Andrews onder ogen moest zien toen hij met zijn werk, vanuit Bazel in Zwitserland, begon. Hij kende maar weinig Frans en leed al snel onder een aanzienlijke ‘culture shock’. Het zendingswerk in Europa bleek een zware financiële tol te eisen van de kerk en vaak kwamen de fondsen die nodig waren heel erg laat. De ‘broeders’ van het hoofdkantoor van de kerk vonden dat Andrews veel te veel van zijn energie (en van het beschikbare geld) stak in een maandblad in de Franse taal in plaats van in allerlei kleinere steden een tent op te zetten en daar een serie evangelisatieprogramma’s te houden. Andrews verdedigde zich echter door te beklemtonen dat het werken in Europa een heel andere aanpak vereiste dan werken in de VS. Hij moest zich aanpassen aan totaal andere omstandigheden.

Een buitengewoon interessant aspect van Valentine’s presentatie betrof de verhouding tussen Andrews en James en Ellen White. Andrews en James White konden slecht met elkaar overweg en James was uiterst kritisch over de aanpak van Andrews (wat hij ook duidelijk liet blijken in artikelen in het officiële kerkblad). James beschuldigde Andrews ervan dat hij tegen het advies van de Amerikaanse broeders inging en weigerde het Amerikaanse model toe te passen. Ellen White was op dat moment nog niet in Europa geweest en had nog niet persoonlijk kennisgemaakt met de Europese omstandigheden, maar toch liet zij dikwijls heel kritisch uit over Andrews. Zij zond haar laatste brief van niet minder dan dertien kantjes aan Andrews toen deze terminaal ziek was. Die brief was buitengewoon scherp en kritisch en wie die brief nu leest vraagt zich af waarom Ellen White op zo’n moment een dergelijke brief schreef. Was dat wat de doodzieke Andrews nodig had? Latere evaluaties van het werk van Andrews waren veel positiever. Enige tijd na de dood van Andrews bracht S.N. Haskell een bezoek van vijf maanden aan Europa. Hij rapporteerde dat hij de aanpak van Andrews zeker kon billijken en dat hij, als hij in Andrews’ schoenen had gedaan, precies hetzelfde zou hebben gedaan.

Wat ik deze week hoorde heeft me opnieuw gesterkt in mijn mening dat het verleden van de kerk niet moet worden geïdealiseerd. Zeker, het verleden van de kerk laat veel prachtige dingen zien, maar de spelers waren zonder uitzondering gewone mensen en we kunnen zowel van hun successen als van hun mislukkingen leren.

(Ik kijk uit naar het verschijnen van de biografie van Andrews die Gilbert Valentine heeft geschreven en die later dit jaar beschikbaar zal zijn).

 

Hoe lezen we de Bijbel?

Een paar dagen geleden werkte ik aan een nieuwe preek. Deze overdenking is gebaseerd op Lucas 7: 36-50, waar we lezen hoe een feest in het huis van Simon de Farizeeër werd verstoord door een vrouw die daar binnen wist te komen en kostbare olie over Jezus’ voeten uitgoot en zijn voeten met haar haar afdroogde. We lezen ook dat deze vrouw in de stad bekend stond als een notoire zondares, maar dat Jezus haar volledige vergeving van haar zonden toezegde.

Een mooi verhaal dus om over te preken. Net als deze vrouw zijn wij ook allemaal zondaars. Maar aan het einde van het verhaal is de vrouw in de ogen van Jezus een vergeven zondares. De pointe van het verhaal is dat Simon de vrouw alleen maar kon zien als een verachtenswaardige slet, maar dat Jezus haar status veranderde in die van een vergeven zondares. Dat geeft ons moed. Wat mensen ook van ons mogen denken, het enige wat echt telt is hoe God ons bekijkt.

Maar, werkend aan deze preek, werd ik weer eens met mijn neus gedrukt op het feit dat er nogal wat verschillen zijn in hoe allerlei gebeurtenissen door de verschillende evangelieschrijvers worden weergegeven. Dat is zeker ook bij deze geschiedenis het geval. De verschillen tussen de vier evangelisten zijn van dien aard dat de meeste commentatoren hebben geconcludeerd dat er sprake moet zijn van twee verschillende gebeurtenissen. Matteüs, Marcus en Johannes plaatsen het verhaal vlak vóór de veroordeling en kruisiging van Jezus, terwijl het bij Lucas aan het begin van Jezus’ dienstwerk plaatsvindt.

De vraag is dus: hebben we te maken met één gebeurtenis of met twee verschillende gebeurtenissen? Wie er het boek Jezus-de Wens der Eeuwen van Ellen G. White op naslaat ontdekt dat het voor deze schrijfster duidelijk om een en dezelfde gebeurtenis gaat. Voor heel veel adventisten is daarmee de kous af. Voor velen heeft zij het laatste woord als het gaat om de interpretatie van bijbelteksten, maar anderen zetten daar vraagtekens bij. Ik behoor tot die laatste groep. Hoe dan ook: Wie de twee gebeurtenissen laat samenvallen gaat nogal vrij met de tekst om en negeert een aantal duidelijke verschillen.

Het is interessant te zien op welke wijze Ellen White de verschillende verhalen in elkaar schuift. Neem bijvoorbeeld de daad van deze vrouw. Goot zij de olie over het hoofd van Jezus, zoals Matteüs en Marcus ons vertellen, of over zijn voeten, zoals de verhalen van Lucas en Johannes aangeven? Ellen White lost dat probleem op door ons simpelweg mee te delen dat de vrouw zowel het hoofd als de voeten van Jezus met olie overgoot.

Moeten we ons om zoiets zorgen maken?  Dat hangt er maar van af. Voor mij is het geen probleem. Mijn definitie van inspiratie is breed genoeg om te accepteren dat verschillende bijbelschrijvers zich wellicht bepaalde details niet goed herinnerden, of bronnen gebruikten die niet in alle details klopten. Maar wie een veel strakker inspiratie-concept aanhangt en de zgn. ‘plain reading’ van de Bijbel verdedigt heeft hier toch wel een probleem. In de eerste plaats is er het gegeven dat er duidelijke tegenstrijdigheden zijn in de bijbelteksten, die niet zomaar gladgestreken kunnen worden. En, in de tweede plaats, moet er dan een antwoord gevonden worden op de vraag hoe je vanuit een ‘plain reading’ van de bijbelgedeelten, die alles letterlijk neemt,  een aaneengesloten verhaal kunt maken waarin die verschillen worden genegeerd. De conclusie is dat Ellen White zich kennelijk vrijheden veroorloofde die niet met een ‘plain reading’ benadering kunnen worden verdedigd.

In mijn preek zal ik niet op allerlei technische details van het verhaal uit Lucas ingaan. Ik laat bijvoorbeeld ook in het midden wie de zondares was.  Alleen Johannes vermeldt de naam Maria. Was het de zuster van Martha en Lazarus (zoals Jezus—de Wens der Eeuwen ons vertelt—of gaat het in Lucas 7 misschien om Maria Magdalena? In mijn preek gaat het mij om wat het verhaal mij en de mensen onder mijn gehoor te zeggen heeft, namelijk dat we vergeven zondaars zijn. Maar de voorstanders van de ‘plain reading’ theorie moeten zich toch wel even achter de oren krabben als zij de moeite nemen de verhalen van de vier evangeliën zorgvuldig te vergelijken.

Lessen uit het leven van S.N. Haskell

Als ik een nieuw boek zie dat geschreven is door iemand die ik ken ben ik altijd een beetje extra nieuwsgierig. Dat gold dus ook voor een boek van Gerald Wheeler dat onlangs door de Pacific Press in de VS werd uitgegeven. Ik ontmoette Gerald voor het eerst toen ik nu zo’n veertig jaar geleden een congres voor adventistische redacteuren bijwoonde dat gehouden werd in het kerkelijke conferentieoord Glacier View—hoog in de Rocky Mountains. (Die plaats zou later binnen de Adventkerk vooral bekend worden toen kerkelijke leiders met Desmond Ford afrekenden.). Gerald heeft zijn gehele kerkelijke loopbaan doorgebracht bij de Review and Herald Publishing Association en stond bekend als een voortreffelijke redacteur van boeken.

In 2003 verscheen Wheeler’s eerste biografie van een adventistisch leider uit de beginperiode van de kerk: James White: Innovator en Overcomer. Het boek berustte op buitengewoon zorgvuldig onderzoek en gaf een eerlijk, maar hier en daar ook opzienbarend, beeld van James White, de echtgenoot van Ellen White. Het was daarom met nogal hoog gespannen verwachting dat ik aan zijn nieuwe biografie begon: S.N. Haskell: Adventist Pioneer, Evangelst, Missionary, and Editor. Ik werd niet teleurgesteld.

Stephen Haskell (1833-1922) behoorde niet tot de oudste generatie pioniers die uit de Millerbeweging voortkwam. Maar hij was nog wel een van de vele self-made mendie met nauwelijks enige opleiding uitgroeiden tot veelzijdige leidersfiguren. Wheeler volgt Haskell door de verschillende fasen van zijn leven, in allerlei rollen (en vaak dubbelrollen). Hij volgt hem naar de plaatsen waar hij in de Verenigde Staten werkte (eerst in het Oosten, dan meer naar het Westen en uiteindelijk in Californië), en op zijn vele reizen naar Europa en Australië en andere werelddelen—waarbij hij soms maanden of zelfs meer dan een jaar constant onderweg was. Het was het leven van een keihard werkende, honderd procent toegewijde, maar soms ook eigenzinnige man die het dikwijls moeilijk vond raad van anderen aan te nemen. Hij kreeg menige vermaning van Ellen White, maar werd gaandeweg toch een van haar vertrouwelingen en deed haar zelfs, nadat zij weduwe was geworden, een huwelijksaanzoek! Het boek is vooral ook waardevol omdat Haskell steeds wordt geplaatst in de tijd en cultuur waarin hij leefde en tegen de achtergrond van de ontwikkelingen binnen de groeiende wereldwijde Adventbeweging.

Ik kan het boek van harte aanbevelen, vooral aan mensen die (net als ik) heel veel houden van biografieën. Maar ik zou het vooral ook willen aanbevelen aan degenen in de Adventkerk die denken dat de kerk zich veel meer moet spiegelen aan de tijd van de pioniers. De waarheid is dat er in de tijd van Haskell heel veel mooie dingen in de kerk gebeurden en dat er heel veel toegewijde mensen waren die grote offers brachten. Er is veel in de geschiedenis van die tijd wat ons kan inspireren. Maar het boek over Haskell laat ook duidelijk zien dat er veel was wat niet deugde. Er was rivaliteit tussen leiders. Er waren heel vreemde ideeën die verwarring zaaiden. Allerlei projecten mislukten door mismanagement en vaak was de eenheid in de kerk ver te zoeken. Mensen sloten zich bij de kerk aan, maar velen gingen ook weer weg—onder wie ook gerespecteerde leiders.

Eigenlijk verschilt het heden in veel opzichten niet zoveel van het verleden. De kerk is verre van volmaakt en dat geldt ook voor zowel de leiders van de kerk als de ‘gewone’ leden. Dat is geen excuus om dan maar met alles wat gebeurt genoegen te nemen. Maar het boek van Wheeler is wel een waarschuwing om niet te snel te denken dat de kerk vroeger—zeker in de tijd van de pioniers—haast volmaakt was en dat nostalgische terugblikken naar een (vaak geromantiseerd) verleden een panacee zou zijn voor alle problemen en uitdagingen waarmee de kerk nu te maken heeft en in de toekomst mee te maken krijgt.  Laat u, zo nodig overtuigen, door dit boeiende boek van Haskell te lezen (te bestellen via Amazon.com)

Stemmen van 60 jaar geleden

Er wordt nogal eens gezegd dat adventisten de meeste veranderingen in de rest van de wereld volgen, maar dat dit gewoonlijk wel zo’n vijftig jaar later is. Misschien is dat nogal overdreven, maar feit is dat de dingen die op de wereld—en op andere kerken—afkomen, uiteindelijk ook bij ons aankomen.

Vorige week las ik een boek van een Nederlandse hoogleraar theologie, Hans Snoek, getiteld Van Huis uit Protestant, met als ondertitel:  Hoe de leer verdampte en het geloof veranderde.[1] In het hoofdstuk dat wat historische achtergrondinformatie geeft over de uitdagingen waarom de Nederlandse protestanten zo’n zestig jaar geleden werden geconfronteerd, citeert hij twee schrijvers die een analyse probeerden te geven van de situatie waarmee zij werden geconfronteerd. Zij noemen dingen die volgens hen moesten veranderen, maar wat zij schreven wijst wel in totaal verschillende richtingen.

De ene auteur– Prof. R. Schippers—was van mening dat de grootste bedreiging voor het gereformeerde volksdeel bestond uit de neiging van veel (vooral jongere) kerkleden om ‘wereldgelijkvormig’ te worden. Hij benadrukte het morele verval, met name op seksueel gebied, en de gevaren van allerlei vormen van onacceptabel vermaak. Bij dat laatste moest vooral de bioscoop het ontgelden.

De andere schrijver—Thijs Booij—schreef, eveneens in 1954, dat het gereformeerd protestantisme, dat hij om zich heen zag, ernstig leed aan ‘een cultuur van ouderdom’. Het dynamisch karakter van vroegere tijden was verdwenen, zei hij, en had plaats gemaakt voor stagnatie. He constateerde weinig groei op het vlak van denken en geloven, ‘wat leidt tot een monoloog-cultuur, die is uitgepraat en alleen nog herhaalt. Zij is fantasieloos, schuwt het experiment en de improvisatie en de creatieve planning.’

Booij onderstreepte vervolgen dat een van de problemen in de gereformeerde wereld, die hij van binnenuit kende, ligt in het feit dat de kerk door mannen werd gedomineerd. En hij voegde daar nog aan toe dat ‘het sterke intellectualisme van de gereformeerde cultuur’ maar weinig ruimte laat voor de belevingsaspecten van het geloof. ‘De abstracte manier van denken leidt tot het bouwen van systemen, wat stimuleert om . . .  theologische verschillen in zes decimalen uit te drukken.’

Velen in de hedendaagse Adventkerk zullen soortgelijke analyses maken. Aan de ene kant zijn er velen die zeggen dat we veel meer nadruk moeten leggen op het ‘anders’ zijn dan ‘de wereld’ en op het belang om ons qua karakter en leefstijl te ontwikkelen op een manier die God van ons verlangt. Ja, wie zou dat willen ontkennen? En toch werd ik vooral getroffen door wat Thijs Booij meer dan een halve eeuw geleden schreef. Want zijn woorden zijn ook heel direct van toepassing op het adventisme van nu. Helaas hebben de gereformeerden bitter weinig gedaan met de opmerkingen van Booij. Zal de Adventkerk erin slagen het ‘beter’ te doen?

Een geloofsgemeenschap die vooral het oude herhaalt en niet langer een duidelijke ‘tegenwoordige waarheid’ heeft die toegesneden is op de tijd waarin we leven; waarin vooral mannen de toon aangeven, en waarin men bang is voor nieuwe vormen van spiritualiteit, kan nog wel een tijdje blijven bestaan, maar zal weinig aantrekkingskracht hebben voor mannen en vrouwen om ons heen die op zoek zijn naar een geestelijk huis. Hopelijk zal het niet nog zo’n vijftig jaar duren voordat we dit onder ogen willen zien.

 



[1]  Uitgave:  Kampen: Uitgeverij Kok, 2015.