Yearly Archives: 2009

Hokjes

 

Bij toeval ontdekte ik de website “Christian Forum”.  Op de pagina waarop adventistische forumdiscussies te vinden zijn heeft iemand een indeling gemaakt van “soorten adventisten”.  Hij of zij (ik heb geen idee wie de samensteller is) onderscheidt maar liefst acht verschillende theologische varianten en noemt bij elke groep een aantal bekende representanten.

 

De acht categorieën zijn:

1.     Liberale adventisten

2.     Progressieve adventisten

3.     Voorstanders van de subjectieve verzoeningsleer (moral influence theory)

4.     Evangelische adventisten

5.     Adventisten van “het midden” (moderate adventists)

6.     Conservatief / traditionele adventisten

7.     Ultra-conservatieve adventisten

8.     Extreem ultra-conservatieve adventisten.

 

Wie schetst mijn verbazing? Ik vind mijn naam terug in het lijstje van vijf belangrijkste representanten van de zgn. progressieve adventisten.  Daar heb ik een plaatsje gekregen tussen theologen als Alden Thompson, Richard Rice, Fritz Guy and John McLarty.  Ik voel me gevleid zo in een adem met deze theologische grootheden te worden genoemd. En ik moet toegeven dat ik me zeer wel thuis voel in dat uitgelezen gezelschap. Ik zou wel eens willen weten welke scherpe theologische speurneus hiervoor verantwoordelijk is!

 

Maar er is wel een keerzijde aan deze erkenning. Want als ik de omschrijving lees van de “progressieve” groep waartoe ik geacht word te behoren, heb ik wel wat bezwaren. In niet alle genoemde aspecten herken ik mijzelf.  En er zijn daarnaast diverse “kenmerken”  van de zgn. evangelische adventisten, waarin ik me zeker ook kan vinden. (Tot deze groep worden o.a. George Knight en Hans LaRondelle gerekend.)  En er zijn zeker ook elementen van de vijfde groep (“het midden”) die mij aanspreken. (Hier zijn o.a. Roy Adams and Mark Finley te vinden.)

 

Al met al kom ik tot de conclusie dat de samensteller een goede kijk heeft op de hedendaagse theologische diversiteit binnen de Adventkerk. Maar tegelijkertijd levert hij/zij opnieuw een bewijs van de onmogelijkheid om mensen in precieze hokjes in te delen. Aan de ene kant mag zo’n rubricering de dingen dan duidelijker maken, maar tegelijkertijd drukt het stempels op mensen die lang niet helemaal kloppen met alle inzichten van de betrokkenen.

 

Het lijkt mij beter om af te zien van deze indeling met allerlei gradaties van links naar rechts, of vrijzinnig tot behoudend. Vrijwel niemand past in alle opzichten in één bepaald vakje. Maar laten we wel oog hebben voor de boeiende diversiteit binnen het hedendaags adventisme en daar ook in 2010 ruimte voor scheppen—steeds uitgaande van elkaars oprechtheid en volop bereid om naar elkaar te luisteren.  En laten we daarbij steeds bedenken: bij alle verscheidenheid is er uiteindelijk veel dat ons bindt.

 

Vrede

 

De kerst- en nieuwjaarskaarten beginnen stromen weer binnen. Het blijft leuk ze allemaal aan linten op de deuren van de woonkamer te zien hangen. De e-kaarten die ook dagelijks binnenkomen zijn goedbedoeld en soms ook creatief. Ze zijn natuurlijk ook goedkoper en het ligt voor de hand dat de e-kaart een onstuitbare opmars maakt. Maar de echte kaart die via de TNT is naar mijn gevoel toch van een andere klasse.

 

Maar daar gaat het verder in deze weblog niet over. Het bruggetje naar mijn onderwerp van deze kerst-weblog is slechts het feit dat zoveel kaarten in beeld en woord de ontvanger ‘vrede’ toewensen.  En wat meer vrede in een maatschappij waarin zoveel agressie en geweld aan de orde van de dag is, is iets waar de wereld—en ook een ieder van ons—ernstig behoefte aan heeft.

 

Christus is het Vredeskind. En christenen worden door de Vredevorst opgeroepen om ook, op hun beurt vredestichters te worden. Want volgens het evangelie zullen zij, als ze vredestichters zijn, ‘kinderen van God’ worden genoemd.  De komende dagen zullen de meesten van ons er ook weer over zingen: ‘Vrede op aarde, in de mensen van Gods welbehagen.’

 

Maar in de praktijk zijn christenen heel vaak het tegendeel geweest van vredestichters en hebben ze juist het voortouw genomen bij het opnemen van de wapenen.  Zelfs in 2009 blijken in Nederland de christelijke regeringspartijen een groter enthousiasme aan de dag te leggen voor het voortzetten van de Nederlandse militaire missie in Afghanistan dan de niet-christelijke coalitiepartner en een groot deel van de niet-christelijke oppositie.

 

Ik ben bezig een fascinerend boek te lezen over de kruistochten. Het is geschreven door een Britse historicus, Jonathan Phillips, die als een onbetwiste expert geldt ten aanzien van deze periode.  In dit boek probeert hij ook aan allerlei vaak onderbelichte perspectieven aandacht te geven. Wat mij vooral opviel bij zijn beschrijving van de Eerste Kruistocht is hoe bij de circa 60.000 kruisvaarders, die in 1096 naar het oosten trokken, religieuze vroomheid en ijver zo naadloos gecombineerd kon worden met zucht naar avontuur en meedogenloze moordlust. Hoe konden die elementen zo gemakkelijk samengaan? Het blijft voor mij een raadsel.

 

Maar helaas is dat niet alleen maar een middeleeuws fenomeen geweest. De Europese godsdienstoorlogen werden door hetzelfde verschijnsel gekenmerkt. Ook in de wereld van de islam is het niet moeilijk om voorbeelden te vinden. En het is, om een andere voorbeeld te noemen, vandaag de dag vooral bij de Amerikaanse extreem-rechtse christenen dat het grootste enthousiasme voor vrij vuurwapenbezit te vinden is. En—opnieuw helaas—zie ik ook in mijn eigen kerk maar al te vaak hoe een extreme theologische koers gepaard gaat aan agressie en onverdraagzaamheid.

 

Het is niet zo comfortabel om nog een stapje verder te gaan. Want in alle eerlijkheid moet ik toegeven dat die mengeling van idealisme en goede bedoelingen met een nogal ongenuanceerde nadruk op het eigen-gelijk en met onnodig verbaal geweld jegens anderen, die niet in mijn ideeën willen delen, ook in mijzelf soms hardnekkig aanwezig blijft. En dat geldt mogelijk ook voor heel wat lezers van deze weblog.

 

In de beginjaren tachtig werden er grootscheepse acties gevoerd tegen de plaatsing van kruisraketten in Nederland met de slogan: ‘Kruisraketten de wereld uit . . . om te beginnen uit Nederland.’ Mijn wens is op daarop geënt:  Vrede op aarde . . . om te beginnen in mijn eigen manier van denken en doen.’ Ik hoop dat vele anderen in die vrome wens willen delen.

 

Deconstructie

 

Ik heb de krant inmiddels gerecycled en dus kan ik het bericht van ruim een week geleden niet meer woordelijk citeren. Maar het kwam erop neer dat bij een recent onderzoek bij een van de behoudende gereformeerde gezindten in ons land weer eens bevestigd werd dat geloof en gedrag vaak twee nogal verschillende dingen zijn.

 

Bij het onderzoek waarover werd bericht bleek dat een stevig percentage van de jongeren van de betreffende kerkgemeenschap nog onvertogen orthodox is in de leer. Ze houden vast aan het standpunt dat de gehele bijbel betrouwbaar is. Dat betekent voor hen dus ook dat de aarde en alles daarop zo ongeveer 6000 jaar terug in zes dagen werd geschapen.  Ook ten aanzien van andere kerkelijke dogma’s bewandelen de meesten de aloude paden en wijken zij sterk af van wat hun leeftijdsgenoten in het algemeen denken.

 

Maar dat verschil tussen deze vrome jongeren en hun “wereldse” peers valt voor een heel groot deel weg als het gaat om de manier waarop ze met praktische zaken omgaan, of het nu gaat om seks vóór het huwelijk of samenwonen, alcohol en drugs, of om wat ze lezen beluisteren en bekijken. En ook blijkt er op die punten niet veel verschil te zijn tussen “vrome” jongeren die wel, en hen die niet geregeld een plaats geven aan gebed en Bijbellezen.

 

Ik ben erg benieuwd naar de resultaten van het onderzoek dat niet zo lang geleden in een flink aantal landen onder de adventistische jeugd werd gehouden, maar waarvan de resultaten nog steeds niet zijn gepubliceerd. Ik heb een bang vermoeden dat het plaatje er niet zo veel anders uit zal zien.

 

Natuurlijk moet je erg voorzicht zijn met het trekken van conclusies uit incidenten die je tegenkomt of gesprekken die je zo van tijd tot tijd met zowel jongeren als wat ouderen hebt. Ik sta dan toch wel regelmatig verbaasd hoe ook “in onze kring” geloofsinhoud en gedrag uiteen kunnen lopen. 

 

Op aanraden van een jonge collega heb ik zojuist een boek gelezen dat de intrigerende titel heeft: What Would Jesus Deconstruct?  Degenen die het een en ander gelezen hebben over de achtergronden van het postmoderne denken weten dat “deconstructie” een van de sleutelwoorden is van het postmoderne jargon. Postmoderne mensen vermoeden dat de dingen vrijwel altijd anders zijn dan zoals ze worden gepresenteerd. In plaats van dat je alle gangbare ideeën in je op moet zuigen en ze zo effectief mogelijk tot een groter geheel moet smeden, moet je ze ontleden en de onbewezen vooroordelen ervan blootleggen! Je moet ze uit elkaar trekken om te zien of er enige substantie is achter de façade van veel woorden.

 

De  schrijver van het boek (John D. Capulto, een Amerikaanse professor) betoogt dat de postmoderne denkers met hun nadruk op “deconstructie” aan christenen een heel nuttig instrument in handen hebben gegeven. Want, zegt hij, dat is wat Jezus altijd deed en wat ook wij zouden moeten doen: doordringen tot wat uiteindelijk de moeite waard is nadat we dikke lagen van menselijke hoogmoed en eigenbelang, van vooringenomen ideeën en manipulatie, hebben weggepeld. Dat vergt wel moed en vooral geduld, zegt hij, want het kan even duren voordat je wat ontdekt dat echte waarde heeft.

 

Het krantenbericht en het boek van Capulto sloten voor mij naadloos aaneen.  Correcte theologische opvattingen zijn niet onbelangrijk. Maar als iemand mij vraagt waarin ik geloof, moet ik ook toestaan dat de vrager mijn beweringen aan deconstructie onderwerpt en op zoek gaat naar wat er van echte waarde schuilt achter mijn mooie woorden. En als iemand mij vol vuur vertelt over het hemels heiligdom, over de profetieën van de Openbaring en de noodzaak van het vieren van de sabbat op de zevende dag van de week (om maar een paar dingen te noemen), mag ik, denk ik, mij ook aan de deconstructie-arbeid zetten om te ontdekken of ik alleen te maken heb met een aantal fraaie schillen, of dat er ook een kern te vinden is: een echt mens die oprecht, zij het met veel vallen en opstaan, een navolger is van de Man die ook wat het toepassen van deconstructie betreft het voorbeeld gaf.

 

Minaretten etc

 

De Zwitsers hebben zich uitgesproken: Er mogen geen nieuwe minaretten worden gebouwd. Een meerderheid van de inwoners van het land vindt dat een dergelijke maatregel nodig is omdat de minaret een symbool is van de islamisering van hun samenleving en de eigen cultuur daardoor in de klem dreigt te komen. Geert Wilders is duidelijk jaloers op zoveel goed inzicht (naar zijn smaak), maar verkondigt meteen dat wat in Zwitserland kan ook in ons landje moet kunnen! Ik had niet anders verwacht, maar het gedrag van de SGP viel me toch we erg tegen. Die kwam vorige week in de Tweede Kamer met een motie waarin (gelukkig tevergeefs) gepleit werd voor ‘terughoudendheid ten aanzien van opvallende schotelantennes, het laten horen van islamitische gebedsoproepen en het bouwen van grote moskeeën en minaretten.’  Het is vreemd iets dergelijks te horen vanuit een hoek die steeds zoveel begrip vraagt voor door hun eigen religie ingegeven standpunten.

 

Het zijn geen kleine incidenten waarover je je schouders kunt ophalen. Het lijkt onderdeel van een trend: religieuze symbolen mogen geen plek hebben in de openbare ruimte.  Een mens moet zijn  geloofsopvatting privé houden en mag niet openlijk laten zien wat zijn religieuze overtuiging is. En dat leidt niet alleen tot een belachelijk voorstel als het invoeren van een kopvoddentaks in ons landje en een poging in Italië om crucifixen uit scholen te verwijderen.  Het leidt ook tot een maatregel in een Haagse hogeschool om niet langer een kerstboom toe te staan, omdat het een christelijk symbool zou zijn (veel orthodoxe adventisten weten trouwens wel beter!) en een verordening van het Amsterdamse  Gemeente Vervoersbedrijf  dat een Koptische werknemer niet langer een bescheiden kruisteken zichtbaar rond zijn  hals mag dragen.  Je kunt je afvragen wanneer het habijt voor nonnen wordt verboden en christenen niet langer een auto met een het christelijke symbool van een visje in een openbare parkeerplaats mogen zetten!

 

Religieuze intolerantie moet met kracht worden bestreden. De volle vrijheid om je geloof openlijk te belijden, een religie te gaan aanhangen of juist af te zweren, of om van geloofsrichting te veranderen, is een van de meest fundamentele mensenrechten.  De overheid van een beschaafd land dient ervoor te zorgen dat dit recht gewaarborgd is en dat er omstandigheden worden geschapen waarbinnen het recht om je geloof te belijden, zoals je dat zelf wilt, mogelijk is. Zeker, het is geen absoluut recht, zonder grenzen van redelijkheid en fatsoen, maar het behoort wel heel hoog te staan op de ranglijst van de rechten van de mens.

 

Nu is het niet moeilijk verdraagzaam te zijn jegens mensen en standpunten die je sympathiek vindt en om daarvoor ruimte te scheppen. Godsdienstvrijheid wordt gewoonlijk pas een issue als het gaat om mensen en meningen die je “vreemd” of “onwenselijk” vindt, vooral als het niet om een uitzondering gaat maar om flinke groepen mensen die ruimte voor hun opvattingen vragen.  Moslims moeten er voortdurend aan herinnerd worden dat er op dat punt gewoonlijk heel veel mis is als zij ergens een meerderheid vormen. Maar dat geldt ook voor christenen. En zelfs voor adventisten. Er zijn, vooral lokaal, in de wereld plaatsen waar adventisten de dienst uitmaken en dat wordt door de minderheden in hun midden vaak als behoorlijk beklemmend ervaren.

 

Adventisten zouden bij het vechten voor godsdienstvrijheid en tolerantie het voortouw moeten nemen. We waren vroeger op dat terrein actief toen we zelf, veel meer dan nu het geval is, moeizaam voor onze rechten moesten opkomen; toen een vrije sabbat en de mogelijkheid van het weigeren van het dragen van wapens en het recht om op een door-de-weekse dag examen te mogen doen vaak veel strijd kostte. Maar nu heeft de Adventkerk in veel landen haar afdeling voor godsdienstvrijheid opgedoekt en blijven de leiders meestal angstvallig stil als in hun land en daarbuiten de vrijheid van geloof en van het uiten daarvan op de tocht staat. 

 

Gelukkig heeft de aan de kerk gelieerde internationale organisatie ter verdediging van de godsdienstvrijheid (IRLA-International Religious Liberty Association) zich duidelijk uitgesproken tegen de uitkomst van het Zwitserse referendum. Maar, voor zover ik weet, bleef het van de kant van de leiders van de Zwitserse Adventkerk stil. (Het zal toch niet zo zijn, denk je dan, dat veel Zwitserse adventisten ook voor het minarettenverbod hebben gestemd!?)

Ik zou extra trots zijn op mijn kerk in ons land als er zo af en toe vanuit het kerkelijk kantoor een signaal uitging dat Nederlandse adventisten pal willen staan voor vrijheid van godsdienst en alles wat dat impliceert—voor onszelf en voor ieder ander.  Misschien wordt het zo langzaamaan tijd om het departement dat zich daarmee ooit bezighield weer in ere te herstellen. En dan niet alleen om te weeklagen over de Adventkerken die in Servië worden beklad en over de gemeenten in Kazakstan die het leven moeilijk wordt gemaakt, maar om op de bres te staan voor iedereen die zijn geloof niet zo kan beleven als hijzelf/zijzelf verkiest.

 

Goud en zilver

 

Een paar dagen geleden was ik bezig kanttekeningen te schrijven bij het derde hoofdstuk van het bijbelboek Handelingen. Het is een bijdrage voor een zgn. Resource Bible, waar de Review and Herald uitgeverij aan werkt.  In een van de boeken die ik raadpleegde stond een aardige anekdote, als luchtig commentaar bij de mededeling van Petrus tegen de verlamde man bij de Schone Poort van de tempel. Wat Petrus zei heb ik menig predikant sindsdien, half in ernst, horen citeren:  “Goud en zilver bezit ik niet . . .”

 

De anekdote ging over de beroemde middeleeuwse theoloog Thomas van Aquina, die eens bij Paus Innocentius IV op bezoek was. Op de tafel tussen de twee mannen lag een flinke stapel gouden munten. Een van de kardinalen die erbij stond merkte op: “Van onze Heilige Vader kan ik elk geval niet gezegd worden dat hij geen goud en zilver heeft, zoals bij de eerste paus, Petrus, het geval was.”  Waarop Thomas gezegd moet hebben: “Maar van deze Heilige Vader kan ook niet worden gezegd dat hij zoveel geloof heeft dat hij de wonderen kan doen die Petrus ooit deed.”

 

Ik zag, eveneens een paar dagen terug, een advertentie in een plaatselijke krant met de aankondiging dat gebedsgene zerJaap Zijlstra binnenkort een genezingsdienst zal houden in onze regio. Even speelde ik met de gedachte de datum in mijn agenda te noteren en tijd vrij te houden om eens een kijkje te gaan nemen. Want dit soort dingen maken me altijd wel nieuwsgierig.  En misschien wel iets meer dan dat. Want het is toch wel een vraag die blijft knagen: Zou God ook in onze tijd niet wat vaker kunnen doen wat hij kennelijk twintig eeuwen geleden zo gretig deed?

 

Die gedachte komt vooral bij je op als je voor de zoveelste keer hoort van iemand die er ernstig aan toe is, omdat de kanker of een andere verfoeilijke kwaal heeft toegeslagen. En vooral ook als je hoort dat er weer mensen aan dood zijn gegaan. Ook deze week waren er weer een paar van zulke berichten vanuit de eigen Nederlandse kerkelijke kring, maar ook het bericht over iemand als Jim Cress—een leider van de adventistische wereldkerk die ik redelijk goed kende en voor wie ik heel veel waardering had–en dat over de dochter van een oud-collega en vriend in de VS.  Zo zijn de mensen er, zo zijn ze er niet meer!

 

Ja, een enkele keer loopt het (“wonder boven wonder” zeggen we dan) toch nog goed af. In onze eigen familie raakte iemand na een val in een coma. Wekenlang zag het er niet naar uit dat hij daaruit zou ontwaken of dat hij, als hij weer wakker werd, meer zou zijn dan een zwaar-gehandicapt wrak. Vrij plotseling, na maanden, keerde het tij en nu is de rehabilitatie zover gevorderd dat hij in huis weer zonder rollator kan lopen. Ja, en zo af en toe hoor je ook dat een chemo goed is aangeslagen en dat iemand helemaal “schoon” wordt verklaard.

 

Maar, denk ik dan, waarom gebeuren dat soort goede dingen zo mondjesmaat. Zou God niet wat guller kunnen zijn met zijn genezingen? Hij maakt het ons wel behoorlijk moeilijk om steeds “uw wil geschiede” te blijven bidden, want zou het dan niet volgens Gods wil zijn dat het mensen wel gaat, naar lichaam en geest? Vooral als het mensen zijn die in Hem geloven?

 

Maar dan vraag je je onwillekeurig ook af: Is het probleem van Paus Innocentius IV wellicht ook een beetje ons probleem?  Genoeg zilver en goud, maar een geloofsgemeenschap met te weinig geloof?  Ik weet het: ook zo’n opmerking roept vragen op. Want ziek zijn en geen geloof hebben liggen niet zomaar in elkaars verlengde. Misschien is uiteindelijk het voorlopige en onbevredigende antwoord wel dat we toch maar geduldig moeten zijn. Moest ten slotte de lamme man aan de poort van Jeruzalem ook niet veertig jaar wachten voordat Petrus voorbijkwam?