Monthly Archives: Juli 2011

Diarree

 

We zijn alweer een weekje thuis en dat is ook wel weer fijn. Pas in september behoef ik de koffers weer te pakken, voor een weekje bij de predikanten van de Adventkerk in Hongarije. In ben aan de voorbereidingen daarvoor inmiddels begonnen en ik hoop in de komende weken ook flink op te schieten met een aantal schrijfprojecten die ik onder handen heb.  Ook de stapel ‘te lezen’ boeken vormt een forse, maar plezierige uitdaging. Een recent pakket van amazon.com heeft daar weer het een en ander aan toegevoegd.

 

Maar er lag van voor onze vakantie nog een prachtig boek dat mijn vrouw onlangs aanschafte. (Het doet mij overigens deugd als zij ook eens een duur boek koopt. Ik voel me gelijk een stukje minder schuldig als ik dan weer naar de boekhandel stap of via internet een boek bestel.). Het is de nieuwe biografie van de dichteres Vasalis, geschreven door Maaike Meijer. Het telt bijna duizend bladzijden. En zo hoort dat ook bij een biografie die wat voorstelt. Het boek ligt lekker in de hand en het is grafisch ook heel mooi verzorgd. (Mensen die e-readers hebben verkozen missen zo’n belevenis ten enenmale.)

 

Voor mij was Vasalis (pseudoniem, een gelatiniseerde variant van haar achternaam Leenmans) tot nu toe vooral degene die dat fraaie gedicht over de afsluitdijk had gemaakt. De beginregels staan in mijn Noord-Hollandse geheugen gegrift: ‘De bus rijdt als een kamer door de nacht. / De weg is recht, de dijk is eindeloos. / Links ligt de zee, getemd maar rusteloos.  / Wij kijken uit, een kleine maan schijnt zacht.’

 

Ik vond haar gedichten, voor zover ik die uit allerlei bloemlezingen kende, altijd erg mooi, maar verder wist ik niet veel van haar. Nu, na zo’n 600 bladzijden, begint dat te veranderen. Ze begint voor me te leven. Wat vooral intrigeert is dat ze zo’n ‘vol’ leven wist te leiden. Ze was een professional (psychiater); ze leidde een ontzettend druk sociaal leven, was actief in kunstenaarskringen, enz.). Tegelijkertijd was zij een schrijfster van prachtige, vaak heel ontroerende, gedichten maar ook van verrassend proza met vaak schitterende taalvondsten, zelfs in haar dagboeken. Zomaar een voorbeeld. Als ze in 1942 naar een andere woning in Amsterdam op zoek is, komen er twee huizen in beeld, ‘grote deftige woningen, waar onze paar meubels diarree van zenuwachtigheid zullen krijgen.’ Hoe verzin je zo’n beeldspraak?

 

Wat mij bij het lezen het meest opvalt is de worsteling die Vasalis haar gehele leven heeft gevoerd met haar dichterschap. Zij heeft maar een klein oeuvre nagelaten. Veel van wat ze schreef vond ze niet goed genoeg om te publiceren en soms liet haar inspiratie haar lange tijd in de steek. Dat is een grote troost voor vele gewone stervelingen die wat proberen te schrijven en zich soms ook hopeloos geblokkeerd voelen.

 

Het is vreselijk spijtig dat Vasalis het geloof van haar jeugd volledig vaarwel zei. Ze had regelmatig mystieke ervaringen en werd buitengewoon gefascineerd door de natuur, maar ze werd een doorgewinterde atheïst. Je kunt je afvragen hoeveel meer mensen zij zou hebben kunnen verrijken als ze ook gedichten had kunnen en willen schrijven over het geloof in God.

 

Er zijn heel wat gedachten die bij het lezen van een dergelijke massieve, en vakkundig geschreven, biografie bij mij opborrelen. Wat goed, denk ik, onwillekeurig, dat iemand de moeite heeft genomen om dit boeiende leven van deze unieke vrouw voor ons te beschrijven. En wat jammer eigenlijk dat niet elk mens zijn biografie krijgt, want ieder leven is uiteindelijk uniek en heeft een verhaal dat erom schreeuwt om verteld te worden.

 

Struisvogelijs

 

Vorige week namen vrienden ons mee naar een struisvogelboerderij, annex –winkel,  ergens in Midden-Zweden. Het gerucht dat je daar heel lekker ijs kon krijgen bleek te kloppen. Kennelijk vormen  de gigantische eieren van deze grote vogels een heel goed ingrediënt voor het maken van ijs. In de winkel van het bedrijf werd o.a. ook struisvogelworst verkocht en ik kan de lezer verzekeren dat dit uitstekend broodbeleg oplevert.

 

Maar, thuisgekomen heb ik er Leviticus 11 nog maar eens even op nageslagen. In dat hoofdstuk wordt een opsomming gegeven van ‘reine’ en ‘onreine’ dieren. Deze laatste categorie werd door God niet vrijgegeven voor consumptie door de Israëlieten. Ik meende me vaag te herinneren dat er in dat hoofdstuk iets over struisvogels wordt gezegd. En, inderdaad, in de verzen 13-19 worden een aantal vliegende wezens genoemd die men als ‘weerzinwekkend’ moest beschouwen.  Daarbij zijn niet alleen roofvogels als de gier en de lammergier te vinden, maar ook de ooievaar, de reiger en de struisvogel.

 

Adventisten houden zich aan de regels van Leviticus 11. Ruwweg redeneert men meestal als volgt: Wat niet goed was in de oudheid, kun je ook vandaag de dag beter niet eten. Dus, als rechtgeaarde adventist zal ik voortaan het struisvogelijs moeten laten staan. Die constatering brengt me echter tot het voornemen om toch binnenkort eens wat dieper in deze materie te duiken. Het is verrassend hoe weinig er (vooral meer recentelijk) over de problematiek van ‘rein’ en ‘onrein’ in adventistische kring wordt geschreven en gesproken. Eigenlijk ken ik maar één grondige studie over dat onderwerp, de dissertatie van dr. Jiri Moskala, een hoogleraar aan Andrews University uit 1998. Maar dat boek is voor de gewone lezer niet echt toegankelijk.

 

Waarom zou de struisvogel een ‘onrein’ dier zijn? In een bijbelcommentaar dat ik er op nasloeg wordt gesuggereerd dat de ‘struis’ er nogal smerige gewoonten op nahoudt. Hij zou namelijk zijn eigen uitwerpselen opeten. Het is me tijdens het bezoek aan de struisvogelboerderij niet opgevallen. Maar in ieder geval is de struisvogel een ‘alleseter’, en is hij daarom wellicht in deze groep van gevleugelde dieren opgenomen. Mijn belangstelling is gewekt en ik ga mijn best doen er wat meer over te vinden!

 

Ook wat een ander onderwerp betreft heb ik de afgelopen week een impuls ontvangen om wat verder speurwerk te doen. Het was me nooit eerder opgevallen dat Ellen G. White in het hoofdstukje over de kerkhervorming in Nederland, in haar bekende boek ‘De Grote Strijd’, gebruikt maakt van een mij niet bekende bron, namelijk: ‘History of the Reformation in and About the Low Countries’.  Het is de Engelse uitgave van een vierdelig Nederlands werk van de Amsterdamse predikant en schrijver Gerard Brandt uit de zeventiende eeuw. Van de Engelse uitgave is nog steeds een (verkorte) versie verkrijgbaar,  Het lijkt me de moeite waard om eens te speuren naar de originele Nederlandse uitgave en na te gaan hoe wat deze goede man over de Nederlandse kerkhervorming schreef door hedendaagse historici wordt beoordeeld.

 

Zo blijft er altijd weer het nodige om je in te verdiepen. Want ik liep ook nog tegen iets anders aan dat me nieuwsgierig maakte. Volgens een welingelichte bron belde de voorzitter van het bestuur van de wereldorganisatie van de adventisten onlangs met de directeur van de Loma Linda Universiteit om zijn verontrusting te uiten over het feit dat een van de docenten de waarde van het verschijnsel  ‘mindfulness’ benadrukte. Dat leek me een nogal merkwaardige vorm van micromanagement van onze hoogste kerkbaas. Ik had trouwens geen idee wat het probleem kon zijn. Maar, als je wat googlet op deze term, ontdek je dat we hier te maken hebben met een nieuw fenomeen dat wellicht inderdaad wat kritische analyse verdient. Ik heb er inmiddels een boek over besteld. Ik heb zo het gevoel dat we er meer over gaan horen.

 

Chinezen

Vorige week vierden de Chinezen in Nederland feest. Het was een eeuw geleden dat de eerste Chinezen zich in Nederland vestigden. Nu wonen er zo’n 60.000 Chinezen legaal in ons land. Eerder heb ik wel eens een aantal van ongeveer 100.000 horen noemen, maar het exacte getal doet even niet ter zake. Velen onder hen zijn Nederlander geworden en sommigen spreken uitstekend Nederlands. Maar als groep behoren de Chinezen, om het voorzichtig te zeggen, tot de minder goed geïntegreerde gemeenschappen in ons land. Het is een tamelijk geïsoleerde groep gebleven, met een geheel eigen cultuur.

 

Volgens een in kringen van zendingswetenschappers veel gebruikte definitie van het Griekse woord ‘etnos’, dat gewoonlijk in Nederlandse bijbelvertalingen met het woord ‘natie’ werd vertaald, zouden de Chinese Nederlanders met die term moeten worden aangeduid. Volgens de beroemde Webster’s Dictionary is een ‘ethnos/natie’ een ‘A stable, historically developed community of people with a territory, economic life, distinctive culture, and language in common.’ We kunnen van de Chinezen in Nederland wel zeggen dat ze een stabiele groepering zijn, die zich in de eeuw die nu achter ons ligt, in ons land heeft ontwikkeld tot een gemeenschap met een eigen economische leven en een eigen cultuur, vaak met behoud van de oorspronkelijke taal.

 

Waarom is het belangrijk om dit vast te stellen? Wel, in het evangelie van Matteüs wordt ons verteld dat Christus pas zal terugkeren naar deze aarde als aan alle volkeren (‘naties’) het evangelie is gebracht. En dat kunnen we niet gemakshalve zo interpreteren dat de wederkomst pas plaatsvindt als er een georganiseerde christelijke kerk is ontstaan in elk van de circa 230 landen die er nu officieel in deze wereld zijn. Het betekent dat het goede nieuws van het evangelie gebracht moet worden aan alle naar schatting  15.000 tot 20.000 volkeren/naties die er, volgens de definitie van Webster, zijn. Dus: de taak van de evangelieverkondiging op aarde is pas voltooid als ook de Chinese gemeenschap in Nederland met het evangelie is bereikt.

 

In de loop van de komende week hoop ik weer in Zeewolde terug te keren na een kleine vijf weken op reis te zijn geweest. Ongetwijfeld zal ik dan op korte termijn wel weer eens naar Hoi Sing gaan—een van de drie Chinese horecagelegenheden in ons dorp. Ik denk niet dat ik dan, na de Nasi Rames Speciaal te hebben besteld (de aardige mevrouw die ons bedient weet inmiddels wel dat er geen ‘babi’ in onze rijst mag zitten), een religieus onderwerp zal aansnijden. Maar, ik heb me bij het lezen van het bericht over ‘honderd jaar Chinezen in Nederland’ wel afgevraagd, of mijn kerk ooit heeft nagedacht over de vraag hoe er activiteiten voor deze specifieke groepering kunnen worden ontplooid. Want ze zijn beslist inbegrepen in de oproep om het evangelie aan alle ‘natiën’ te verkondigen.

 

Gelukkig staan we er als adventisten niet alleen voor, als het gaat om het volbrengen van de zendingstaak. We kunnen dankbaar vaststellen dat er talloze organisaties en miljoenen christenen zijn die zich, samen met ons, aan die taak wijden. Dit constatering doet niets af aan de eigen verantwoordelijkheid van onze adventistische geloofsgemeenschap, die een belangrijk eigen accent aan de christelijke boodschap toevoegt. Maar, als het alleen van de adventisten moest komen, zou er weinig hoop zijn dat de mensheid ooit geheel bereikt zou worden. Dagelijks komen er immers weer zoveel mensen op onze aardbol bij dat onze taak alleen maar groter in plaats van kleiner wordt. Hoe Christus zijn woorden precies bedoeld heeft, dat hij niet terugkeert voordat de mensheid geheel is bereikt, weet ik niet. Ik zou heel wat moeilijke vragen kunnen stellen over dit onderwerp waarop ik het antwoord niet weet. Maar, hoe dan ook, de Chinezen in Nederland zijn deel van de opdracht.

 

De heilige Birgitta

 

Door de eeuwen heen zijn er mannen en (vooral) vrouwen geweest die beweerden dat ze boodschappen van God ontvingen door middel van dromen of visioenen. In de geschiedenis van de vroege kerk komen we bijvoorbeeld Prisca en Maximilla tegen. Zij speelden een belangrijke rol in de stroming van het Montanisme—een soort pinksterbeweging avant la lettre in de twee eeuw.

 

In de middeleeuwse kerk waren er mannen en vrouwen die tot spreekbuis werden van de Geest en daarbij vaak in extase geraakten. Maar ook later ontmoeten we profeten en profetessen. Neem bijvoorbeeld de zgn. “Franse Profeten” aan het einde van de zeventiende eeuw—enkele honderden mannen en vrouwen die visoenen van de eindtijd zagen en stevig anti-katholiek waren in hun boodschappen over ‘het einde der tijden’. Toen een aantal van hen aan het begin van de achttiende eeuw naar Engeland migreerden, greep het verschijnsel ook daar om zich heen.

 

Bij toeval woonde ik een aantal jaren geleden eens een lezing bij van een methodistische historica. Zij hield een lezing over de rol van profetessen in de methodistische beweging in het Amerika van het begin van de negentiende eeuw—ruwweg de tijd waarin ook Ellen White haar eerste visioenen kreeg. (Opmerkelijk genoeg was mevr. White oorspronkelijk van methodistische huize.)

 

Deze week kwam ik heel wat meer te weten over een andere vrouw die beroemd is geworden door haar visioenen. Ik doel op de Zweedse Birgitta (1303-1373), die uiteindelijk heilig verklaard werd. Vadstena, de plaats waar later tot haar eer een kerk werd gebouwd en waar de schrijn met haar lichaam (of wat daar uiteindelijk van over was gebleven) een ereplaats kreeg, werd een van de belangrijkste bedevaartsplaatsen van Scandinavië.  

 

Birgitta kwam uit een welgestelde en vrome familie. Ze werd al op dertienjarige leeftijd uitgehuwelijkt. Na haar huwelijk maakte ze met haar man een aantal lange pelgrimsreizen. Ze kreeg niet minder dan acht kinderen. Ze was nog maar 31 toen haar man overleed. Kort daarna ontving ze haar eerste visioenen. In de rest van haar lange leven zou zij grote aantal boodschappen van God ontvangen, vaak bestemd voor belangrijke personen of zelfs voor de paus. Birgitta werd bijgestaan door enkele belangrijke kerkelijke leiders die haar boodschappen waar nodig bijschaafden en er waarschijnlijk ook voor zorgden dat ze theologisch goed spoorden.

 

Birgitta had nogal wat invloed. Ze speelde een rol bij het beëindigen van de zgn. Babylonische ballingschap (d.w.z de periode van zeventig jaar dat de paus niet in Rome maar in het Franse Avignon resideerden). Ze woonde ongeveer 25 jaar in Rome en maakte ook een lange pelgrimage naar Jeruzalem. Het was dus een nogal ondernemende dame. Lezend over het leven van Birgitta ben ik nieuwsgierig genoeg worden naar de feitelijke inhoud van haar boodschappen. Ik zal eens kijken op www.akademibookhandeln.se om na te gaan of ik daarover een boek te pakken kan krijgen!

 

Profetie blijft een fascinerend onderwerp. In welke mate werden mensen als Birgitta of de methodistische profetessen in de VS door God gebruikt?  Gaf God hen misschien deze gave en leukte hij die wat op met allerhande extatische verschijnselen, zodat ze in een mannenwereld aandacht zouden kunnen krijgen? Ik stel mijn oordeel over de heilige Birgitta nog maar even uit tot ik wat meer van haar boodschappen heb gelezen! Intussen lees verder over de periode van de kerkhervorming in Zweden en daarna. Ook daarbij ontdek ik veel dat mij tot dusverre onbekend was.

 

Kolportage

 

Het is nu zo’n vijftig jaar geleden dat ik voor het eerst naar Zweden ging. Ik denk dat ik zo’n beetje de eerste bewoner was van ons Noord-Hollandse dorp, die ooit naar die verre noordelijke contreien was geweest. Het was ook wel een heel avontuur, liftend op stap te gaan naar een onbekend land. Ik had honderd gulden in mijn portemonnee en het adres van een meneer in Jőnkőping die de boekenverkoop coördineerde van jongeren (meest studenten) die in Zweden met kolportage een aardig centje hoopten te verdienen.

Na zo’n 48 uur arriveerde ik dodelijk vermoeid rond een uur of drie ’s nachts bij de heer Stig Sjőlander, die me de volgende dag per trein vergezelde naar de provincie Värmland. Onderweg kreeg ik wat instructies en moest ik een verkooppraatje uit mijn hoofd leren. Er was een logeeradres voor me geregeld en een leenfiets stond klaar. En zo begon een aantal maanden waarin ik het boek Vinddriven aan zoveel mogelijk Zweden probeerde te slijten.  Waar het boek over ging heb ik nooit ontdekt. Het was ongetwijfeld een vroom boek, want het was uitgegeven door de adventistische uitgeverij in Zweden en deze manier van lectuurverspreiding heette een vorm van evangelisatie te zijn. Vanaf dag één vond ik het vreselijk werk, maar de voorspelling dat je er aardig mee kon verdienen klopte gelukkig wel. En zo verdiende ik een flink deel van het geld dat ik nodig had om me voor de theologische studie aan het seminarie van de Adventkerk in Huis ter Heide te kunnen inschrijven.

 

In de zomers die volgden trok ik een aantal keren opnieuw naar Zweden om het geld voor een nieuw studiejaar te kunnen bijeenvergaren. Dat lukte, maar ik bleef het een verschrikking vinden om van deur tot deur te trekken en de mensen een boek of tijdschrift aan te smeren. Wie een indruk wil krijgen hoe ik mij voelde zou het boek van Willem Elsschot (Lijmen-het been) nog eens moeten lezen! Het maakte wel een groot (en positief) verschil dat ik tijdens de volgende zomers vergezeld werd door enkele studiemakkers en tijdens de laatste Zweden-kolportage zelfs door mijn kersverse echtgenote.

 

Al met al werd de basis gelegd voor een grote genegenheid voor Zweden en voor een zich geleidelijk aan uitbreidende kennis van de Zweedse taal.  Nu onze zoon met zijn gezin in Zweden woont hebben wij daar nog steeds veel profijt van.

 

Maar er zat ook nog een andere kant aan de boekenverkoop. In de adventistische traditie was kolportage met boeken en tijdschriften een belangrijke activiteit. Bijna vanaf het begin van de adventistische beweging waren er beroepskolporteurs die met de verkoop van religieuze geschriften, al evangeliserend, hun brood verdienden. En op een gegeven moment was men op het idee gekomen dat het een goede zaak zou zijn als alle jonge predikanten ervaring in de kolportage zouden opdoen. Het was immers een prachtige manier om mensenkennis te verwerven en te leren hoe je mensen benadert. Bovendien zou het als geen andere activiteit de beoefenaar van dit nobele werk een ongekende dosis doorzettingsvermogen geven en het karakter op allerlei manieren versterken.

 

In Nederland gingen de kerkelijke leiders nog een stapje verder. Aankomende predikanten werd niet slechts aangeraden deze karakteropbouwende arbeid te verrichten, maar het was zelfs geruime tijd een keiharde regel dat aanstelling als predikant slechts kon volgen als de betrokkene tenminste gedurende het equivalent van 12 maanden de heilrijke gevolgen van deze geestelijk deurbelgymnastiek had ervaren. Gelukkig waren de ‘leidende broeders’ destijds wel zo ruim van opvatting dat kolportage in Zweden als even deugdelijk werd beschouwd als in Nederland!

 

Het zou het rekruteren van nieuwe predikanten anno 2011 aanzienlijk bemoeilijken als deze kolportage-eis nog steeds van kracht zou zijn. Maar wie op de kleine lettertjes let zal ontdekken het internationale Handbook for Ministers deze verplichting nog steeds kent! En ik hoorde onlangs nog een oproep van hogerhand van iemand die graag zou zien dat men in allerlei landen deze regel uit het Handbook niet zou negeren! Er bestaat overigens niet veel kans dat deze goede man veel gehoor vindt!

 

Zweden trekt me nog steeds—ook na zo’n vijftig jaar. Soms kom ik in stadjes en dorpen waar ik ooit Vinddriven heb verkocht voor 14,50 kronen per exemplaar. En dat was dan de gebonden uitvoering. Nu kost een simpele krant ruim het dubbele.  Maar ik ben blij dat ik nu in staat ben Zweeds leeswerk te kopen en te lezen en het niet behoef te verkopen!