Monthly Archives: April 2022

Jezus Vinden in het boek Openbaring

Deze week ben ik weer eens intensief bezig met het boek Openbaring. De Adventgemeente Utrecht heeft een serie seminars georganiseerd over het thema: Jezus Vinden in het boek Openbaring. De spreker is dr. Steve Case, de leider van een onafhankelijke adventistische organisatie die zich voornamelijk richt op jeugd-activiteiten. Maar Steve is veelzijdig. Hij doceert ook in het DMin programma van Andrews University (Berrien Springs, VS) en daarnaast houdt hij minstens 3 of 4 keer per jaar ergens een seminar van 8 tot 10 lezingen over het laatste Bijbelboek. Deze week vindt een dergelijke lezingenserie plaats in Utrecht. Mensen kunnen de lezingen fysiek komen bijwonen in het kerkgebouw van de Adventisten in Utrecht, maar de lezingen worden ook gestreamd en zijn naderhand ook via YouTube te zien. Ik heb het materiaal dat Steve Case gebruikt in het Nederlands vertaald en ben ook ingeschakeld om de spreker simultaan te vertalen. Een flinke klus, dat kan ik de lezer van deze blog verzekeren, want de spreker houdt er een flink temp op na en elke lezing duurt minimaal anderhalf uur.

Programma’s over het boek Openbaring zijn in de Adventkerk een regelmatig onderdeel van het kerkelijk menu. Maar de aanpak van Steve Case verschilt aanzienlijk van wat je in een doorsnee “Revelation-seminar” te horen krijgt. Dat blijkt al meteen uit de titel. Het doel is om via een studie van Openbaring meer te weten te komen over Jezus Christus. Meestal willen Openbaring-seminars vooral uitleggen hoe de profetieën van dit bijbelboek in de loop van 20 eeuwen geschiedenis—-sinds de eerste komst van Christus—-in vervulling zijn gegaan en hoe de periode kort voor de wederkomst van Christus eruit zal zien. Maar Steve Case kiest een andere invalshoek. Hij vindt dat je allereerst moet proberen te begrijpen wat de Openbaring betekende voor de christenen in de eerste eeuw, toen Johannes onder inspiratie de boodschap die hij van Godswege had ontvangen opschreef en aan zeven christengemeenten in Klein-Azië stuurde. Vanuit dat vertrekpunt moet je dan proberen te ontdekken wat die boodschap voor ons persoonlijk zou kunnen betekenen, en voor de geloofsgemeenschap waarvan wij in de 21e eeuw deel uitmaken. Degenen die naar Case komen luisteren en verwachten vooral te horen over de betekenis van de griezelige beesten die in Openbaring ten tonele worden gevoerd en meer willen weten over spectaculaire voorspellingen over de eindtijd, zullen mogelijk teleurgesteld worden. Het zal de komende dagen niet gaan over de wandaden en de theologische missers van de Rooms-Katholieke Kerk en niet over de rol van Amerika in de eindtijd. Case wijst er steeds op dat de titel van het boek Openbaring heel duidelijk aangeeft wat de kern is: Het bijbelboek is volgens het eerste vers van het eerste hoofdstuk de “openbaring van Jezus Christus”. Daarbij kan het woordje “van” zowel aangeven dat deze Openbaring afkomstig is van Christus, maar heel beslist ook dat het een Openbaring is over Christus. Vandaar dat de titel van de serie lezingen van deze week is: JEZUS VINDEN IN HET BOEK OPENBARING.

Wijkt Steve Case daarmee af van de traditionele adventistische uitleg van het boek Openbaring? Ja zeker. Maar hij doet dat niet door zich af te zetten tegen die traditionele interpretatie. Hij kijkt simpelweg naar de tekst. Wat betekende die voor de mensen aan het einde van de eerste eeuw en hoe hebben die woorden zeggingskracht voor ons? En daarbij gaat het er niet om dat we vervolgens meer weten over de geschiedenis, of een gedetailleerd tijdpad voor de eindtijd kunnen uitzetten, maar om de vraag of we een nauwere band met Christus hebben gekregen.

Ik voel me bij deze benadering heel senang. In de loop van mijn werkzame leven in de Adventkerk ben ik behoorlijk opgeschoven ten aanzien van de uitleg van de boeken Daniël en Openbaring. Dat geldt overigens voor veel adventistische predikanten, zowel in Nederland als elders. Om niet te veel deining te veroorzaken doen velen er liever het zwijgen toe dan dat ze allerlei aspecten van de traditionele uitleg blijven verdedigen, die ze inmiddels achter zich hebben gelaten.

Ik heb een aantal jaren geleden eens uitgebreid gekeken naar de ontwikkelingen ten aanzien van de uitleg van Daniel en Openbaring in het adventisme. Dat resulteerde in een lezing tijdens een bijeenkomst van de Europese vereniging van Adventistische theologen in Roemenië in April 2011. Die lezing heb ik vorig jaar bewerkt tot een artikel in het theologische tijdschrift SPES CHRISTIANA (vol. 31, no. 2, blz. 5-24). Ik kwam tot de conclusie dat er zeker sprake is van een verschuiving in de uitleg van de twee bijbelboeken die vanaf het begin een bijzondere plaats hadden in het adventistisch denken en de geloofsverkondiging van de kerk. Weliswaar blijft de kerk officieel aandringen op de zgn. historische uitleg, en is die ook nog steeds terug te vinden in recente kerkelijke publicaties, maar de meeste auteurs zijn veel voorzichtiger geworden in hun directe toepassingen op historische personen en organisaties. (Helaas geldt dat niet voor diverse sprekers en organisaties aan de rand van de kerk. Hun publicaties en de power points van hun lezingen zijn onverminderd te herkennen aan afbeelden van pauselijke tiara’s en afschuwelijke veelkoppige monsters.)

Steve Case heeft een benadering gekozen waarmee ik van harte instem. Ongetwijfeld zullen sommigen echter de wenkbrauwen fronsen. Was alles wat we in het verleden over het boek Openbaring zeiden dan verkeerd? Valt er niet meer over te zeggen dan we te horen krijgen in de lezingen die deze week in Utrecht worden gehouden ? Misschien wel. Maar Jezus vinden in het boek Openbaring is het allerbelangrijkste. Ik hoop dat veel deelnemers deze week dingen zullen ontdekken in Openbaring die hen geestelijk verrijken. Dat is het doel waaraan ik ook graag mijn medewerking verleen.

Optimisme, positiviteit en hoop

Optimisme en positiviteit zijn belangrijke eigenschappen. Maar zijn het begrippen die helemaal synoniem zijn? En betekenen ze in feite ook hetzelfde als hoop? In publicaties van de Nederlandse Adventkerk kom je nogal vaak artikelen tegen over optimisme en positiviteit. Dat was ook weer het geval in het meest recente nummer van Advent dat positiviteit als thema had. Bij het doorbladeren van recente jaargangen van ADVENT viel het me op dat optimisme en positiviteit herhaaldelijk werden benadrukt.

Ik denk dat ik mijzelf wel tot de categorie van de optimisten mag rekenen. Of dat optimisme altijd gerechtvaardigd is, is een andere zaak. Maar een pessimistische levensinstelling doet ons geen goed en is ook voor anderen om ons heen niet plezierig. Optimisme weerspiegelt een tendens om de dingen in een positief licht te zien, in de verwachting dat de meeste dingen uiteindelijk wel goed aflopen. Optimisme helpt ons om gemotiveerd te zijn en te blijven.

Positiviteit gaat wellicht een stapje verder dan optimisme. Niet alles wat ons leven bepaalt is positief, maar gelukkig is er ook heel veel dat niet negatief is. Een overheersend positieve instelling bevordert ongetwijfeld ons levensgeluk. Veel mensen zijn helaas doorgeslagen in de richting van het negatieve. Ze zien in alles vooral het negatieve en dat voedt ontevredenheid en maakt ongelukkig. Aan de andere kant zijn er veel mensen die vaak de ogen sluiten voor de realiteit. Er kan sprake zijn van “cherry-picking”—d.w.z dat we alleen rekening houden met de dingen die ons onze positieve plaatjes passen. (Vreemd genoeg heeft het begrip “positief” in de Coronatijd een andere lading gekregen: een positieve test is negatief nieuws en betekent dat het virus heeft toegeslagen!)

Christenen hebben alle reden om optimistisch en positief te zijn, maar optimisme en positiviteit zijn niet puur-christelijke deugden. Ze hebben eerder te maken met karaktertrekken dan met geloof. Dat is dan ook waarom ik niet zo gelukkig ben met de grote nadruk op optimisme en positiviteit in onze kerkelijke publicaties. Voor christenen zijn dit tamelijk oppervlakkige begrippen en is hoop veel betekenisvoller. Optimisme en positiviteit komen voort uit onszelf. Christelijke hoop, daarentegen, heeft een Jezus Christus en wat Hij voor ons doet, als referentiepunt.

Ook wanneer er geen reden is tot optimisme en we omringd worden door veel negatieve omstandigheden, is er hoop. Dat is de christelijke zekerheid van het evangelie die niet mag verwateren tot optimisme en positiviteit—hoe lofwaardig en aangenaam deze eigenschappen ook zijn. De hoop die God ons geeft gaat daar ver bovenuit. Zij is niet verankerd in ons karakter, in wie en wat wij zelf zijn, of in mensen om ons heen, maar in de Persoon van Christus (Hebr. 6:19). De bijbelse hoop is niet synchroon met de optimistische gedachte dat alles wel goed zal gaan, maar is gebaseerd op het geloof dat God zijn beloften aan ons waar zal maken—nu en na dit leven. Laten we bij onze nadruk op optimisme en positiviteit niet vergeten dat christelijke hoop de boventoon moet voeren.

Een feit waar niemand omheen kan

Bij onze zoektocht naar harde feiten rond het Paasgebeuren is er één historisch feit waar niemand om heen kan: een groep mannen en vrouwen die na de kruisiging en begrafenis van Jezus totaal gedesillusioneerd waren, raakten ervan overtuigd dat Jezus was opgestaan en dat zij niet langer de Levende moesten zoeken bij de doden (Lucas 24:5). Sommigen zeggen wellich dat de overtuiging dat Jezus was opgestaan gebaseerd was op een slimme truc of een collectieve hallucinatie. Maar een andere verklaring is veel voor de hand liggender, namelijk dat de opstanding werkelijk gebeurd is. Ik citeer een aantal regels uit een boek over Jezus dat geschreven werd door de bekende christelijke schrijver Philip Yancey. Hij vat de verbazingwekkende ontwikkeling in een paar krachtige zinnen samen: “Dat Jezus erin slaagde een groep verwarde en onbetrouwbare volgelingen te veranderen in onbevreesde evangelisten; dat elf mannen die hem op het moment dat hij stierf in de steek lieten en daarna als martelaren de dood vonden in hun vaste geloof in de verrezen Christus; dat dit handjevol getuigen de kracht zou krijgen om heftige tegenstand te kunnen breken, eerst in Jeruzalem en vervolgens in Rome—-die opmerkelijke gang van zaken is het meest overtuigende bewijs van de Opstanding.”

De bekende theoloog N.T. Wright vatte het als volgt samen: ‘Het viel niet te verwachten dat de discipelen erop uit zouden trekken en bereid zouden zijn om te sterven voor een overtuiging die niet stevig in feiten verankerd was.’Tal van schrijvers hebben datzelfde punt benadrukt. Hoe kon een man als Petrus veranderen in een apostel, die een enorme menigte van mensen uit vele landen en culturen toesprak met de boodschap dat Christus leefde? En dat was slechts een paar weken nadat hij zwoer dat hij de man die werd gearresteerd en berecht door de Joodse elite niet eens kende. Wat overtuigde de twijfelende Thomas ervan dat de Heer inderdaad was opgestaan en gaf hem de moed om als zendeling naar India te gaan, waar vandaag de dag nog zo’n vier miljoen ‘Thomas-christenen’ een getuigenis vormen van zijn radicale ommekeer? Niet alle oude tradities zijn betrouwbaar, maar er is meer dan voldoende aanleiding om ervan uit te gaan dat de meeste, zo niet alle, oorspronkelijke discipelen, behalve Johannes (die een aantal jaren werd verbannen naar het Griekse eiland Patmos, dat in de tijd van de Romeinse overheersing zeker geen vakantieoord was), bereid waren om hun leven als martelaar te eindigen? Wat dreef hen ertoe een loopbaan te volgen die zou eindigen in tegenstand, marteling en een vernederende dood? Hoe kunnen we verklaren dat Jakobus, een van de halfbroers van Jezus, een belangrijke leider werd in de vroege kerk, terwijl hij kort daarvoor nog niets van Jezus’ optreden wilde weten? (Johannes 7:5; Handelingen 15:14-21). De verklaring is in wat er gebeurde op die buitengewone, onloochenbare Paasmorgen.

Dit wordt ook beaamd vanuit een nogal onverwachte hoek, namelijk door de joodse theoloog en historicus Pinchas Lapide (1922-1997). Hij bekeerde zich niet tot het christendom, maar hij was er wel vast van overtuigd dat de opstanding van Christus een historisch feit is. Het is volgens hem de enig mogelijke verklaring voor het ontstaan en de groei van het christendom. Hij confronteert zijn lezers met deze indringende vragen: “Hoe valt het te verklaren dat, tegen alle verwachtingen in, de groep van Jezus’ volgelingen uiteindelijk niet uiteenviel, en niet in de vergetelheid raakte, en dat het werk van Jezus niet op een beschamende manier eindigde aan het kruis?” Met andere woorden: “Hoe kon het, daarentegen, gebeuren dat deze volgelingen van Jezus in staat waren de verschrikkelijkste teleurstellingen te overwinnen; dat Jezus, ondanks alles, de Verlosser van de kerk kon worden, hoewel de voorzeggingen niet werden vervuld en de langverwachte wederkomst uitbleef?”

Lapide concludeerde dat de theorieën van de theologen die de opstanding ontkennen er hopeloos in falen te verklaren ‘hoe een bij elkaar geraapte groep mensen uit Galilea . . . in korte tijd kon veranderen in een jubelende gemeenschap van gelovigen.’ Hij vervolgt: “Dat deze doodsbange, benauwde groep apostelen, die op het punt stonden de handdoek in de ring te gooien en in wanhoop naar Galilea te vluchten; dat de herders, boeren en vissers, die hun Meester hadden verloochend en verraden en hem op trieste wijze in de steek lieten, in heel korte tijd veranderden in een zelfverzekerde zendingsorganisatie, die overtuigd was van haar verlossing en met zoveel succes na Pasen haar werk kon doen—-een dergelijke revolutionaire verandering valt niet te verklaren op basis van een of ander visioen of van hallucinaties.”

Philip Yancey is het daarmee volledig eens: ‘Het staat toch wel vast dat de discipelen hun leven niet zouden willen geven voor de een of andere in elkaar geflanste samenzweringstheorie.’

Bovenstaande alinea’s zijn overgenomen uit mijn boek: IK HEB EEN TOEKOMST: OVER DOOD, OPSTANDING EN EEUWIG LEVEN (Kerk van Zevende-dage Adventisten, 2019), bl. 91-94.

100 zetabytes

De inwoners van Zeewolde (de plaats in de Flevopolder waar ik sinds ca. 13 jaar woon) beseffen meer dan ooit dat zij in een digitale wereld leven. De recente gemeenteraadsverkiezingen hebben daar alles mee te maken. Meta—-het moederbedrijf van o.a. Facebook—-sloot een deal met het bestuur van Zeewolde om daar het grootste datacenter van Europa te gaan bouwen. Een deel van de ruim 160 hectare grond die daarvoor nodig is, is inmiddels al in het bezit van Meta. Bij de gemeenteraadsverkiezingen was de bouw van het gigantische datacenter het belangrijkste thema. De twee partijen die daar fel op tegen zijn kwamen als de glorieuze winnaars van de verkiezingen uit de bus. Ze doen nu hun best om de deal met Meta terug te draaien. Het is afwachten in hoeverre dat zal lukken. Meta maakt voorlopig pas op de plaats.

Datacenters hebben veel gemeen met vliegvelden, windturbines en grote velden met zonnepanelen. De meesten van ons beseffen wel dat ze deel uitmaken van onze huidige wereld. Deze dingen moeten ergens staan, maar we willen ze niet in de buurt waar wij wonen. Datacenters zijn echter niet meer weg te denken en de meesten van ons maken er, of we dat nu beseffen of niet, dagelijks gebruik van.

Ik kreeg mijn eerste computer in 1987. Het was een desktop IBM-kloon uit het Verre Oosten. Het kantoor van de kerk in Abidjan, de hoofdstad van Ivoorkust, waar ik toen werkte, had een lading van deze apparaten gekocht. Te zeggen dat ze onderhoudsgevoelig waren is een flinke understatement. Ze hadden in eerste instantie nog geen harde schijf en alles moest op losse diskettes van 5 ¼ inch worden opgeslagen. De volgende versie die al snel op de markt kwam had een opslagcapaciteit van (als ik het me goed herinner) 2 megabytes (2 miljoen bytes). Ik schrijf deze blog op een MacBook Air van ruim drie jaar oud. Dit al weer wat verouderde apparaat heeft een opslagcapaciteit van 250 GB (gelijk aan 250.000 megabytes). Dat lijkt misschien aardig wat, maar ik kreeg onlangs te maken met serieus ruimtegebruik en besloot het aantal e-mails dat ik bewaarde te reduceren van ongeveer 35.000 naar “slechts” 8.000.

We zijn eraan gewend geraakt dat we veel data produceren. Op onze i-phones staan honderden of zelfs duizenden foto’s. Wij kijken voortdurend naar YouTube filmpjes, die natuurlijk “ergens” bewaard moeten worden. Vaak zonder te weten wat we precies bedoelen hebben we het over de “cloud,” waar we de meeste van onze data bewaren. Veel mensen (waarschijnlijk ook in Zeewolde) beseffen niet dat die ‘cloud” zich niet boven ons in de atmosfeer bevindt, maar de vorm heeft van grote pakhuizen vol computers: de zgn. datacenters.

Misschien kan de politiek in mijn woonplaats de komst van het datacenter een tijdje tegenhouden, maar we hebben te maken met een wereldwijde ontwikkeling die we niet meer in de hand hebben. In totaal zijn er wereldwijd nu zo’n achtduizend datacenters die samen een gigantische hoeveelheid elektriciteit gebruiken en onvoorstelbare hoeveelheden warmte produceren. Dat laatste is met name een probleem dat mijn woonplaats nog niet goed heeft doordacht. Men weet nog niet precies wat men met al die warmte moet gaan doen.

De hoeveelheid digitale info die ergens bewaard moet worden neemt jaarlijks in sneltreinvaart toe. In 2010 ging het om 2 zetabytes. Nu—een dozijn jaar later—is de hoeveelheid data die moet worden opgeslagen gegroeid tot circa 100 zetabytes. Ik schrok ervan toen ik via Google probeerde een idee te krijgen van hoeveel dat is. Een zetabyte is 1,000,000,000,000,000,000,000 bytes. Een zetabyte is gelijk aan 1000 exabytes, een miljard terabytes, of een biljoen gigabytes.

De groei van de hoeveelheid data die opgeslagen moet worden blijft exponentieel groeien. Elke dag versturen we in onze wereld meer dan 300 miljard emails en zo’n 500 miljoen tweets. Binnen enkele jaren zal dit verdubbeld zijn. Het aantal datacenters zal ook stormachtig blijven groeien. Als mensen hebben we iets ontketend wat we niet meer in de hand hebben. We weten wel dat een groot deel van deze data in feite geen waarde heeft en dat we—-om het zonder omhaal van woorden te zeggen-—oneindig veel rotzooi bewaren.

Onwillekeurig moest ik tijdens het schrijven van deze blog denken aan een tekst in Psalm 147, waar God wordt omschreven als de Beheerder van het volmaakte datacenter van het heelal. “Groot is onze Heer en oppermachtig, zijn inzicht is niet te meten.” (vs. 5). “Hij bepaalt het getal van de sterren, Hij roept ze alle bij hun naam” (vs. 4). Een Australische studie concludeerde dat het aantal sterren in het universum 70.000 miljoen miljoen miljoen is (70 met 22 nullen). God alleen kent het precieze aantal, en hij kent ze allemaal bij naam. Mensen denken vaak dat hun technologie en kennis geen grenzen kent. Maar het stelt allemaal niet veel voor, vergeleken met het “niet te meten inzicht” van de almachtige, alwetende Schepper.