Monthly Archives: Oktober 2013

Zwarte Piet

 

Groeten uit België. Vrienden die op vakantie zijn hebben ons hun huis een tiental dagen ter beschikking gesteld. En zo vertoeven we uiterst gerieflijk in de omgeving van Antwerpen. We hebben wel een stapeltje werk meegenomen, maar vieren toch ook vakantie. Het geeft ons de gelegenheid een paar goede vrienden en bekenden te ontmoeten, in Antwerpen te preken, even naar het kerkelijk kantoor in Brussel te gaan en vooral ook een paar musea te bezoeken. Dat betrof o.a. het M-museum in Leuven—een mooi museum dat in een uitzonderlijk fraai gebouw is gevestigd, vlak bij het schitterende Gothische stadhuis op de Grote Markt. Meer dan de moeite waard.

Mijn vrouw en ik hadden het museum voor Hedendaagse Kunst in Antwerpen nooit eerder bezocht. Daar ging het ons vooral om de tijdelijke tentoonstelling ‘Schilderijen en zo’ van de Amerikaanse kunstenaar Kerry James Marshall. Marshall is een belangrijke zwarte kunstenaar die in het Zuiden van de Verenigde Staten werd geboren en nu in Chicago woont. Nadat deze grote overzichtstentoonstelling van zijn werk enkele maanden in Antwerpen is geweest, verhuist deze naar Kopenhagen, Barcelona en Madrid.

Als ik een titel voor de tentoonstelling had moeten bedenken had ik waarschijnlijk iets voorgesteld waarin de tegenstelling zwart-wit is verwerkt. Want dat viel mij vooral op: dit is een andere wereld die aan mij werd voorgeschoteld: een wereld van racisme en onderdrukking zoals ik die als blanke nauwelijks ken. Het is overigens goed dat ik als blanke van tijd tot tijd met die wereld wordt geconfronteerd. De indringende zwartheid van veel van de kunstwerken van Marshall is een brok samengebalde ervaring, een levensgeschiedenis en een  ‘statement’ die indruk maakt.

In deze zelfde week kon ik van een afstand de discussie in Nederland volgen die steeds heftiger lijkt te worden en die nu zelfs de aandacht heeft getrokken van de Verenigde Naties: de vraag of de Zwarte Piet uit het St. Nicolaasfeest moet verdwijnen, omdat deze zwarte figuur een pijnlijk restant is van een afschuwelijk racistisch verleden. Het kan toch niet meer, zegt men, dat in de eenentwintigste eeuw een zwarte medemens wordt neergezet in de rol van een slaaf. Mijn waardering voor de activiteiten van de Verenigde Naties is deze week bepaald niet gestegen. Heeft deze organisatie geen belangrijkere zaken om mee bezig te zijn?

Ik heb geprobeerd me in te denken hoe het voor een Afrikaan, een Surinamer of een Antilliaan, moet zijn om plotseling een Sint en zijn zwarte stafmedewerkers door de Nederlandse straten te zien flitsen. Komen dan onmiddellijk pijnlijke herinneringen boven van voorouders die als levende marktwaar werden verkocht en vervolgens levenslang op plantages moesten werken? Dat lijkt me flink overdreven.  Toen ik zelf (inmiddels vele jaren geleden) jaarlijks als goedheiligman optrad en vergezeld van een tweetal pieten, op een geleende schimmel, naar een basisschool en naar zieke kinderen thuis ging, is het nooit bij me opgekomen dat ik medeplichtig was aan een versterking van racistische denkbeelden in tere kinderzieltjes.

Trouwens, als er mensen zijn die zich beledigd voelen door het verschijnsel ‘Zwarte Piet’, dan heb ik eigenlijk ook wel het recht mij zwaar gekwetst te voelen. Als lid van de geestelijke stand zou ik mij uiterst gefrustreerd kunnen voelen als ik zie hoe een katholieke collega steeds maar weer op karikaturale ten tonele wordt gevoerd.  En, laten we eerlijk zijn: dan is het ook hoog tijd dat er een discussie wordt gevoerd  over de Kerstman, want het is toch ontoelaatbaar dat elk jaar weer in grote delen van de wereld de draak wordt gestoken met oudere, bebaarde en nogal zwaarlijvige mannen. Treurig, dat de VN daar niets aan doet!

Mijn conclusie? Ga, als je de kans hebt kijken naar de indrukwekkende visuele boodschap van Kerry James Marshall. Dat gaat over iets belangrijks. Maar luister niet naar het gezever over onze Zwarte Piet, want dat gaat echt nergens over.

 

Getallen

 

Ik geloof niet dat ik iemand ken met een kortere achternaam dan de huidige algemeen secretaris van de Generale Conferentie van Zevende-dags Adventisten—het overkoepelende orgaan van de wereldwijde Adventkerk. Het gaat om dr. Ng., die traditiegetrouw tijdens de jaarlijkse najaarsvergadering van het wereldbestuur een stroom of statistische gegevens over de afgevaardigden uitstortte.

Op dezelfde dag dat ik kennis kon nemen van de belangrijkste cijfers van dr. Ng, las ik toevallig een aantal hoofdstukken in een boeiend boek dat Amazon onlangs bij mij afleverde: From Times Square to Timbuktu: The Post-Christian West Meets the Non-Western Church. Het boek is geschreven door Wesley Granberg-Michaelson, die niet alleen geruime tijd een leidende rol had in de Gereformeerde Kerk in de VS, maar ook een loopbaan heeft gehad in de wereld van de oecumene.

Het was frappant hoe het beeld dat dr. Ng van de Adventkerk schetste 1 op 1 precies paste op wat Granberg-Michaelson schreef over het christendom in het algemeen. Diens boek geeft de lezer inzicht in hoe het zwaartepunt van het christendom steeds verder verschoven is van het Noorden naar het Zuiden. Een steeds groter percentage van de christenen woont niet langer in de westerse wereld (het ‘Noorden’), maar is nu te vinden in de zich ontwikkelende wereld (het ‘Zuiden’). Het keerpunt lag rond 1980. Sindsdien zijn er meer christenen in Zuid dan in Noord. Honderd jaar geleden woonde 80 percent van alle christenen in Europa en Noord-Amerika. Nu is het nog maar 40 percent.  Tegelijkertijd is er een andere ontwikkeling: Tenminste de helft van alle migranten in de wereld is Christen! Dat zorgt ervoor dat het percentage christenen in de westerse wereld niet zo snel afneemt als het geval zou zijn geweest als er geen migrantenstroom zou zijn geweest.

Ooit woonden bijna alle zevende-dags adventisten in het ‘Noorden’. Maar dat is al lang niet meer zo.  Van de 18 miljoen adventisten van nu wonen er slechts ongeveer 1,2 miljoen in Noord-Amerika, minder dan een half miljoen in Europa, en slechts ongeveer 70.000 in Australië en Nieuw Zeeland beschouwen zichzelf als adventist.  Ng gaf een lijstje van landen waar de kerk in ledental groeit. Die zijn vrijwel allemaal te vinden in het ‘Zuiden’ en waar de kerk in het ‘Noorden’ groeit, of in ledental ongeveer gelijk blijft, is dat te danken aan een fikse migrantenstroom.

Het is niet moeilijk de parallellen te zien tussen wat er wereldwijd met het christendom gebeurt en wat de Adventkerk ervaart.  Dat geldt vooral ook wat de bestuurlijke aspecten betreft. Hoewel een groot deel van de kerkelijke fondsen nog uit het ‘Noorden’ komt, bepalen de mensen uit het ‘Zuiden’ steeds meer de kerkelijke agenda. Dit heeft allemaal heel veel consequenties. Het zorgt ervoor dat de kerk verandert—in veel opzichten in conservatieve richting. En dat doet bij velen de vraag  rijzen: Zal de kerk van de toekomst nog steeds een kerk zijn waar ik mij, als ‘noordeling’ thuis kan voelen?

Het boek van Wesley Granberg-Michaelson zette me ook op een ander punt flink aan het denken. Hij wijst erop dat de oecumenische beweging maar met een klein deel van het wereldwijde christendom in gesprek is. Een treffend voorbeeld: 349 (grote en kleine) kerken zijn aangesloten bij de Wereldraad van Kerken. Maar hoeveel kerkgenootschappen zijn er eigenlijk in de wereld? Experts zeggen dat het aantal tussen de 41.000 en de 43.000 ligt. En dat zijn echt niet allemaal één-mans bedrijfjes. Veel van deze kerken beweren dat zij de enig ware kerk zijn.  Ook zevende-dags adventisten hebben dat vaak van zichzelf gezegd en veel individuele adventisten geloven dat nog steeds.  Ik ben adventist, omdat ik in mijn kerk een reeks waardevolle inzichten en activiteiten zie.  Maar te zeggen dat mijn kerk in alle opzichten de enig ware kerk is . . . ?  Na het zien van de cijfers die Wesley Granberg-Michaelson me voorschotelt zal ik met dat soort uitspraken nog iets voorzichtiger zijn dan voorheen!

 

Hoe bereiken we de steden?

Toen ik ruim een week geleden vanaf de voorplecht van een Venetiaanse vaparetto een fantastisch beeld kreeg van de prachtige paleizen en andere gebouwen die met hun voorzijde naar het water staan gekeerd, vroeg ik me als beroeps-gedeformeerde kerk-man af hoe je in Godsnaam de inwoners van zo’n stad (laat staan de toeristen uit alle windstreken) over het evangelie zou moeten vertellen. Die gedachte bekruipt mij wel vaker als ik in een grote stad kom en de mensenmassa’s zie, in hun gigantische verscheidenheid, en de enorme huizenblokken en constante verkeersstromen. Hoe kunnen we als christenen onder die omstandigheden onze opdracht met succes uitvoeren?

Die gedachte kwam vanmorgen ook bij mij boven toen ik onder een grote paraplu een uurtje door mijn woonplaats Zeewolde wandelde, met het doel fysiek redelijk op peil te blijven. En vervolgens realiseerde ik mij dat vandaag de jaarlijkse najaarsvergaderingen beginnen van het wereldbestuur van de Adventkerk in het Amerikaanse Silver Spring (vlak bij Washington, DC). Eén van de agendapunten voor deze belangrijke vergadering is de stagnerende evangelieverkondiging in de grote steden van de wereld. Er zal een document worden besproken, waaraan inmiddels de laatste hand is gelegd en dat het resultaat is van een speciale conferentie van vijf dagen die aan deze ‘Annual Council’ vooraf is gegaan. Ik heb geprobeerd via diverse media op de hoogte te blijven van wat er tijdens deze conferentie over A Global Strategy for Urban Mission zoal is besproken.  Ik ben er niet bij geweest, dus misschien vergis ik mij, maar wat ik zo bij elkaar gepuzzeld is, klinkt niet erg opwindend. Eigenlijk is het collectieve antwoord: ‘We weten het eigenlijk niet’. Enerzijds krijg ik de indruk dat velen vast willen houden aan traditionele methoden in de hoop dat meer van steeds maar hetzelfde uiteindelijk toch een beter resultaat zal opleveren. Aan de andere kant klinken er kreten als ‘werken in kleine groepen’, ‘church plants’, ‘centers of influence’, etc. Erg veel nieuws heb ik daarbij niet aangetroffen. Maar, laat ik, voordat ik een definitief oordeel heb, het betreffende document afwachten en ook nagaan wat er zoals tijdens het Annual Council over wordt gezegd. Misschien komt er toch iets vernieuwends.

Intussen heb ik toch wel een mening. Het overgrote deel van de mensen die tijdens de recente conferentie over het onderwerp van urban mission hebben gepraat, en die er de komende week over zullen praten, weten maar heel weinig van de stad af. De meesten van hen  mijden de  stad zoveel mogelijk en kennen het stadsleven niet. Zij hebben de meeste bevolkingsgroepen die in de stad wonen nooit echt ontmoet. Ze zijn begaan met de geestelijke toestand van de stad, maar het aannemen van een uitnodiging om ergens in die stad gedurende een paar weken een serie presentaties te houden, zet geen zoden aan de dijk. Meestal praten ze vooral met hun eigen achterban en komen ze daarbij niet in contact met de doelgroepen die het dringendst zouden moeten worden bereikt.

Een echte ‘urban mission’ kan alleen van de grond komen als flinke aantal (adventistische) christenen bereid zijn in de stad te gaan werken en wonen, tussen de mensen die volgens hen het evangelie zouden moeten horen. Hun huis moet open staan voor die mensen. Ze moeten bereid zijn hun kinderen naar etnisch gemengde scholen te sturen in hun stadsbuurt. Ze moeten tijd willen investeren in vrijwilligerswerk en in deelname aan wijkactiviteiten en verenigingen. Ze moeten de taal kennen (en spreken), of in elk geval accepteren, van de mensen om hen heen, en liefst ook regelmatig binnenlopen in het café op de hoek. En daarbij moeten ze door hun kerk getraind worden en gecoached worden. Alleen een dergelijke aanpak (met lange adem) kan succes hebben.

Maar dat zie ik de meesten van hen die steeds maar over het belang van ‘urban mission’ praten niet doen. En, laat ik eerlijk zijn, ik blijf ook liever wonen in de rust van Zeewolde, en zal me vooralsnog niet opgeven om in de binnenstad van Amsterdam te gaan bivakkeren. Ja, een mooi appartement aan een van de grachten zou ik misschien nog wel willen overwegen. Maar dan een redelijk ruime woning met veel privacy en van alle gemakken en goede beveiliging voorzien (en graag met een bijbehorende parkeerplaats). En dat is niet direct de uitgangssituatie voor een geslaagde bijdrage aan ‘urban mission’.  En toch is wat ik in de vorige paragraaf beschreef volgens mij de enige manier om in de grote stad echt iets te bereiken . . .

 

Van Venetië naar Battle Creek

 

Overal in Venetië kom je het symbool van de gevleugelde leeuw tegen. Het is het symbool van de stad en, vroeger, van de onafhankelijke Republiek Venetië. Na mijn reisgids te hebben geraadpleegd viel het kwartje. Het symbool staat voor Marcus, de schrijver van een van de evangeliën, naar wie de enorme San Marco basiliek is genoemd. [Al vanaf de eerste eeuwen worden vier symbolen op de evangelisten, Mattheüs, Marcus, Lucas en Johannes, toegepast: respectievelijk een gevleugeld mens (of engel), een gevleugelde leeuw, een gevleugeld rund en een adelaar.]

Hier, in de stad Venetië, waar ik me eerder deze week een paar dagen als toerist geen moment heb verveeld, worden de overblijfselen van de evangelieschrijver Marcus bewaard, behalve zijn hoofd, want dat bevindt zich in Alexandrië. Het schijnt dat de Venetiaanse kooplieden aan het begin van de negende eeuw zich als gewiekste ‘body snatchers’ hebben gedragen en het felbegeerde lichaam van Marcus naar de kerk van hun stad hebben gebracht. Bij een latere restauratie van de San Marcos basiliek, in 1054, bleek echter het lichaam van de evangelist onvindbaar, maar gelukkig gebeurde er een wonder. Vanachter een pilaar stak Marcus zijn arm uit, en wees hij de doge (de heerser van Venetië) de plaats waar men zijn lichaam kon vinden.

En route van Florence naar Venetië lag het voor de hand om ook Padua even aan te doen. Daar ontdekte ik dat men in de domkerk de relikwieën van St. Lucas bewaart. Ook daaraan zijn bijzondere verhalen verbonden. Een Servische vorst kocht Lucas’ lichaam voor 30.000 gouden munten van een Ottomaanse sultan. Na een volgende transactie kwamen de relikwieën in Padua terecht, hoewel niet zo lang geleden een van Lucas’ ribben werd afgestaan aan Thebes.

Een paar jaar geleden bezocht ik de plaats die door de traditie als het graf van Johannes wordt aangewezen, in de naar hem genoemde basiliek in Efeze. Er is een redelijke mate van zekerheid dat Johannes inderdaad, na zijn vrijlating van Patmos, in het naburige Efeze heeft gewoond en het is dus niet onmogelijk dat hij daar werd begraven.

Ik had nu dus de laatste rustplaats van drie van de vier evangelieschrijvers bezocht en vroeg me af of ik ook nog de plek kon bezoeken waar men toevallig het lichaam van Mattheüs had gevonden. Na even googlen kwam ik er achter dat men in 1080 in de Zuid-Italiaanse stad Salerno onverwachts op de overblijfselen van Mattheüs stuitte en sindsdien komen pelgrims in groten getale naar de plaats waar deze belangrijke relikwieën worden bewaard.  [Misschien kan ik daar volgend jaar eens een kijkje nemen, want ik ben uitgenodigd om dan in Sicilië een seminar te houden voor de Italiaanse predikanten die zich daar voor een weekje hopen te verzamelen. Als ik per auto mocht gaan, ligt Salerno aardig op de route.]

Uit toeristisch en historisch oogpunt is het heel interessant om met deze dingen bezig te zijn. En het levert gedenkwaardige foto’s op. Maar het bizarre gedoe met relikwieën is mij als protestantse christen natuurlijk een doorn in het oog. Het zet je als adventistisch christen echter nog wel even verder aan het denken. Het feit dat er drie huizen van Ellen White, in respectievelijk Battle Creek (MI), Avondale (Australië) en St. Helena (CA), kunnen worden bezocht is nog tot daar aan toe, want een bezoek aan deze plaatsen voegt wel wat toe aan je historische kennis. Maar met het even mogen vasthouden (in de kluis in Silver Spring, MD, waar de manuscripten van Ellen White worden bewaard) van de acht kilo zware Bijbel die zij tijdens een visioen een half uur omhoog hield, wordt misschien toch wel een gevaarlijke grens overschreden. En voor menig adventist heeft een bezoek aan de begraafplaats van Battle Creek en een tochtje langs de graven van de adventistische pioniers toch wel snel iets van een bedevaart.

De kerkhervormers hebben zich terecht van elke vorm van ‘gedoe’ met relikwieën en verering van ‘heiligen’ afgekeerd. In hun voetsporen moeten we dat blijven doen ten aanzien van alles wat daar ook maar een beetje op lijkt.