Monthly Archives: November 2010

Identiteit

 

Deze week heb ik (voorlopig) de laatste hand gelegd aan een tweetal lezingen over de adventistische identiteit in de eenentwintigste eeuw.  Ze kunnen nu even in de ijskast. Over een paar weken kijk ik er dan opnieuw naar. Als je even afstand van een werkstuk hebt kunnen nemen zie je soms fouten of zwakke punten die je meteen nadat je de laatste punt hebt gezet niet opmerkte. Medio-januari hoop ik de lezingen te houden tijdens een conferentie over dit onderwerp in Australië. Het college van de kerk in Australië heeft deze conferentie georganiseerd. Ook Rudy Dingjan behoort tot de sprekers. En het doet me verder deugd dat Peter Roennfeldt en Richard Rice (docent aan de Loma Linda universiteit) een aandeel hebben in het programma.

 

Het onderwerp dat ik opkreeg heeft me de afgelopen maanden uiteraard sterk beziggehouden. Ik kon putten uit presentaties die ik, her en der, eerder heb gehouden. En het was een aansporing om te lezen en na te denken.

 

Identiteit is een onderwerp met heel veel facetten. In ons land heeft de discussie zich in de afgelopen paar jaar vooral toegespitst op de politieke vraag iemand zich tegelijk verbonden kan voelen met Nederland en het land waarin men zijn ‘roots heeft. Velen denken dat zoiets niet kan zonder dat je identiteit onduidelijk wordt en je loyaliteiten door elkaar gaan lopen. Anderen denken dat een ‘meervoudige identiteit’ helemaal niet problematisch is en gezien moet worden als een aspect dat hoort bij onze postmoderne tijd.

 

Ik zal natuurlijk vooral moeten ingaan op de godsdienstige identiteit van de mens, en dan verder toegespitst op de Adventistische identiteit. En daarbij gaat het dan niet alleen om de individuele, maar ook om de corporatieve (gemeenschappelijke) identiteit. Wat maakt iemand tot een ‘echte’ adventist? En wat is het eigenlijke van de adventistische geloofsgemeenschap? Automatisch komt dan ook de vraag aan de orde in hoeverre we, individueel of gezamenlijk, te maken kunnen hebben met een crisis in onze adventistische identiteit.

 

Een van de dingen die ik vooral hoop aan te snijden is hoe de adventistische identiteit zich heeft ontwikkeld en hoe die zich mogelijk (of waarschijnlijk) verder zal ontwikkelen. In het verleden was een belangrijke factor in ons adventist-zijn dat we ons heftig wilden afzetten tegen andere gelovigen en andere kerken en bewegingen. Wij wisten immers hoe de geestelijke vork in de theologische steel zat. Ons adventist-zijn was sterk verbonden met een vijandsbeeld. Wij beseften dat het als maar moeilijker zou worden om de strijd tegen de vijand vol te houden.

 

Bij velen is er een ontwikkeling geweest waarbij de behoefte aan een sterk vijandsbeeld meer op de achtergrond is geraakt, of zelfs geheel is verdwenen. Dat is in elk geval een proces dat zich in mijn persoonlijke geschiedenis als adventist heeft voltrokken. Ik zie het echter ook bij veel geloofsgenoten om mij heen. Ik verwacht (en hoop) dat een dergelijke ontwikkeling zich zal voorzetten en zal verbreden, ook al zal in de kritische marge van de kerk een vijandsbeeld (zowel intern als extern) nodig blijven om de eigen adventistische identiteit niet aan te tasten.

 

Nadenkend over deze thematiek is bij mij de overtuiging verder gegroeid dat ik adventist wil zijn omdat ik vóór heel veel dingen ben, en niet zozeer omdat ik mij tegen allerlei ideeën en theorieën wil verzetten en degenen die deze ideeën en theorieën verkondigen als mijn vijanden zie. Ik ben geen adventist omdat ik mij wil verzetten tegen katholieken en leden van de PKN. Ik ben adventist omdat ik een christen wil zijn die de waarheid en waarde heeft erkend van een reeks van overtuigingen die binnen de adventistische traditie zijn gegroeid. Ik ben niet tegen de oecumene, maar ik ben er vóór dat mijn kerk van zich laat horen en haar beginselen op een goede manier kan communiceren in alle forums die daarvoor beschikbaar zijn en een bijdrage wil leveren aan de dialoog met anderen. Of om een andere voorbeeld te noemen: Ik ben niet in de eerste plaats tegen tabak en alcohol, maar ben vóór een bewuste gezonde leefwijze. Voor mij hebben producten als alcohol en tabak daarin geen plaats, maar ik wil niet steeds worden gezien als tegen allerlei dingen, maar als vóór een belangrijk beginsel.  En zo voort. Mijn adventistische identiteit, met andere woorden, is vooral positiever geworden. En dat doet goed.

 

Blair en Bush

Woendagmiddag. Het is nog geen drie uur en het wordt buiten al donker. Ik ben een paar uurtjes geleden vanuit Amsterdam in Stockholm aangekomen en zit te wachten op mijn verbinding, een binnenlandse vlucht verder naar het Noorden. Morgen, als ik in Kramfors ben, wordt het (in deze tijd van het jaar) pas tegen half tien licht en begint het na tweeën weer donker te worden. De mensen hier zeggen dat je eraan kunt wennen.

 

Het is mijn beurt om naar de verjaardag van onze kleindochter te gaan. Ze wordt drie. En u begrijpt het natuurlijk wel: onze kleindochter is veel slimmer, vóór-lijker en grappiger dan het grote gros van de kleindochters! Ik verheug me op de komende dagen, ondanks de voortijdige confrontatie met de winter.

 

Een dag reizen betekent altijd een flink stuk lezen. Ik ben halverwege de memoires van George Bush jr., nadat ik me de afgelopen week door de autobiografie van Tony Blair heb geworsteld. Samen tellen de twee boeken een dikke duizend tamelijk dichtbedrukte bladzijden. Ik houd van dat soort dikke boeken en lees graag biografieën of autobiografieën. Maar er is deze keer iets merkwaardigs aan de hand. Ik ben altijd een nogal grote bewonderaar geweest van Tony Blair en had maar heel weinig achting  voor George W. Bush. Blair is intelligent en de meeste van zijn ideeën spraken me wel aan. Bush lijkt dom en weinig sociaal voelend. En, rara, wat gebeurt er nu. Dat beeld verandert nogal radicaal.

 

Al lezend in Blairs memoires begon ik een beetje genoeg van hem te krijgen. Hij is zeker een man met enorm veel gaven, misschien is hij zelfs wel in veel opzichten briljant. Maar de man heeft het, als je zijn verhaal leest, wel erg met zichzelf getroffen. Er is geen vleugje bescheidenheid. Ja, natuurlijk, hij heeft wel eens iets minder verstandig aangepakt, maar dat mag tegen de achtergrond van al zijn verdiensten geen naam hebben. Hij zet zichzelf neer als een groot staatsman. Hij zegt dat religie een heel belangrijke rol in zijn leven speelt. Dat mag zo zijn, maar dat stukje van zichzelf blijft toch angstvallig gesloten. Veel van de mensen om hem heen worden geprezen, maar je kunt je niet aan de indruk onttrekken dat ze toch ook wel ‘gebruikt’ werden tot meerdere glorie van maestro Blair.

 

George Bush komt veel sympathieker uit zijn boek tevoorschijn. Hij is simpeler, misschien zelfs wat simplistisch, maar hij is (althans zo ervaar ik het, authentieker). Ik heb altijd gedacht dat zijn geloof een oppervlakkig vernisje was en vooral voor zijn ‘born-again’ achterban bedoeld was. Maar zo komt dat in zijn boek toch niet over. Het lijkt veel echter dan ik altijd dacht.

 

Ook na het lezen van zijn boek blijven er veel dingen die hij deed waarmee ik het absoluut niet eens kan zijn en zijn keuze voor Dick Cheney als zijn rechterhand maakt me nog steeds onpasselijk. Maar je krijgt wel de indruk dat Bush een eerlijke vent is. De manier waarop hij zijn boek begint, met een hoofdstuk over zijn gevecht met zijn alcoholverslaving, zet daartoe de toon.

 

Blair zegt ergens in zijn boek dat het een grote fout zou zijn om te denken dat Bush een domme man is. Daarin heeft Blair, denk ik, in elk geval gelijk, wat je ook verder van Bush mag denken.

 

Ja, het kost me wat moeite mijn inschatting van deze beide mannen te herzien. En natuurlijk weet ik uiteindelijk zo weinig van ze ik de plank misschien nog steeds volledig mis sla. Maar het herinnert me er wel aan dat je soms bereid moet zijn je mening over anderen te herzien. Vaak is het echter nog moeilijker om je mening te veranderen over mensen die je in het dagelijks leven steeds tegenkomt, terwijl daar misschien wel reden toe is.  Of vindt u dat niet lastig?

 

Imminent

 

Het van Dale woordenboek geeft als betekenis voor het woord imminent: ‘dreigend, boven het hoofd hangend.’ Het Engels kent hetzelfde woord en Engelse woordenboeken geven ruwweg dezelfde betekenis. Het is, zoals zoveel woorden, afkomstig uit het Latijn. Het komt van de woorden: in + minere en betekent dus letterlijk: ‘iets dat ergens overheen hangt; iets dat vooruitsteekt.’ Het verwijst dus naar iets dat op het punt staat te gebeuren en heeft over het algemeen geen positieve, hoopvolle betekenis.

 

Maandag j.l. gaven drie theologiedocenten van Newbold College elk een presentatie tijdens een studiebijeenkomst van Nederlandse Adventpredikanten. Het onderwerp was: Het koninkrijk van God. ’s Middags was dr. Jan Barna aan de beurt. Hij behandelde zijn thema vanuit het perspectief van een systematisch theoloog. En passant liet hij ons, tijdens de vragenperiode na zijn lezing, weten dat hij het gebruik van het woordje ‘imminent’ in verband met de wederkomst van Christus sterk afwijst. Hij zei het te betreuren dat het zo vaak voorkomt in het adventistisch spraakgebruik, tot zelfs in recente  toespraken van de voorzitter van het wereldbestuur van de kerk toe.

 

‘Imminent’, zei Barna, ‘is geen bijbels woord’. De wederkomst wordt in de Bijbel altijd beschreven als ‘spoedig’ en dat is alles wat je ervan kunt zeggen. Het kan morgen zijn. Het kan ook nog een eeuw duren. Terwijl Christus’ volgelingen zijn komst verwachten, wijden zij zich aan de zendingstaak die hun Heer hen heeft opgedragen, maar zetten zij zich daarbij ook in voor allerlei belangrijke zaken die op hun weg komen en proberen zij een positieve bijdrage te leveren aan de maatschappij. Wie denkt dat het einde van de wereld ‘imminent’ is, zal nauwelijks geneigd zijn dat te doen. Waarom zou je je druk maken om deze wereld, als die immers toch op het punt staat te verdwijnen. Bovendien heeft het woord ‘imminent’ een overwegend negatieve associatie en drukt deze eerder dreiging en angst uit dan verwachting en hoop.

 

Ik heb een aantal dingen  ‘meegenomen’ van de buitengewoon plezierige en interessante bijeenkomst van afgelopen maandag. Maar de discussie over het begrip ‘imminent’ is me vooral bijgebleven. Er verder over nadenkend, werd ik vooral ook geraakt door de parallel met ons individuele bestaan. Misschien komt dat wel doordat ik wat ouder begin te worden en vaker aan de eindigheid van het leven herinnerd wordt dan vroeger (ik betrap me erop dat ik regelmatig bij de overlijdensadvertenties in de krant vooral kijk naar de leeftijd die mensen bereikt hebben; het blijkt dat velen met mij die gewoonte hebben en gerustgesteld worden als er weer een paar 90+-jarigen bijstaan!). Je weet: het houdt een keer op. Dat einde komt relatief spoedig. Je ziet de tekenen, de signalen, dat alles niet blijft zoals het is.

 

Maar het feit dat het einde van het leven ‘spoedig’ is wil niet zeggen dat het ‘imminent’ is. Wie dat denkt, doet niets meer. Die is als de oude vader van iemand die ik redelijk goed ken. Jarenlang was het eerste wat de goede man zei als hij ’s morgens ontwaakte, dat hij niet uit bed kwam omdat hij die dag toch dood ging. Het kostte elke keer weer de nodige moeite hem te overtuigen dat zijn einde niet imminent was. Hij heeft nog jaren geleefd!

 

En dan is er nog een heel belangrijk punt: Wie steeds maar aan een imminent einde van het leven denkt, ziet vooral dreiging en raakt mogelijk in paniek. Het is immers vrijwel over en uit. Dat mag wel begrijpelijk zijn, maar het is allerminst christelijk. Want de christen leeft vanuit de hoop die hij heeft. En elke nieuwe biedt kansen om iets positiefs te doen. Wat het kan nog steeds. Bedankt, dr. Barna, dat je me daaraan hebt herinnerd!

 

Cognitieve dissonantie

 

Toen de wereld in 1914 niet ten einde kwam haakten heel wat Jehovah’s Getuigen af. Zij hadden jarenlang gepredikt dat Jezus in dat jaar zou terugkomen, maar het gebeurde niet. Het was even een domper op de snelle groei van deze wereldwijde beweging, maar het betekende niet dat het nu met deze niet al te populaire stroming gedaan was. Integendeel. De getuigen wisten een ‘oplossing’ te bedenken voor hun grote teleurstelling en ontwikkelden rap een theorie om te verklaren wat er aan de hand was. Christus was wel degelijk gekomen, maar hij kwam op een ‘geestelijke’ manier. Hij is er wel, maar je kunt hem met het gewone oog nog niet zien!

 

Dit verschijnsel heeft zich talloze malen voorgedaan: Een groep gelovigen doet een voorspelling. Het komt niet uit, maar de groep gaat daar niet aan ten onder. Hij komt, merkwaardig genoeg, juist sterker uit die ervaring en verkondigt vervolgens zijn boodschap met nieuw elan en nog meer energie. In  1956 verscheen een studie van een zekere Leon Festinger en enkele andere godsdienstsociologen. Zij beschreven een sekte die in 1954 veel aanhangers wist te verwerven met de voorspelling dat de aarde nog in dat jaar door een enorme watervloed zou worden vernietigd, maar dat zij door buitenaardse wezen zouden worden opgehaald en zo aan de dood zouden ontsnappen. Toen de ramp uitbleef gingen de leden van de groep nog geruime tijd verder. Zij pasten hun theorie aan de feiten aan en met hernieuwde energie predikten zij nog jarenlang hun boodschap. Festinger c.s. noemen dit verschijnsel: cognitieve dissonantie en onder die naam is het in vakkringen bekend gebleven. Je verstand zegt: Houd ermee op, want het klopt niet. Maar je hebt al zoveel energie in je boodschap geïnvesteerd dat je die niet wilt opgeven, maar de kracht vindt om, zelfs tegen beter weten in, verder te gaan.

 

De laatste paar maanden bekruipt mij wel eens het gevoel dat zevende-dags adventisten op dit momenteel bezig zijn iets soortgelijks te beleven, of in elk geval iets dat er wel een beetje op lijkt. Al meer dan een eeuw is een van de aspecten van de adventistische eindtijdsbeleving de verwachting dat er een soort herhaling van het Pinkstergebeuren zal komen. De Geest zal met ongekende kracht vaardig worden over de kerk en dat zal een impuls geven aan de evangelieverkondiging zodat de taak die Christus zijn kerk heeft gegeven kan worden afgerond en de Heer kan komen. Nu, anno 2010, is het echter nog steeds niet gebeurd. En wat zien we nu? Wordt de profetie van Joēl nu verder in de kast gezet? Nee, zoals op gezette tijden in de geschiedenis van de kerk is gebeurd, vinden velen de kracht om die gedachte weer nieuw leven in te blazen. Maar het accent verschuift wel. Het komt steeds meer te liggen op de idee dat de profetie nog niet in vervulling is gegaan omdat de kerk van haar principes is afgeweken, te laks is en te wereldgelijkvormig is geworden. Daarom is een ‘revival, een opwekking, nodig en een verregaande reformatie. Daarvan moet de kerk doordongen worden.

 

Ja, zou je zeggen, wat mankeert aan die visie? Natuurlijk heeft de kerk een opwekking nodig. Dat is constant het geval. En, het is zoals de hervormers zeiden: De kerk is semper reformanda, d.w.z. moet zich altijd blijven hervormen. En dat betekent zeker dat de kerk ook moet blijven vragen naar een intensere manifestatie van de Geest. Maar daar moeten we, volgens mij, echter wel een paar kanttekeningen bij plaatsen.

 

1)      De heilige Geest is Gods Geest. De Geest waait zoals en wanneer hij wil. God heeft zijn tijdschema. Hij bepaalt wanneer Christus terugkeert en wanneer en hoe die grootste gebeurtenis aller tijden wordt ingeleid. Dat kun je niet afdwingen. Dat moet je in geloofsvertrouwen aan God overlaten.

2)     Je mag natuurlijk om een grotere manifestatie van de Geest in je eigen leven en in het leven van de gemeente waarvan je deel uitmaakt en van de kerk in het algemeen bidden. Je moet je openstellen voor wat God in jou en in je kerk wil doen. En je mag en moet als gemeenschap zoveel mogelijk voorwaarden scheppen waardoor een klimaat van geestelijke groei wordt bevorderd en het geloof van een ieder kan worden verdiept. Maar je kunt opwekking en hervorming niet organiseren. De Geest laat zich niet sturen. De profetie van Joël gaat niet in vervulling doordat commissies en werkgroepen en besturen allerlei dingen gaan organiseren en doordat wellicht enkele honderdduizenden mensen elke week, of elke dag, op eenzelfde moment bidstonden gaan houden. Of doordat besloten wordt dat eens per maand wereldwijd over dit onderwerp zal worden gepreekt. Als je niet oppast wordt het werk van God op die manier afhankelijk van menselijke inspanning. En dat mag nooit zo zijn.

3)     Ik kan heel veel in de kerk aanwijzen dat ‘hervormd’ zou moeten worden. Het probleem is dat er bij lange na geen consensus bestaat over wat het dringendst aan hervorming toe is. Voordat je het weet is dat weer onderwerp van nieuw, vruchteloze discussie. Daarom kan ik mij veel beter richten op de vraag: Wat moet er in mijn leven veranderd worden?

4)     Ten slotte: Misschien moeten we vooral ook aandacht schenken aan een andere tekst in het Oude Testament, die richting kan geven aan ons leven. Via de profeet Micha liet God destijds weten wat hij graag wil (zie vooral 6:1-8).. Hij zit niet te wachten, zegt die profeet, op een uitbarsting van rituelen en vrome gebruiken. Via  de profeet Micha geeft hij kort en bondig aan wat hij van ons vraagt: ‘Niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten en nederig de weg te gaan van je God.’

 

Het lijkt mij dat we er goed aan zouden doen in ieder geval niet onze aandacht zo eenzijdig op de profetie van Joël te vestigen dat we de belangrijke woorden van Micha vergeten. Zou het niet zo kunnen zijn dat opwekking en hervorming op de een of andere niet te traceren manier over ons komt als we ons concentreren op wat God via de profeet Micha van ons vraagt?