Monthly Archives: Mei 2016

De drie werelden van het adventisme

Wie momenteel de digitale uitgave van de Adventist Review regelmatig bekijkt ziet dat momenteel de focus vooral is op Afrika en meer in het bijzonder op Rwanda. Er is daar een grootscheepse evangelisatiecampagne gaande waarbij ook een aantal leiders van de betreffende divisie en van de Generale Conferentie een aantal weken meewerken. Een week geleden werden al bijna 30.000 personen gedoopt. Dit komende weekend verwacht men dat daar nog zo’n 70.000 bij zullen komen. Dat betekent dat de kerk in  Rwanda door deze actie met zo’n vijftien procent groeit, van rond 700.000 naar 800.000 leden. Onlangs werden in Zimbabwe in een soortgelijke actie zo’n 35.000 mensen aan de kerk toegevoegd. Volgens Afrikaanse kerkelijke leiders is dit een resultaat dat elders in Oost- en Centraal-Afrika kan worden gedupliceerd.

[Ik laat nu maar even in het midden of al die nieuwe leden op de hoogte zijn van alle achtentwintig Fundamentele Geloofspunten, of dat dit alleen maar een eis is die  door de kerkelijke leiding voor het Westenwordt gehanteerd.]

De onstuimige groei van de kerk in Afrika (en sommige andere gebieden) steekt schril af bij die in de meeste landen in de westerse wereld. Als er daar al sprake is van netto groei, dan wordt die hoofdzakelijk veroorzaakt door migratie uit ontwikkelingslanden. Soms krijg ik wel eens de indruk dat vooral de kerk in Europa eigenlijk internationaal nog maar weinig meetelt. Voor de leiders van de GC ligt de toekomst van de kerk niet in het vaak lastige Europa. En laten we eerlijk zijn: de rol van het Europese adventisme wordt binnen het raamwerk van de wereldkerk steeds onbelangrijker, als we bedenken dat in een enkele evangeliesatieactie in Afrika meer leden bij de kerk komen dan het aantal leden in de gehele Trans-Europese Divisie.

Hoe dan ook, je kunt haast niet aan de indruk ontkomen dat de wereldwijde Adventkerk zo langzamerhand bestaat uit een grote, snel groeiende kerk in het ‘Zuiden’ tegenover een kleine, stagnerende kerk in het ‘Noorden’. Maar ik ben de afgelopen maanden steeds nadrukkelijk met mijn neus op het feit gedrukt dat er naast de twee adventistische werelden nog een derde adventistisch wereldje is: die van de mensen die zich ‘in de marges’ van de kerk bevinden. In de afgelopen maanden heb ik veel energie gestoken in een boek dat zich speciaal richt tot adventisten die het niet meer zo zien zitten met hun kerk en moeite hebben met recente trends in de kerk, zoals het inzegenen van vrouwen en de formulering van sommige geloofspunten. Ik heb daarbij met heel veel mensen contact gehad. Een flink aantal heb ik gevraagd het manuscript te lezen en commentaar te geven. Herhaaldelijk kreeg ik te horen: ‘Ik behoor eigenlijk ook bij je doelgroep!’

Het wordt me steeds duidelijk (ook nadat ik een paar weken geleden een blog aan dit project wijdde) dat dit boek van belang is en dat de doelgroep veel groter is dan ik aanvankelijk dacht. Ik hoop dat ik in staat zal blijken te zijn mijn geloofsgenoten ‘in de marges’ van de kerk een hart onder de riem te steken en vooral misschien kan verwoorden wat voor velen grotendeels gevoelens van onbehagen zijn die ze niet zo goed kunnen beschrijven.

De Engelse versie van het boek is in de laatste fase. Momenteel is het manuscript bij de firma die de lay-out verzorgt, alvorens het via de uitgever naar drukker kan. Het doel is dat het boek rond 1 augustus als paperback en als e-book verschijnt. De Nederlandstalige uitgave volgt 2-3 maanden later. Er wordt op dit moment al gewerkt aan een Franse en Russische editie. Mogelijk zullen meer talen volgen.

Het zou een ramp voor de kerk betekenen als bij alle succes in het ‘Zuiden’ de aandacht voor de kerk in het ‘Noorden’ verslapt. En het zou ronduit tragisch zijn als die derde adventistische wereld—die van ‘de mensen in de marges’ min of meer ongemerkt steeds verder van de kerk wegdrijft. Want meer dan ooit heeft de kerk ook mensen nodig die vragen durven stellen en ruiterlijk willen toegeven dat zij nog lang niet alle antwoorden kennen. Ik hoop dat ik nog een aantal jaren een flink stuk van mijn energie kan steken in deze ‘ministry’ voor de mensen ‘in de marges’!

 

.Zij houden ook van hun kerk’

 

Als ik op zondagmorgen thuis ben kijk ik vaak om half negen naar het programma ‘De Verwondering’ dat gepresenteerd wordt door Annemiek Schrijver. In haar ‘boshuisje’ in de omgeving van Lage Vuursche ontvangt zij gasten die vertellen over wat hen ‘diep down’ bezig houdt. Het programma heeft doorgaans een religieuze ondertoon—christelijk of anderszins. Soms spreken de verhalen van de gasten over hun visie op het leven en op de maatschappij mij niet erg aan, maar regelmatig blijf ik ook geboeid kijken en luisteren. Annemiek Schrijver, een tv- en radio presentator met inmiddels lange ervaring (die haar naam verder ook eer aan doet als schrijver van fictie en non-fictie), verstaat de kunst van het interviewen als weinig anderen.

De vorige uitzending miste ik. Ik zat al een uurtje in de auto op weg naar Zweden, waar ik al klussend een paar weken hoop door te brengen bij mijn zoon en kleinkinderen. Mijn vrouw volgt over veertien dagen, maar Skype biedt de mogelijkheid tot veelvuldig contact. Zij vertelde mij dat ‘De Verwondering’ van zondag j.l. heel erg de moeite waard was geweest. En dus heb ik een paar dagen geleden het programma via ‘Uitzending Gemist’ op mijn laptop bekeken.

Dit keer was Joseph Oubelkas, een 35-jarige Marokkaanse Nederlander, naar het ‘boshuisje’ gekomen. Hij vertelde over zijn verschrikkelijke ervaringen als gevangene in een Marokkaanse cel. Tijdens een zakenreis was hij in het geboorteland van zijn vader op een verkeerd moment op een verkeerde plek terechtgekomen. Dat maakte hem medeverdachte in omvangrijke drugsdeal. Hij had daar helemaal niets mee te maken, maar werd gearresteerd en zat vijf jaar onder erbarmelijke omstandigheden in de gevangenis. Eindelijk werd zijn onschuld erkend en kwam hij weer vrij.

Joseph werd door wat hij meemaakte geen verbitterd mens. Hij vertelde hoe hij besloot zichzelf te blijven en ervoor te zorgen dat hij er geestelijk niet onderdoor zou gaan. De brieven van zijn Nederlandse moeder waren daarbij voor hem enorm belangrijkrijk. Maar wat mij het meeste trof was zijn mening over zijn medegevangenen. Vaak ging het om zware criminelen. Maar Joseph was op de een of andere manier in staat om achter de buitenkant van deze mannen vaak toch ook een andere kant van hen te zien. Er waren, zei hij, onder deze geharde misdadigers, heel ‘mooie mensen’ en dat besef had hem ook geholpen om positief te kunnen blijven.

Het gesprek over dit vermogen om in mensen altijd een goede kant te kunnen ontdekken deed mij denken aan een eigen ervaring, in mijn eigen wereldje. Het zal inmiddels een jaar of tien geleden zijn dat ik in gesprek was met een collega. Ik was in die tijd nog voorzitter van de Adventkerk in Nederland en had regelmatig te maken met mensen die mijn visie op de naar mijn smaak wenselijke koers van de kerk niet deelden. Sommigen konden dat op heel onplezierige manier duidelijk maken. Mijn collega had gemerkt hoe me dat soms irriteerde en dat ook wel eens duidelijk liet blijken. Hij zei toen iets in de trant van: ‘Je moet je daar niet zo over opwinden, ook als mensen ideeën hebben en promoten waar je het radicaal mee oneens bent.  Je moet altijd maar bedenken dat ook die mensen op hun manier van hun kerk houden!’

Die opmerking is me steeds bijgebleven en schiet me nog regelmatig te binnen als mensen in de kerk hun kritiek spuien en zelfs de integriteit van medegelovigen—en vooral de kerkleiders—in twijfel trekken. Ook al vind ik dat zij het bij het verkeerde eind hebben en de kerk eerder afbreken dan opbouwen, ik probeer te beseffen dat zij, op hun manier, ook van hun kerk houden.  En dat maakt het een stuk gemakkelijker op met ‘vervelende’ mensen om te gaan.

Terug naar Friedensau

 

Ik bevind mij weer eens een paar dagen in Friedensau. Het is een bijzondere plaats voor het adventisme in Europa.  De Duitse ‘pioniers’ van de Adventkerk besloten hier een kerkelijke centrum te vestigen met o.a. een gezondheidsinstituut en een onderwijsinstelling. De eerste onderwijsactiviteiten startten in 1899. In de tijd van het Oost-Duitse isolement bleef Friedensau functioneren als instituut voor hoger onderwijs, o.a. voor het opleiden van predikanten. In die tijd bleek het zelfs mogelijk officiële erkenning te krijgen als ‘universiteit.’ Na de Wende, waarbij de twee Duitslanden werden herenigd, werd Friedensau de universiteit voor geheel adventistisch Duitsland. De status van universiteit bleef gehandhaafd—een voorrecht dat een continue hoog academisch niveau vereist.

Deze week vindt in Friedensau een symposium plaats. Een groep academici en andere belangstellenden beluistert en bediscussieert bijna twintig referaten over aspecten van de kerkhervorming van de zestiende eeuw. Dat is heel toepasselijk aangezien het binnenkort 500 jaar geleden is dat Luther zijn 95 stellingen op de deur van de Slotkerk in Wittenberg spijkerde—een gebeurtenis die algemeen wordt gezien als het startsein voor de kerkhervorming. Ik heb, met een referaat over de invloed van de verschillende hervormers op de ecclesiologie (leer van de kerk) van de zevendedags adventisten, ook een aandeel in het programma.

De Friedensau Universiteit is een bijzondere plaats. Je waant je ver van de bewoonde wereld, diep in het bos. Zonder auto ben je inderdaad behoorlijk geïsoleerd, hoewel ik deze week zowaar een paar keer een bus heb gezien. Toch loopt de snelweg tussen Hannover en Berlijn op nauwelijks twee kilometer afstand langs de campus. Dat je daar geen erg in hebt komt doordat de smalle weg door het bos naar de campus over de snelweg heengaat, waarbij de autobahn nauwelijks zichtbaar is.

Van alle adventistische instellingen voor hoger onderwijs in Europa hangt er in en rond de gebouwen van de Friedensau Universiteit een meer uitgesproken academische sfeer dan bij verreweg de meeste van onze kerkelijke instituten. Dat blijkt bijvoorbeel ook uit de naambordjes die je ziet. Friedensau heeft een ‘rektor’ en een ‘dekan’ en er is geen eetzaal, restaurant of cafetaria, maar een ‘mensa’.

Friedensau is met de tijd meegegaan. Alles is ook technisch pico-bello in orde, maar de campus en de gebouwen ademen toch vooral ook een continuïteit uit met het adventistisch verleden. De metershoge tekst Der Herr Kommt op een muur van het oude academiegebouw is daar een prachtig voorbeeld van.

Toen de ‘pioniers’ zo’n 120 jaar geleden met het idee rondliepen om een kerkelijk centrum te stichten, kwam de groep van leiders bijeen op de plaats waar nu de universiteit staat. Daar was destijds een eeuwenoude molen. Ludwig Richard Conradi (1856-1939), de legendarische leider van het Europees adventisme van die periode, zat de vergadering voor.  Uiteindelijk bereikte men een consensus dat het plan om een groot gebouw neer te zetten te riskant was en niet kon worden uitgevoerd. Nadat men dat punt had bereikt nodigde Conradi zijn medebestuurders uit om met hem naar buiten te gaan. Hij wees toen een plek aan en zei: ‘Hier komt ons instituut!’ Het kwam er en het is er nog steeds en we kunnen daar Conradi nog immer dankbaar voor zijn. Conradi’s methoden zouden vandaag de dag op nog veel meer weerstand stuiten dan destijds al het geval was. Meer hem kan niet worden ontzegd dat hij een man was met grote visie.

Op dit punt wil ik graag met een paar zinnen aansluiten op mijn vorige blok. Daarin benadrukte ik dat het verstandig is bij een belangrijke beslissing het oordeel van diverse personen mee te wegen. Daarvan neem ik geen woord terug. Maar tegelijkertijd is het belangrijk dat er leiders zijn met visie, mensen die durf hebben en met hun enthousiasme anderen kunnen stimuleren. Conradi was zo iemand. Jammer genoeg ontbreekt het aan zo’n soort visie tegenwoordig te vaak in de hogere bestuurslagen van de kerk. Maar het profetische woord geldt nog steeds: Waar geen visie is, vergaat het volk  (vrij naar de King James vertaling van Spreuken 29:18).

 

Een keur van raadgevers

 

Zo’n 35 jaar geleden organiseerde de Adventkerk in Noordwest Europa een studieweek voor mensen die leiding gaven aan adventistische instituten in deze regio. Samen met twee andere leiders (de directeuren van respectievelijk het onderwijsinstituut ‘Oud Zandbergen’ en van het verzorgingscentrum ‘Vredenoord’) vloog ik naar het Schotse Edinburgh, en vervolgens met een huurauto naar Crieff, waar de kerk destijds een gezondheidscentrum had. Ik was toen de directeur van Uitgeverij ‘Veritas’. Het was voordat de beroepscolportage van adventistische boeken en tijdschriften instortte en toen de uitgeverij nog goede tijden beleefde.

Ik herinner mij deze leadership  training vooral vanwege een ‘spel’ dat ons moest laten zien dat het betrekken van een aantal personen bij besluitvorming gewoonlijk een beter besluit oplevert dan wanneer één persoon een beslissing neemt. Dat is vooral het geval bij kwesties op een terrein waarop niemand echt deskundig is. In groepjes moesten we  ons een survival situatie indenken en moesten we besluiten hoe we onze ‘redding’ gingen aanpakken.  Onze individuele mening werd eerst genoteerd en vervolgens werd het probleem ‘in de groep gegooid.’ De uitkomst van onze individuele aanpak en de beslissing van de groep werd dan vergeleken met het oordeel van een aantal ter zake deskundigen. Tot mijn verbazing bleken in alle gevallen de groepen hoger te scoren dan ieder van ons afzonderlijk. Dat die les bij mij aankwam blijkt wel uit het feit dat na zoveel jaren dit voorval me nog helder voor de geest staat.

De afgelopen week had ik een soortgelijke ervaring. Zoals ik in een eerdere blog vermeldde ben ik in de laatste fase van het schrijven van een boek voor adventisten die zich in de marges van de kerk bevinden. In eerste instantie gaat het boek in het Engels verschijnen en kort daarna hopelijk ook in het Nederlands. Deze week moest ik besluiten hoe de omslag eruit gaat zien, wat de tekst op de achterzijde wordt en, (minstens zo belangrijk), hoe de definitieve titel en ondertitel luidt.

Ik schreef de omslagtekst en was daar zelf nogal tevreden over. Ik kreeg van de grafisch ontwerper, die bij het project is ingeschakeld, een zevental uitgewerkte ideeën voor de grafische vormgeving van de buitenkant van het boek. Ik sprak af met de ontwerper dat ik binnen een week mijn keuze zou maken voor het definitieve ontwerp. Maar eigenlijk was ik er al tijdens het gesprek met de grafische vakman in het grand café van het Van der Valk Hotel in Leusden zeker van dat mijn voorkeur uitging naar nr. 1, met nr. 6 als tweede keuze. Het eerste ontwerp was gebaseerd op een abstracte voorstelling, in diverse tinten blauw. In nummer 6  domineerde het gezicht van een vragend kijkende vrouw jonge vrouw.

Na de ontwerpen, compleet met de titel en ondertitel, de tekst voor de achterzijde (compleet met een kleine foto van mijzelf) aan zo’n dertig mensen te hebben laten zien werd mijn aanvankelijk vertrouwen, dat ik op de goede weg zat, danig ondermijnd. De meerderheid van ‘de jury’ vond ontwerp nr. 1 te technisch (mijn dochter zei: je zou denken dat het boek over scientology gaat), en nr. 6 te nietszeggend. Al met al, na de diverse argumenten te hebben afgewogen, heb ik gisteravond de ontwerper gevraagd ontwerp nummer 2 verder uit te werken, met een wat ander lettertype voor de titel, een kleine wijziging in de woorden van de titel en een andere tekst op de achterkant. Die tekst heb ik herschreven en persoonlijker gemaakt.

Gistermorgen ben ik tenslotte bij een fotograaf geweest om een nieuwe afbeelding van mijzelf te laten maken die de huidige werkelijkheid iets beter weergeeft, maar dan op een zo aantrekkelijk mogelijk wijze, voor zover het voorwerp van de foto toelaat.

De dichter van de Spreuken zei het al: ‘Je zegeviert dankzij een keur van raadgevers’ (24:6). Mijn Schotse les van zoveel jaren geleden bleek weer eens duidelijk van toepassing.