Monthly Archives: September 2020

James White tussen de muilezels

James Springer White (1821-1881) was een van de grondleggers van de Kerk van de Zevende-dags Adventisten. Hij was nauwelijke twintig jaar toen hij al een full-time prediker was binnen de kleine gemeenschap van mensen die teleurgesteld uit de beweging van Miller waren gekomen, en nu zin probeerden te ontdekken in hun recente ervaringen. Binnen enkele jaren werd hij een van de leiders van deze groep die zich in 1863 organiseerde als de kerk van de Zevende-dags Adventisten. Drie keer diende hij—tussen 1867 en 1880—gedurende een termijn van twee jaar als voorzitter van de Generale Conferentie. In 1880 betekende dit dat hij leiding gaf over een kerk die inmiddels ruim 15.000 leden telde.

James was niet alleen de “president” van de kerk, maar hij was ook de leider van het uitgeverswerk, eerst in het Oosten van de VS, maar later ook in Californië. Hij was een van de belangrijkste auteurs en speelde een belangrijke rol bij de oprichting van de eerste instellingen van de kerk op het gebied van gezondheidszorg en onderwijs. Daarnaast—-en dat was misschien nog belangrijker dan alle genoemde functies—-was hij ook de echtgenoot van Ellen White. Zijn invloed op de profetes van de kerk moet niet worden onderschat.

Je zou kunnen zeggen dat James White een genie was. Hij had vele talenten en een enorme werklust. Met zijn vrouw en een aantal andere “pioniers” bracht hij ongekende offers in de beginperiode van de kerk. Maar er waren ook andere kanten aan het verhaal. James kende perioden van diepe depressie en totale uitputting. Hij had tenminste vijf keer een beroerte, waarna hij steeds weer moeizaam opkrabbelde. Zijn persoonlijkheid werd daardoor in ongunstige zin beïnvloed en maakte hem vaak een uitermate moeilijk mens om mee om te gaan. Hij had een buitengewoon scherpe tong en pen en kon zijn collega-leiders soms snoeihard bekritiseren of zelfs vernederen. Er waren periodes waarin de relatie tussen hem en zijn vrouw Ellen onder grote spanning stond en zij geruime tijd niet bij elkaar woonden.

Wat James White steeds zoud achtervolgen waren verdenkingen rond zijn financiële activiteiten. De predikanten in de Adventbeweging waren in het begin straatarm. Er was nauwelijks sprake van een regelmatig salaris en zij leden daarom vaak pure armoede. Dat zij daarom naar manieren zochten om wat te kunnen bijverdienen valt te begrijpen en daar kwam geen of weinig kritiek op van de kant van de kerkleden. Maar James was, bij alle drukke bezigheden voor de kerk, voortdurend bezig met handel. Hij zag overal gelegenheden om wat te verdienen, door als agent voor bepaalde producten op te treden, of door het kopen en verkopen van huizen of partijen goederen. Tweemaal werd door de kerkelijke leiding een diepgaand onderzoek ingesteld naar de zakelijke handel en wandel van James. De uitkomst was in beide keren in het voordeel van James White, maar dat hij een slimme zakenman was staat buiten kijf.

Ik wist wel het nodige van deze buitenkerkelijke activiteiten van James White, maar pas heel onlangs las ik over een episode waarvan ik niet eerder had gehoord. Veel adventisten van en eerste uur, inclusief hun leiders, leefden heel ongezond en hadden steeds weer met ziekte te kampen. De staat Colorado, met zijn bergen, kreeg de reputatie dat dit een plek was waar je je gezondheid kon hervinden. In 1876 was er een groepje Adventgelovigen in het Noorden van Texas dat om gezondheidsredenen besloot om te migreren naar Colorado. James White raakte daarbij betrokken. Hij zou deze mensen helpen bij hun moeizame tocht. Maar hij zag meteen ook “handel”. Muilezels waren in Colorado sterk in trek vanwege de mijnbouw die zich daar ontwikkelde en waarbij veel muilezels nodig waren. James ontdekte dat hij in Texas een muilezel voor 80 dollar kon kopen en dat die in Colorado zo’n 200 dollar kon opbrengen. En zo vertrok in maart van 1876 een kleine colonne van acht overdekte wagens, en het 2-persoons rijtuig van James en Ellen White, vanuit Dallas, met een flink aantal muilezels (hoeveel het er waren is onduidelijk). Een paar cowboys werden ingehuurd om te helpen bij het transport over zo’n 700 kilometer, langs de Chisholm Trail die veel voor dergelijke diertransporten werd gebruikt. Het werd een avontuurlijke tocht van enkele maanden. James was de leider van de expeditie, terwijl Ellen en haar assistente Marion Davis voor de catering zorgden. Ellen behield allesbehalve prettige herinneringen over aan deze ervaring. Direct na aankomst op hun bestemming vertrok zij per trein naar Californië, terwijl James voor de verkoop van de muilezels achterbleef en nog geruime tijd in de “cabin”, die de Whites inmiddels in Colorado bezaten, doorbracht.

Het is een merkwaardig verhaal. De voorzitter van de Generale Conferentie trekt met een kudde muilezels door een gebied dat grotendeels nog bewoond werd door “indianen”. En een van de reisgenoten, die kennelijk veel aanleg bezat om dieren bijeen te drijven en te houden, was de jonge Arthur Daniels, die later, net als James White, president van de kerk zou worden.

Wat is de moraal van het verhaal? Het illustreert dat de ‘pioniers” geen heiligen waren, die in een andere wereld leefden, maar mensen van vlees en bloed, die verre van volmaakt waren. Zij dwingen bewondering af voor hun enorme opofferingsgezindheid en inzet voor hun ideaal, maar zij niet de onbetwiste “rolmodellen” waarvoor zij worden gehouden door een groot aantal Adventgelovigen die denken dat het met de kerk pas echt goed kan gaan als we in alles deze leiders van het eerste uur tot voorbeeld nemen.

Dwalen langs de randen van de ketterij past mij uitstekend

Mijn vriend en (emeritus-) collega Bram van der Kamp is nogal secuur in het onthouden van verjaardagen. Toen we elkaar enkele dagen geleden ontmoetten had hij een cadeautje klaarliggen vanwege mijn recente verjaardag. Het was een gedichtenbundel van Szeslaw Miloz (1911-2004), een Poolse dichter die in 1980 de Nobelprijs voor literatuur ontving. Bram voorspelde dat ik er een aantal zinnen in zou aantreffen die me zouden raken. Dat bleek te kloppen. Het derde gedicht in de bundel begint met deze woorden:

Ik ben geen bezitter van de waarheid en wil het ook niet zijn.
Dwalen langs de randen van de ketterij past mij uitstekend.

Vroeger hoorde ik mijn adventistische geloofsgenoten vaak zeggen: “Wij hebben de waarheid.” Dat was trouwens geen exclusieve adventistische claim. Ook leden van veel andere religieuze stromingen wisten zeker dat zij ‘de waarheid” hadden. Zo stellig drukt men zich tegenwoordig meestal niet meer uit. Maar veel individuele christenen denken toch nog steeds dat zij de waarheid “hebben” en als anderen het niet met hen eens zijn, dan “hebben” die mensen de waarheid niet. Ik zeg het Szeslaw Miloz na: “Ik ben geen bezitter van de waarheid en ik wil (en kan) het ook niet zijn.” Als een christen zegt dat hij de waarheid “heeft”, lijdt hij/zij aan een grenzeloze zelfoverschatting. Gods waarheid is oneindig veel groter dan een mens kan vatten. Dogma’s of Fundamentele Geloofspunten kunnen “de waarheid” niet adequaat onder woorden brengen. Dat soort spreken over God is hooguit menselijk stamelen. Dat komt omdat de Waarheid niet is te reduceren tot menselijke woorden, want de Waarheid is een Persoon: Jezus Christus. Daarom: “Ik ben geen bezitter van de waarheid,” maar ben dankbaar dat de Waarheid mij wil “bezitten.”

Ook de tweede zin kan ik Szeslaw Miloz nazeggen. Ook mij “past het uitstekend om te dwalen langs de randen van de ketterij.” In de Nederlandse taal is het woord “ketter” afkomstig van de naam katharen—-christenen die in hun theologie op veel punten afweken van de opvattingen van het middeleeuws rooms-katholicisme en vaak barbaars werden vervolgd. In het Engels gebruikt men de woorden heresy en heretics, die afgeleid zijn van het Grieks (de taal van het Nieuwe Testament). De grondbetekenis van “heresy” is “in staat zijn om te kiezen” en een “heretic” is iemand die een opinie heeft die afwijkt van de gangbare mening.

Je zou kunnen zeggen: “Ketters” zijn gelovigen die zich niet zomaar bij de gevestigde mening van de meerderheid en bij de kerkelijke traditie neerleggen, maar vragen stellen en daardoor geestelijke verdieping willen bereiken. Zij willen dingen ook wel eens van een andere kant bekijken en hoeven alles niet zeker te weten. Zij komen soms met voorstellen die de meerderheid liever niet hoort, of met kritiek die pijnlijk is. Voor de kerkelijke leiders zijn deze “ketters” natuurlijk lastig. Zij vormen luizen in de pels van hun gevestigde hiërarchie. Maar de “ketters” blijven altijd ook medeverantwoordelijk voor het welzijn van de kerk en daarom kunnen zij niet zo maar overal, en onder alle omstandigheden, hun “ketterse” ideeën spuien.

De vorig jaar overleden Johannes van der Ven was lange tijd hoogleraar in de praktische theologie in Nijmegen en werd internationaal hogelijk gewaardeerd. Hij was van mening dat de kerk altijd reformatie nodig heeft en dat dit niet tot stand komt zonder conflicten. Als er geen controverses zijn in de kerk is dat geen bewijs dat alles koek en ei is, maar eerder het tegendeel. “Ketters” die “dwalen aan de rand van de kerk” dwingen de kerk zichzelf onder de loep te nemen en te overwegen of zij soms in bepaalde opzichten gelijk hebben met hun “ketterse” inzichten. Een kerk doet er dan ook goed aan om kanalen te scheppen, of toe te staan, waarlangs “ketters” hun inzichten kunnen ventileren. De meeste “ketters” zijn geen vijanden van de kerk maar houden van hun kerk en zijn intens loyaal aan hun kerk. De kerk heeft hen nodig. Ik vind het daarom niet erg als ik soms voor “ketter” wordt uitgemaakt. De woorden van Szeslaw Miloz spreken me aan: “Dwalen langs de randen van de ketterij past mij uitstekend.”

Regels en boetes

Terwijl er in veel landen van regeringswege allerlei initiatieven worden ondernomen om een halt toe te roepen aan de wildgroei van voorschriften en regels in het bedrijfsleven, hebben wij in deze Corona-tijd te maken met een veelheid aan (steeds weer veranderende) regels die het gevolg zijn van de huidige pandemie.

Maandag j.l. reed ik vanuit Denemarken door Duitsland weer terug naar Nederland en moest ik in de Duitse wegrestaurants meteen een mondkapje voordoen en een formulier met mijn persoonlijke gegevens invullen. Bij ons kerkbezoek in Denemarken golden strikte Coronaregels. Handen schudden—laat staan intiemere begroetingen—van vrienden was niet toegestaan. Dat zal ook zo zijn als ik morgen in de Adventgemeente Amersfoort voorga. Maar daar zal niet worden gezongen door de gemeente, terwijl men dat in Denemarken wel mocht (zelfs een lied met niet minder dan tien coupletten!).

Ik heb tot dusverre nog geen Corona-boete gekregen. Maar vanmorgen viel wel een envelop in onze brievenbus van de Landkreis Ammerland (in de omgeving van Bremen). Een brief van vier kantjes met ingewikkelde ambtelijke taal maakte me duidelijk dat ik dertig euro moet betalen omdat ik ergens 97 km reed op een stuk weg waar de maximumsnelheid overging van 100 naar 80 km. Ik zal het netjes betalen, hoewel ik niet het gevoel heb dat ik door mijn onopmerkzaamheid iemand in gevaar heb gebracht. Het voelt vreemd aan om in een land, waar je op veel autowegen net zo hard mag rijden als je zelf wilt, wordt beboet als ergens je snelheid niet onmiddellijk tot 80 km hebt aangepast.

Regels en boetes kregen in Nederland de afgelopen weken ruim aandacht, waarbij twee gevallen er vooral uitsprongen. Geert Wilders, de leider van een van de twee Nederlandse populistische partijen (die gelukkig nog steeds een beperkte minderheid vormen in ons politieke bestel), maakte zes jaar geleden tijdens een politieke bijeenkomst opruiende en discriminerende opmerkingen over Marokkaanse immigranten. Hij werd daarvoor aangeklaagd en werd nu uiteindelijk in hoger beroep schuldig bevonden aan groepsbelediging, maar kreeg geen straf opgelegd. Dat lijkt mij een goede uitkomst van deze lang-slepende zaak. Het moet duidelijk zijn dat discriminatie niet wordt getolereerd. Maar strafoplegging zou van Wilders een martelaar maken en dat speelt hem alleen maar in de kaart

Een andere bekende Nederlander, namelijk Ferdinand Grapperhaus (onze minister van justitie), werd er door een fotograaf op betrapt dat tijdens zijn recente huwelijksvoltrekking niet steeds de anderhalve-meter-afstand regel was gevolgd. Het leidde, zoals te voorzien was, tot een politieke rel. Uitgerekend de man die de eindverantwoordelijkheid heeft voor het controleren van het naleven van de Coronaregels en voor het beboeten van overtreders, stond toe dat er een groepsfoto van de bruiloftsgangers wordt gemaakt, zonder de vereiste “social distance.” Boevendien liet hij zich ertoe verleiden zijn kersverse schoonmoeder te kussen. Het deed me deugd dat er voldoende begrip was voor deze Corona-missers en dat dit voorval niet tot een voortijdig einde van Grapperhaus’ ministerschap leidde.

Het blijft—zoals deze illustraties bevestigen—lastig om steeds de goede keuze te maken bij het al dan niet opleggen van straf. Helaas is het soms nodig dat mensen worden gestraft. Maar vaak kan ook mildheid de boventoon voeren, en hoeft duidelijke afkeuring niet meteen te worden gevolgd door strafoplegging.

PS. Jammer dat de Landrat van het Strassenverkehrsambt in de Duitse regio Ammerland deze blog hoogstwaarschijnlijk niet zal lezen en dus niet zal overwegen mijn straf om te zetten in een waarschuwing.

PS 2 – kort nadat ik deze blog schreef en on-line zette werd bekend gemaakt dat Grapperhaus alsnog (onder druk van de publieke opinie!) een boete van 390 euro heeft gekregen.

Het verleden van het adventisme: niet alles was even mooi

Het stond al een tijdje op mijn lijstje van te lezen boeken, maar ander leeswerk in verband met een lopend schrijfproject had prioriteit. Toen ik vorige week nadacht over welke boeken ik zou inpakken voor onze korte vakantie in Denemarken, besloot ik dat de 733-pagina’s tellende biografie van J.N. Andrews door Gilbert Valentine er één van zou zijn. Ik ben heel erg geïnteresseerd in de geschiedenis van onze kerk en van de Amerikaanse context waarin de Adventbeweging is ontstaan. En ik bewonder Valentine als een knap historicus. Ik vond zijn boek over W.W. Prescott heel erg de moeite waard, maar ik heb vooral genoten van The Prophet and the Presidents en van zijn onlangs heruitgegeven relaas over de gang van zaken rond de literaire erfenis van Ellen G. White. Valentine is een nauwgezette onderzoeker die een verhaal vertelt zoals het is, met alle goede dingen en ook de minder goede dingen die hij tegenkomt.

Terwijl ik de blog van deze week schrijf, heb ik de Andrews-biografie bijna uit, en ik ben in mijn hoge verwachtingen zeker niet teleurgesteld. Het is een fascinerend boek, en hoewel ik denk dat ik tamelijk goed op de hoogte ben van de geschiedenis van het adventisme, kwam ik in elk hoofdstuk dingen tegen die totaal nieuw voor mij waren. Het boek geeft een gedetailleerde beschrijving van Andrews’ leven – van zijn persoonlijkheid, zijn achtergrond, zijn familierelaties en zijn carrière als predikant, auteur, wetenschapper en missionaris. Maar de toegevoegde waarde ervan is vooral dat het een schat aan achtergrondinformatie geeft over het begin van de Adventgeschiedenis en over de manier waarop de leiders van de kerk – in het bijzonder James en Ellen White, Joseph Bates en Uriah Smith- met elkaar omgingen.

Het blijft een fascinerend en inspirerend verhaal hoe in een paar decennia een kleine onsamenhangende, totaal ontmoedigde groep mensen uitgroeide tot een georganiseerde kerkelijke beweging, met enkele honderden gemeentes verspreid over het noordoosten van de Verenigde Staten (en gaandeweg nog verder). Het is een verhaal dat miljoenen mensen over de hele wereld in hun overtuiging heeft gesterkt dat hun kerk niet zomaar een religieuze organisatie is, maar dat deze een beweging is die door God is geroepen voor een speciale zendingsopdracht in de eindtijd. Valentine vertelt dit verhaal van geloof, toewijding, persoonlijke opoffering, en van gestage groei tegen alle verwachtingen in. Maar hij vertelt ook een ander verhaal dat eveneens gehoord moet worden. De “pioniers” waren geen heiligen die altijd in totale harmonie opereerden en de leerstellige ontwikkeling verliep niet zo soepel als vaak wordt gesuggereerd. Fanatisme en extremisme staken dikwijls hun lelijke kop op. Controverses over organisatorische en andere praktische zaken konden behoorlijk uit de hand lopen. De verhouding tussen de leiders van de ontluikende beweging werd vaak ontsierd door jaloezie, misverstanden en achterdocht. De vraag of de visioenen van Ellen White van goddelijke oorsprong waren bleef voor veel adventisten in de begintijd van de beweging een hete aardappel.

Waarom is het belangrijk dat zowel de positieve als de negatieve elementen van de geschiedenis van onze kerk zorgvuldig worden opgetekend? Het antwoord op die vraag is dat een evenwichtige kijk op onze geschiedenis ons helpt om op een gezonde manier om te gaan met de uitdagingen van het heden. Een grote groep adventisten denkt dat het verleden van onze kerk ons laat zien hoe we met de problemen en ontwikkelingen van het heden moeten omgaan. Wat we geloven en hoe we ons kerk-zijn inrichten moet in alles het voorbeeld van de pioniers weerspiegelen. Dit is wat de verdedigers van het “historische adventisme” geloven. Zij beweren dat we alleen de goede koers kunnen vasthouden als we trouw blijven aan wat de stichters van onze beweging ons hebben nagelaten! Deze manier van denken is gebaseerd op een uiterst geromantiseerde kijk op het verleden, alsof onze kerk van de eerste halve eeuw van haar bestaan een periode van onvervalste broeder- en zusterliefde was, toen allen verenigd waren in hun zoektocht naar de waarheid en zich door de Geest lieten leiden in al hun praktische beslissingen. De realiteit is dat het verleden van het adventisme een mengeling is van veel inspirerende dingen en van veel elementen die maar al te duidelijk de menselijke zwakheden van de leiders en hun volgelingen lieten zien.

Het verleden kan ons inspireren, maar geeft ons ook waarschuwingen en biedt case studies van wat beslist vermeden moet worden. Bovendien verschilt de context waarin het vroege adventisme zich ontwikkelde zo sterk van onze wereld van de eenentwintigste eeuw, dat wat onze vroege leiders zeiden en deden ons geen richting kan geven bij alle huidige uitdagingen. Het “historisch adventisme”, met zijn eenzijdige kijk op het verleden, kan niet ons kompas zijn voor het heden en voor de toekomst. Degenen die dat denken zouden beslist Valentine’s biografie van J.N. Andrews moeten lezen. Maar alle anderen zullen ook heel veel baat hebben bij het lezen van dit boeiende boek.

Digitale “vrijsteden”

Numeri hoofdstuk 35 informeert ons over een interessant aspect van het leven in het oude Israël. God droeg Mozes op om zes “vrijsteden” te stichten, drie aan elke kant van de Jordaan. Een moordenaar liep groot gevaar het slachtoffer van wraak te worden. Maar in deze zes steden konden mensen die per ongeluk iemand hadden gedood, asiel vinden en veilig zijn totdat hun zaak voor de rechter zou komen.

Het instituut van de “vrijstad” heeft andere asielmodellen geïnspireerd. Veel landen hebben de traditie dat een huis van aanbidding kan dienen als “vrijstad,” waar de politiemensen niet naar binnen gaat of, in ieder geval, heel terughoudend optreedt. Daarom hebben immigranten zonder papieren soms asiel gezocht en gekregen in een kerkgebouw. Toen de vluchtelingencrisis op zijn hoogtepunt was, organiseerden sommige Nederlandse kerken permanente erediensten, zodat vluchtelingen die in de kerk asiel hadden gevonden, relatief veilig zouden zijn. De politie zou er immers niet snel toe overgaan om iemand te arresteren tijdens een kerkdienst!

Toen ik nadacht over de mogelijke gevolgen van de Corona-crisis voor de kerk – en voor de Adventkerk in het bijzonder – kwam de gedachte bij mij op dat we op dit moment een soort “vrijstad”-model zien ontstaan. Ik heb het over het groeiende aantal digitale sabbatscholen, waar het programma heel anders is dan dat van de “traditionele” sabbatschool en die vooral “bezocht” worden door kerkleden die zichzelf als “progressief” beschouwen. Ik krijg nu regelmatig informatie over de internet-links waar ik deze “progressieve” sabbatscholen kan vinden – in de Verenigde Staten, maar ook in andere delen van de westerse wereld. Ik ben uitgenodigd om een aantal van deze digitale diensten te bezoeken en heb actief deelgenomen, door middel van presentaties, in drie ervan. En er is verdere active deelname gepland zijn voor de komende maanden. In geen van deze sabbatscholen heb ik de klassieke sabbatschoolboekjes gezien. De leiders van deze digitale groepen, die soms meer dan honderd deelnemers hebben, beslissen over de onderwerpen die worden besproken en zoeken dan mensen die bereid, en in staat, zijn om zo’n onderwerp met een korte uiteenzetting te introduceren.

Voordat de pandemie uitbrak, waren veel van de deelnemers lid van niet-traditionele sabbatschoolklassen, die je kon vinden in verschillende van onze grotere kerken, vooral in de buurt van adventistische instellingen. Maar in deze Corona-tijd blijkt dat deze “alternatieve” digitale groepen ook anderen aantrekken, die zich thuis voelen in een omgeving waar dingen die er echt toe doen, en onderwerpen die gewoonlijk vaak worden vermeden, kunnen worden besproken. De presentatoren hebben vaak een wat liberale achtergrond. In een open sfeer kunnen traditionele standpunten onder de loep worden genomen en kunnen existentiële vragen worden uitgediept langs onorthodoxe paden. Aangezien er de laatste tijd weinig of geen fysieke kerkdiensten zijn, duren deze sabbatschool-sessies meestal veel langer dan de “normale” periode van een uur. In een van deze sabbatscholen, waaraan ik onlangs heb deelgenomen, zei een van de “leden”, toen hem gevraagd werd naar wat hij vond van een terugkeer naar “normale” kerkdiensten: “Eigenlijk is dit mijn kerk geworden.”

Zou het kunnen dat, nu de Corona-crisis aan het afnemen is, er mensen zijn die graag willen dat deze digitale sabbatscholen doorgaan, en kerklid willen zijn in deze digitale omgeving. Zou het kunnen dat er nogal wat mensen zijn die deze digitale sabbatscholen als “vrijsteden” zijn gaan ervaren? Ze hebben zich vaak niet “veilig” gevoeld in de traditionele gemeente waar ze lid zijn, en waar ze hebben ervaren dat hun vragen niet welkom waren. Ze hebben vaak geconcludeerd dat de dingen die in de traditionele sabbatscholen in hun lokale kerk worden besproken en wat ze in preken hebben gehoord, weinig of niets te maken hebben met hun dagelijks leven. De Corona-crisis heeft het mogelijk gemaakt om te ontsnappen aan een benauwde vorm van adventisme, en ze hebben een veilige haven gevonden in een van deze “progressieve” sabbatscholen. Zal dit fenomeen zich wellicht verder verspreiden? Misschien moeten de kerkbestuurders blij zijn dat er plaatsen zijn waar leden, die anders vroeg of laat alle banden met het adventisme zouden verbreken, samen kunnen zijn met gelijkgestemden en dat zij die bijeenkomsten tot hun kerk kunnen maken? (In Nederland zijn al meer dan een decennium twee “vrijstenden”—de “Ark” en de “Herberg”–actief, waar adventisten samenkomen, die merendeels aan de “rand” van de kerk staan, en dit nu als hun kerk beschouwen. Zij opereren met instemming van de Nederlandse kerkelijke leiding.)

Is dit een goede ontwikkeling? Het is zeker niet de ideale situatie. Het fundamentele idee van kerk zijn is dat we allemaal samen kunnen komen en samen kunnen aanbidden, ongeacht onze achtergrond en wie of wat we zijn. De kerk moet, vanuit haar wezen, volledig inclusief zijn. Het moet een plaats zijn waar mensen op verschillende manieren en in hun eigen tempo geestelijk gevoed worden en kunnen groeien. Het moet een plaats van liefde zijn, en ware liefde wordt gekenmerkt door geduld, respect en tolerantie, ook als ideeën en gewoonten behoorlijk veel verschillen.

Dat is het ideaal. Maar helaas wordt onze tijd gekenmerkt door een polarisatie zoals we die nog nooit eerder hebben gezien. Dit is wat we zien in de samenleving, en misschien wel nog nooit zo erg als momenteel in de verkiezingstijd in de Amerikaanse politiek. De verschillen tussen de aanhangers van de twee partijen zijn zo scherp en veroorzaken zoveel haat en geweld, dat een constructieve discussie vrijwel onmogelijk is geworden. We moeten vrezen dat er op te veel plaatsen in de Adventkerk iets dergelijks gebeurt. Er is een steeds groter wordende kloof tussen de verschillende segmenten van de kerk. Aan de ene kant zien we een vastberadenheid om in het verleden te blijven hangen. Populaire (en populistische) sprekers overspoelen de kerk met hun samenzweringsretoriek en hun sensationele dvd’s. Velen vinden dat dit de “good old religion” is die we moeten beschermen. Maar aan de andere kant zien we degenen die nieuwe wegen willen vinden om hun adventisme te beleven en uit te dragen, en die hun adventistische erfenis willen verbinden met de wereld van de eenentwintigste eeuw waarin ze leven. De tragische realiteit is dat de communicatie tussen deze twee “partijen” in de kerk vrijwel onmogelijk is geworden. Met als gevolg dat veel “progressieven” (bij gebrek aan een betere woord) op veel plaatsen de kerk hebben verlaten. Het kan in onze huidige omstandigheden heel nuttig zijn dat er een aantal digitale of fysieke vrijsteden zijn en blijven, waar die mensen, die het gevoel hebben dat de traditionele lokale kerk hen niet genoeg ademruimte biedt, geestelijke veiligheid kunnen ervaren, totdat de polarisatie vermindert, en we het soort inclusieve kerk zijn geworden zoals Christus het bedoeld heeft.