Monthly Archives: September 2011

Revisioning

 

Het begin is er. Ik weet nu hoe de microwave in de keuken werkt en waar de koffie te vinden is. Ik heb een bos met zo’n zestien verschillende sleutels overhandigd gekregen, waarvan ik de meeste waarschijnlijk nooit zal gebruiken, maar waartussen die van de voordeur van het gebouw en die van mijn kantoor verstopt is. Ik heb de code voor het internet ontvangen en werd verrast door het feit dat er al een keurig bordje op de deur van een van de kantoren prijkt met de woorden: R. Bruinsma, president. Ik heb gehoord hoe de post verwerkt wordt, wanneer het kantoor wordt schoongemaakt, en hoe de taken onder de twee vaste administratieve medewerkers op kantoor zijn verdeeld.  Ik heb nu een mobieltje met een Belgisch telefoonnummer. Ik heb een lijstje met officiële feestdagen en schoolvakanties in België en Luxemburg en ik heb (later dan verwacht, maar onvermijdelijk) mijn eerste email ontvangen van iemand die het helemaal geen goed idee vindt dat ik de voorzitter van de Belgisch-Luxemburgse Federatie ben geworden.

 

De eerste ronde van het kennismaken met de mensen met wie ik op het kantoor in de Ernest Allardstraat 11 in Brussel nauw zal samenwerken (de algemeen secretaris, de penningmeester en de twee dames die het kantoor draaiend houden) was heel plezierig en uitermate informatief. Volgende week is er een eerste bijeenkomst met de predikanten. Zij kunnen mij dan wat beter leren kennen en ik hoop dat het gesprek dat zal volgen een eerste aanzet kan zijn tot intens overleg over de koers van de kerk in de komende tijd.

 

Al met al is het allemaal best spannend. Het geeft een injectie van vitaliteit om weer eens de tanden in een flinke klus te kunnen zetten, na bijna vier jaar (overigens met plezier) ‘op het bankje’ te hebben gezeten. Maar andere gedachten en gevoelens overheersen. Zal het mogelijk blijken om de kerk in mijn nieuwe werkterrein, met de inzet van alle medewerkers, een nieuw elan te geven? Zal het lukken de acute uitdagingen het hoofd te bieden, maar vooral ook een realistische maar tegelijkertijd ook gedurfde visie te ontwikkelen voor de komende jaren?

 

In het Engels spreekt men van revisioning.  Daarmee bedoelt men het proces van her-bewustwording en herijking dat een organisatie moet ondergaan die de moed wat heeft verloren.  Het is een gezamenlijke herontdekking van waar men naar toe wil en waarlangs men dat denkt te bereiken. Het heeft, binnen de context van de kerk, te maken met geloof—het geloof dat de kerk niet slechts mensenwerk is, maar dat het Gods kerk is waaraan wij onze kleine steentjes mogen bijdragen. Het heeft te maken met hoop—geen hoop die bestaat uit lichtzinnige illusies, maar die verankerd is in Degene die de grond is van onze hoop. Het heeft te maken met een enthousiaste inzet die gebruik maakt van de dikwijls verborgen talenten en mogelijkheden die er onder ons zijn. Het heeft te maken met de bereidheid tot veranderen, met het inslaan van nieuwe wegen. Het is ook een proces van leren en afleren, van twee stappen vooruit en soms een stapje terug. Het is een samengaan van onze creativiteit en collegialiteit, onze kennis er ervaring, onze durf en geheiligd verlangen naar avontuur, met de Geest die ons de weg wil wijzen en ons op een ‘geestelijk’ spoor houdt.

 

Ik hoop dat deze visie bij mij in de komende weken en maanden verder zal groeien en dat ik erin zal slagen deze visie met anderen te delen. Ik hoop dat er sprake zal zijn van veel kruisbestuiving, dat mijn nieuwe collega’s een essentieel aandeel zullen hebben in deze ‘revisioning’. Ik hoop vooral dat we gezamenlijk niet zo druk bezig zullen zijn met de acute vraagstukken dat dit proces van ‘revisioning’ in de verdrukking komt.

 

Ja, het is even wennen, ook al staat er een mooi bordje op de deur en ook al heb ik binnenkort een voertuig tot mijn beschikking met een wit nummerbord met rode letters! Maar ik zie de komende periode met vertrouwen tegemoet.

 

België

 

Gisteravond waren mijn vrouw en ik, vergezeld van mijn (iets) oudere zus en haar man, neergestreken in restaurant ‘Het Schrijverke’ in het Belgische Brugge, aan het pleintje waar het standbeeld van de befaamde Guido Gezelle staat. Mijn zus en haar man komen ten minste eens per jaar uit Canada, waar ze al zo’n halve eeuw wonen, naar Nederland. De laatste jaren hebben we een traditie opgebouwd om samen een korte ‘stedentrip’ te maken. Vorig jaar was ons reisdoel Berlijn. Dit jaar is het Brugge, een fraaie stad en een goed vertrekpunt voor een verdere verkenning van West-Vlaanderen.

 

Toen ik een maand of vier geleden het hotelarrangement boekte wist ik er nog niet dat ik op korte termijn heel vaak in België zou zijn. Per 1 oktober zal ik namelijk voor enige tijd gaan fungeren als de voorzitter van de Adventkerk in België en Luxemburg. Enkele maanden geleden werd ik voor het eerst met de vraag benaderd of ik bereid zou zijn die taak op me te nemen. Na grondig nadenken besloten mijn vrouw en ik in eerste instantie dat dit geen goed idee was en dat het een te grote ingreep zou zijn in ons huidige bestaan. Bovendien had ik al zoveel verplichtingen op me genomen voor het komende jaar, dat ik genoodzaakt zou zijn heel wat dingen af te zeggen. En natuurlijk vroeg ik me ook wel af of er voldoende support zou zijn binnen de Belgische kerk om een Nederlander als voorzitter te accepteren!

 

Enkele weken geleden kwam een hernieuwd verzoek. Er volgden enkele besprekingen en, na ook de praktische elementen te hebben overwogen, besloten we toen dat ik mij voor enige tijd beschikbaar zou stellen, als de afgevaardigden uit alle gemeenten in België en Luxemburg dat zouden wensen. Zij kwamen afgelopen zondag in Brussel bijeen. Het voorstel om mij te benoemen werd met overweldigende meerderheid aanvaard. Het welkom dat ik daarna ontving was hartverwarmend en gaf dan ook meteen het gevoel: ‘Ja, ik wil me de komende tijd voor deze mensen inzetten.’

 

Natuurlijk heb ik nog heel wat vragen. Zal ik de verwachtingen waar kunnen maken? Zal ik in staat zijn, om samen met mijn collega’s en de leiders van de gemeenten, op een creatieve en effectieve manier aan de vele uitdagingen het hoofd te bieden. Zal ik de nodige energie kunnen opbrengen?  Zal mijn Frans weer snel op een redelijk peil zijn, zodat ik ook gemakkelijk met het Waalse segment van de kerk kan communiceren? Zal ik ook het vertrouwen kunnen winnen van de allochtone gemeenten die in de afgelopen paar decennia zijn ontstaan? Het is duidelijk dat ik veel hulp van Boven nodig zal hebben, en veel advies en steun van mijn teamgenoten. Maar, ondanks het besef dat ik nog niet goed kan overzien waaraan ik begonnen ben, en ook nog niet precies kan inschatten  in hoeverre ik andere activiteiten (zoals schrijven) zal kunnen inpassen, begin ik met enthousiasme en goede moed. In elk geval hoop ik door te gaan met mijn blogs.

 

Het (voorlopige) plan is om wekelijks ongeveer twee dagen in Brussel te zijn, en ook enkele weekenden per maand in het Zuiden te vertoeven om gemeenten te kunnen bezoeken. Daarnaast zal veel per e-mail en telefoon moeten gebeuren. Ik zal waarschijnlijk vaak per trein gaan, wat het voordeel biedt dat ik de reistijd nuttig kan gebruiken. Van huis naar het Brusselse kantoor is ongeveer 3,5 uur, waarvan iets meer dan de helft in de Thalys. Het kantoor in Brussel ligt midden in de stad, met nabijgelegen een keur aan horeca (waar de bestuurders van de Nederlandse Unie in Huis ter Heide slechts jaloers op kunnen zijn).

 

Maar nu, de komende dagen, eerst nog een paar dagen vakantie. Vandaag gaan we allerlei herinneringen aan de Eerste Wereldoorlog ophalen, bij Ieper en, net over de Franse grens, in de buurt van Vimy. Voor mensen uit Canada spreekt dat nog meer aan dan voor Nederlanders. Nederland bleef in de verschrikkelijke oorlog van 1914-18 neutraal, terwijl niet minder dan 630.000 Canadese soldaten in deze oorlog meevochten. Velen van hen keerden nooit weer naar hun land terug. Ik heb de laatste jaren aardig wat gelezen over wat in veel landen ‘de grote oorlog’ wordt genoemd en ben in het thema geïnteresseerd geraakt.  Morgen staat Gent op het programma, met natuurlijk het beroemde drieluik van van Eijck (‘Het Lam Gods’) in de Gentse kathedraal. En dan keren we vrijdag via Antwerpen weer terug naar Zeewolde! Al met al een voorproefje van heel wat verkenningen die ik in de nabije toekomst in mijn nieuwe werkterrein hoop te maken!

Gloeilamp commissie

 

Vanmorgen werd bekend dat minister Kamp zijn pensioenplan, met hulp van de PvdA, door de Tweede Kamer heeft geloodst.  Het zou mooi voor hem zijn als volgende week de FNV er ook nog op de valreep mee akkoord gaat. Ik heb het proces tamelijk nauwgezet gevolgd. Het is een fraai voorbeeld van hoe ons poldermodel kan werden. Er is ontzettend veel in allerlei gremia over het plan gepraat en er zijn heel wat compromissen gesloten om tot een eindresultaat te komen. Ik denk dat het akkoord door dal het gepraat er beter op geworden is. Natuurlijk is dat een subjectief oordeel, maar miljoenen Nederlanders zullen het er mee eens zijn.

 

Ja, er wordt in onze samenleving veel gepraat. En in kerkelijke kringen is dat nadrukkelijk ook het geval. Zeker ook in de Adventkerk. Adventistische bestuurders zijn immers dol op commissies en subcommissies! Het doet me denken aan een grap die over het verschil tussen verschillende kerken wordt gemaakt. Op de vraag: Hoeveel mensen heb je nodig om een gloeilamp te verwisselen, worden heel verschillende antwoorden gegeven. Bij de Calvinisten heeft men niemand nodig, want zij geloven in predestinatie en als de lamp uitgaat is dat van te voren zo geordineerd.  Bij de pinkstergemeenten heeft men tien mensen nodig om een gloeilamp te verwisselen: één om het werk te doen en negen om te bidden tegen de geesten der duisternis. Bij de episcopalen zijn er ook tien personen nodig, één om het werk te doen, terwijl negen een liturgie ontwerpen over de schoonheid van de oude lamp. Bij de mormonen heeft men slechts vijf personen nodig: één man die het werk doet en zijn vier vrouw die hem vertellen hoe het moet. Bij de adventisten wordt er geen gloeilamp verwisseld voordat een commissie zich langdurig over de kwestie heeft gebogen!

 

De meeste grappen hebben een kern van waarheid. En deze grap over adventisten en de gloeilamp heeft dat ook. Er is soms sprake van gebrek aan daadkracht, omdat er teveel in commissies wordt overlegd. Maar toch ben ik er eigenlijk wel van overtuigd dat discussie en overleg heel nuttig zijn en veel fouten en domme beslissingen voorkomt.

 

Een jaar of dertig geleden werd ik met enkele collega’s door de Nederlandse Unie uitverkoren om in Schotland een internationaal seminar over leiding geven bij te wonen. Van alle seminars van dat type die ik in de loop der jaren heb meegemaakt, is vooral een experiment waar we tijdens deze Schotse vergadering  aan deelnamen, mij altijd bijgebleven. Wij kregen allemaal individueel hetzelfde praktische probleem voorgelegd, op een terrein waar we geen van allen iets van af wisten. Daarna werden we in groepen ingedeeld en konden we er gezamenlijk over discussiëren. Zonder uitzondering bleek de score (mate van overeenkomst met de opvatting van experts) van de groepen aanzienlijk hoger te zijn dan die van de mensen individueel. Daarmee werd aangetoond dat je, ook als het een moeilijke zaak betreft waar je allemaal geen ervaring mee hebt, gezamenlijk veel meer kans hebt om tot een goede aanpak te komen dan wanneer één persoon een beslissing neemt.

 

Spreuken 24:6 zei het al: Je zegeviert door een kring van raadgevers.  Ik besef dat ik dat principe misschien niet altijd heb toegepast, maar dat maakt het niet minder waar!

 

Dankbaar voor wat ik niet heb

 

Toen ik ongeveer tien of elf jaar oud was, was ik wel eens jaloers op mijn buurjongens. Zij hadden dingen die buiten mijn bereik lagen. Zij hadden een elektrische trein en zij hadden diverse meccanodozen.  Vooral dat laatste had mijn belangstelling en ik vond het dan ook fantastisch om er af en toe eens een middagje iets mee te mogen bouwen. [Misschien heb ik dus toch een iets technischer aanleg dan ik nu graag suggereer.]

 

Er waren ook wel andere dingen die ik in mijn jeugd graag had willen hebben, maar die voor mijn ouders onbetaalbaar waren. Mijn vader was ongeneeslijk ziek geworden en dat betekende, kort na de Tweede Wereldoorlog, een leven onder de armoedegrens en het had tot gevolg dat er voor bijzonder speelgoed gewoon geen geld was.

 

Als ik daar een enkele keer over klaagde, zei mijn moeder: ‘Je moet vooral letten op de dingen die je wel hebt. Dan vergeet je de dingen die je niet hebt.’ Dat was ongetwijfeld een wijs woord, maar ik heb het toch vaak moeilijk gevonden om daarmee innerlijk volledig in te stemmen. Ik moet dan ook bekennen dat er in de loop van de jaren echt nog wel eens dingen zijn geweest, die ik maar wat graag had willen hebben, maar die ver weg bleven. Toch ga ik niet als een gefrustreerd en afgunstig mens door het leven, omdat ik helaas nooit een Mercedes of Jaguar heb gehad, nooit een mooi penthouse heb kunnen kopen, en nooit een cruise naar de Lofoten heb kunnen maken.

Ik ben in de grond van mijn hart eigenlijk best dankbaar voor de dingen die ik wel heb: Ik bezit een redelijk goede gezondheid, heb een gelukkig huwelijk, en samen hebben we twee inmiddels volwassen kinderen waar we trots op kunnen zijn—inclusief een schoondochter en drie kleinkinderen. Ik heb de kans gehad een goede opleiding te krijgen, en ik heb een zeer bevredigende loopbaan achter me. Ik zo kan ik nog even doorgaan.

 

Maar toch zijn er af en toe kleine gebeurtenissen of vallen me, als ik om me heenkijk, plotseling dingen op die me doen beseffen dat je eigenlijk niet alleen dankbaar moet zijn voor alles wat je hebt, maar ook voor allerlei dingen die je niet hebt. Ik heb bijvoorbeeld geen loodzware hypotheek of andere schulden die ik moet aflossen. Ik heb geen ruzie met mijn buren. En ik heb geen wandelstok of gehoorapparaat—om zo maar iets te noemen. Het zijn allemaal redenen om dankbaar te zijn.

 

Het viel mij de afgelopen week, tijdens mijn verblijf in Hongarije, op hoeveel mensen ik in een rolstoel zag, of die zich met een scootmobiel of een rollator voortbewogen. Ik ging erop letten, en ik zag ze werkelijk om de haverklap. En toen ik gisteren en vandaag daar ook op lette, besefte ik dat deze apparaten in  Nederland nog vaker worden gebruikt. Het is uiteraard goed dat veel mensen nut ondervinden van die dingen. Maar ik mag heel dankbaar zijn dat ik tot op heden geen rolstoel, geen scootmobiel en geen rollator bezit!

 

Een paar uur geleden zaten mijn vrouw en ik een kopje thee te drinken in een restaurant, nadat we in Zwolle naar de expositie van kunstschilder Evert Thielen waren geweest. Er waren ook een aantal geestelijk gehandicapten in het restaurant.  Ja, dacht ik, ik mag toch wel dankbaar zijn dat ik geen verstandelijke handicap heb (tenminste, daar denk ik vanuit te mogen gaan).

 

Ongetwijfeld doe ik er goed aan om mezelf eraan te herinneren dat ik inderdaad dankbaar moet zijn voor alles wat ik heb. Maar misschien moet ik nog dankbaarder te zijn voor allerlei dingen dingen die ik gelukkig niet of nog niet bezit!  En wellicht zijn er wel een paar lezers die zich dat ook wel eens mogen herinneren.

 

Een ongewoon avontuur

 

Het toeristenseizoen in Balatonlelle is duidelijk ten einde. Rond acht uur was de boulevard gisteravond vrijwel verlaten en hadden de eethuisjes die nog open waren nog maar een enkele verdwaalde klant. Ik had een plek gevonden waar ik nog een voortreffelijk ijsje kon krijgen en vervolgens een cappuccino. Ik stuurde nog even een signaal naar Zeewolde om aan te geven dat ik graag op mijn mobieltje gebeld wilde worden (vanuit ‘vast’ in Nederland naar ‘mobiel’ in het buitenland is heel wat goedkoper dan zelf mobiel naar huis bellen.) Mijn vrouw belde prompt en daarna besloot ik maar eens terug te kuieren naar hotel Ypsilon (en nog wat).

 

Het hotelletje met ongeveer 15 kamers, waar nog nauwelijks gasten waren, maar waar kamer 112 met cash vooruitbetaling aan mij was verhuurd, was al in diepe duisternis gehuld. Het was inmiddels even over negenen, dus niet echt middernacht. De voordeur was op slot.  Ik zocht dus eerst maar eens naar een bel om de hotelier te laten weten dat zijn diensten gewenst waren. Er was geen bel. Dus besloot ik met toenemende intensiteit op ruit en deur te bonzen. Ook dat had geen resultaat. Ik probeerde vast te stellen of een van de twee sleutels, die aan een voorwereldlijke koperen kogel waren vastgemaakt, wellicht op het voordeurslot zou passen. Nee dus.

 

Ik wilde toch graag naar binnen. Ik vroeg me af of ik wellicht via de brandtrap zou kunnen insluipen. Ik beklom zonder al te veel moeite de ijzeren ladder die me op het balkon bracht dat langs de gehele voorgevel loopt. Ik stelde tevreden vast dat de glazen deur naar een van de kamers open was en een steelse blik naar binnen verschafte me de zekerheid dat er geen Hongaarse maagd aanwezig was in afwachting van wat gezelschap. Via deze kamer kwam ik op de binnengang terecht die me al snel bij mijn eigen kamer bracht. Met enige tevredenheid over mijn initiatief zette ik de televisie aan. Maar de twee beschikbare Hongaarse programma’s vermochten mijn belangstelling niet lang vast te houden. Hongaars is immers een taal die geen enkel woord heeft waarvan je enig idee zou kunnen hebben wat het betekent! Vanmorgen wist ik met voornamelijk gebarentaal aan de juffrouw die het ontbijt verzorgde de informatie te ontfulselen dat een van mijn sleutels op de achterdeur past. Ik heb dat voor alle zekerheid meteen gecontroleerd.

 

Het is heerlijk om na lange tijd weer eens in Hongarije te zijn. Ik heb er fantastische herinneringen aan, vooral in die eerste jaren nadat het land vrij was geworden van de communistische dictatuur. Namens de divisie was ik toen nogal vaak in Hongarije, met name om te helpen bij pogingen de bezittingen die de kerk in de jaren van communistische overheersing was kwijtgeraakt weer terug te krijgen. Daarbij konden we toen uitzonderlijke successen boeken. Boedapest is de enige stad waar ooit een regeringsauto mij bij de trap van het vliegtuig kwam afhalen. Ik moet toegeven dat het maar een keer is gebeurd, maar toch . . .

 

Er kwam dit keer geen auto met het Hongaarse vaandel naar het vliegveld om mij te af te halen, maar ik werd vrijdag j.l. niettemin hartelijk verwelkomd. Op zaterdag preekte ik in een van de lokale gemeenten in Boedapest. Gisteren werd ik over ca. 150 vervoerd naar de oever van het befaamde Balatonmeer. In de communistische tijd was het een luxe recreatieregio en vaak een ontmoetingsplaats voor mensen uit Oost- en West-Duitsland. Het was mogelijk om zowel uit het Oosten als uit het West hiernaartoe te komen. Nu is het goeddeels vergane glorie. De Adventkerk bezit hier echter nog een soort camp site, waar bijeenkomsten kunnen worden gehouden. Naar huidige maatstaven is het een tikkeltje primitief, maar het voorziet nog steeds in een behoefte.  61 Hongaarse Adventpredikanten zijn hier vier dagen samen, voor een pittig programma met o.a. 7 presentaties van mij waar steeds 5 kwartier voor is uitgetrokken. Ik ben nu halverwege! Donderdag volgt nog een lezing op het seminarie in Boedapest, en dan hoop ik vrijdag in de loop van de dag weer thuis te zijn. Als ik tenminste voor die tijd niet wegens insluipen in een gebouw ben gearresteerd.