Monthly Archives: Juni 2021

De reis van fundamentalisme naar geloof

Op de een of andere manier heb ik de aankondigingen en recensies gemist van een recent boek van James L. Hayward, emeritus-professor in de biologie aan de Andrews Universiteit. Een week geleden vertelde een vriend me dat hij zojuist Dinosaurs, Volcanoes and Holy Writ had gelezen en zijn enthousiasme zette me ertoe aan om het bij Amazon te bestellen. Aangezien er nu ook een Amazon.nl is, duurde het slechts twee dagen voordat het boek werd bezorgd.

Toen ik tussen 1991 en 1994 aan de Andrews Universiteit werkte heb ik de schrijver van het boek misschien wel gezien, maar nooit gesproken. We bewogen ons in verschillende werelden. Mijn kantoor was in het Sutherland House aan de rand van de campus (nu het onderkomen van de Andrews University Press), terwijl Hayward zich in het wetenschapsgebouw bevond. Toen ik bijna vier jaar geleden voor het laatst de Andrews campus bezocht, in verband met een spreekbeurt voor de afdeling van het Adventist Forum, had ik het genoegen te logeren bij David en Carie Grellmann. Ik vernam dat er tijdens mijn verblijf bij hen thuis een bijeenkomst zou zijn van de “soepclub” – een informele groep professionals van zeer uiteenlopende disciplines die eens in de twee weken bijeenkomt om te discussiëren over de meest uiteenlopende onderwerpen. Ik herinner mij niet of professor Hayward aanwezig was bij die bewuste “soepclub” bijeenkomst. Maar op een van de laatste bladzijden van zijn boek las ik dat hij een vast lid van de club is!

Hoe dan ook, na het lezen van zijn boek hoop ik dat onze wegen elkaar ooit nog eens zullen kruisen, want ik heb het gevoel dat wij geestverwanten zijn. De ondertitel van zijn boek verklaart dit al een beetje: De reis van een jongen die wetenschapper werd van fundamentalisme naar geloof. Ik zal niet beweren dat ik een wetenschapper ben van het niveau van Hayward, maar net als hij heb ik de reis gemaakt van fundamentalisme naar geloof. Zijn achtergrond was heel anders dan de mijne. Mijn vader was geen fundamentalistische predikant en ik groeide niet op in een atmosfeer waarin Ellen White het antwoord gaf op elke vraag. Ik ging niet naar een adventistische basisschool en een adventistische middelbare school. Maar mijn fundamentalistische kijk op het geloof was aanvankelijk niet veel anders. Een belangrijke eerste stap in mijn bevrijding van het fundamentalisme was het lezen van James Barr’s beroemde boek over het Fundamentalisme, tijdens mijn MA studie aan Andrews in het midden van de jaren zestig. Sakae Kubo, één van mijn favoriete professoren, raadde me aan om dat boek te lezen. Dat opende mij definitief de ogen.

In zijn boek beschrijft Hayward verschillende stadia van zijn afscheid van het fundamentalisme. Maar het belangrijkste aspect van deze pelgrimage is waar het hem uiteindelijk bracht. In hun strijd om zichzelf uit het fundamentalistische keurslijf te bevrijden hebben velen hun geloof verloren en ook de kerk verlaten waartoe zij behoorden. Maar Hayward heeft zijn geloof vastgehouden en is trouw gebleven aan zijn geestelijk thuis. Dat is niet altijd gemakkelijk geweest, want in veel gevallen biedt de kerk niet de ruimte die je nodig hebt om je diepste overtuigingen te volgen en de vrijheid om soms af te wijken van traditionele meerderheidsstandpunten.

Mijn reis van fundamentalisme naar geloof is niet zo nauw verbonden geweest met de kwesties rond schepping en evolutie als bij professor Hayward het geval was. Natuurlijk heeft het ook voor mij wel een belangrijke rol gespeeld in hoe ik geleidelijk aan de Bijbel anders ben gaan lezen. Het dilemma van schepping vs. evolutie is een kwestie waar iedereen met enige opleiding niet omheen kan. Net als Hayward begon ik met de vaste overtuiging dat God ongeveer zesduizend jaar geleden alles in zes letterlijke dagen schiep en dat in de dagen van Noach een wereldwijde watervloed alles vernietigde. Want, zo luidde het argument, als we dit deel van het bijbelse verhaal niet kunnen vertrouwen, hoe zit het dan met andere delen van het bijbelse verhaal? Ik las een flink aantal boeken van auteurs die het zgn. “jonge-aarde” creationisme verdedigden en met mijn beperkte achtergrond op dat gebied vond ik hun argumenten in eerste instantie nogal overtuigend. Maar toen ik boeken begon te lezen over de andere kant van het schepping-evolutie vraagstuk begon ik te beseffen dat de argumenten in die boeken misschien toch wel sterker waren. Voor Hayward speelden die dingen op een heel ander niveau dan voor mij, maar de resultaten waren hetzelfde. Zowel hij als ik geloven dat God “de wereld” geschapen heeft, maar wij weten niet hoe en wanneer Hij dat gedaan heeft, en wij geloven dat de bijbel niet de wetenschappelijke informatie biedt waarop wij de verstrekkende conclusies over een wereldwijde zondvloed kunnen baseren die de “jonge-aarde” geologen als ultieme waarheid verdedigen.

Een alinea aan het eind van het laatste hoofdstuk is mij uit het hart gegrepen:

“. . . ik vraag mij af: Heb ik geloof? Hebreeën 11:1 zegt dat geloof ” de grondslag legt voor alles waarop wij hopen, en het ons overtuigt van de waarheid van wat we niet zien”. Geloof heeft dus niets te maken met dingen die ik kan meten, tellen, vergelijken en evalueren – dinosaurussen, , radiometrische dateringen, vulkanen, fossiele reeksen, ecologische relaties, biogeografische distributiepatronen, evolutie, en dergelijke. Nee, geloof strekt zich hoopvol uit naar wat ik niet kan zien, naar een ondefinieerbare, onuitsprekelijke, transcendente werkelijkheid, maar een werkelijkheid die ook diep in mij en in het hele leven bestaat. Het houdt de hoop in dat de dingen beter kunnen en zullen worden, ook al gaan ze op dit moment misschien niet in die richting. Geloof vraagt mij niet om dingen te geloven die onwaarschijnlijk of onwaar zijn – “idolen van fundamentalisme”, zoals Karen Armstrong ze noemt. In plaats daarvan vraagt het geloof mij genade te ontvangen en nederig mijn leven open te stellen voor goedheid, schoonheid en liefde, en mij verantwoordelijk te gedragen tegenover de rest van de schepping. Ik heb nog een lange weg te gaan, maar mijn reis tot nu toe, en ook de reis die nog gaat komen, is en zal gemaakt worden vanuit geloof.”

Dank u, Dr. Hayward, voor dit wijze, onderhoudende, en vooral inspirerende boek. Ik ben er zeker van dat het vele anderen kan helpen en bevestigen op hun vaak lange en moeizame tocht van een miserabel fundamentalisme naar een vreugdevol geloof.

Heeft Goldstein reden om zich zorgen te maken?

Clifford Goldstein is niet alleen de redacteur van ons wereldwijde Sabbatschool themaboekje, maar is ook een bekende (en begaafde) schrijver en één van de vaste columnisten van de Adventist Review. Trouwe lezers van dit tijdschrift (en de digitale bijproducten) weten dat Clifford (“Cliff” voor diegenen die, zoals ik, hem persoonlijk goed kennen) een scherpe pen heeft en weten ook dat er twee onderwerpen in het bijzonder zijn waar hij steeds op terugkomt. Het ene is zijn bezorgdheid dat allerlei vormen van theïstische evolutie de kerk binnendringen. Hij ziet dit als een bedreiging die ertoe leidt dat veel kerkleden het “fundamentele geloofspunt” van een recente, letterlijke schepping in zes dagen opgeven, of op zijn minst afzwakken. Vaak is de manier waarop hij zijn misnoegen uit ten aanzien van degenen die afwijken van het traditionele Adventistische scheppingsstandpunt verre van subtiel. In feite vindt hij (en daar maakt hij geen geheim van) dat mensen die niet langer de leer van een letterlijke schepping, zoals verwoord in het Genesisverhaal, accepteren, hun integriteit moeten tonen en moeten overwegen om hun lidmaatschap van de Adventkerk op te zeggen.

Goldstein’s tweede grote zorg is dat er een toenemend aantal stemmen is binnen het huidige Adventisme die de traditionele Adventistische eschatologie aanvallen. In zijn artikel in de Review van 17 juni, getiteld “The Same Old Whine (of Babylon)”, klaagt hij dat de traditionele Adventistische visie op de eindtijd niet langer alleen maar wordt aangevallen door vijanden van buitenaf, maar dat dit ook van binnenuit gebeurt. Hij windt er geen doekjes om. Ik citeer: “Het is dezelfde oude beschuldiging, maar nu komt die ook vanuit onze eigen kring: Rome is geen belangrijke speler meer; de zondagswetten zullen er noot komen; ons eindtijd-scenario is bedacht door Ellen White, en komt niet uit de Bijbel; en we moeten ophouden mensen bang te maken.”

Toen ik dit artikel las, vroeg ik me af wat (of wie?) Goldstein’s verontwaardiging had opgewekt. Ik vroeg me onwillekeurig af of ik misschien ook tot die “vijanden van binnenuit” behoor. Ik weet dat Clifford op zijn minst een deel van wat ik schrijf leest en daar meer dan eens zeer kritisch over is geweest. En, de laatste tijd, hebben een paar van mijn wekelijkse blogs over aspecten van de eindtijd-gebeurtenissen hem misschien boos gemaakt. Of wellicht behoren de auteurs van recente artikelen in het Adventist Today tijdschrift (en op de AT website) misschien tot die “vijanden van binnenuit?” Of zou het kunnen zijn dat een recente lezing van Jon Paulien, over komende zondagswetten en Ellen White’s perspectief op de Grote Strijd, hem in het bijzonder zorgen baren?

Ik heb het vermoeden dat deze recente bijdrage van Jon Paulien aan de discussie over het traditionele Adventistische eindtijd-scenario wel eens de directe aanleiding zou kunnen zijn geweest voor Goldstein’s artikel. Paulien is immers een alom erkend specialist op het gebied van eschatologie, met een lange en algemeen gerespecteerde carrière in de Adventistische academische wereld. Hij schreef verschillende boeken over aspecten van de eindtijd. Ze stemden in veel opzichten tot nadenken, maar waren niet echt controversieel. Het heeft Goldstein waarschijnlijk verbaasd (zoals het mij ook enigszins verbaasde) dat Paulien in deze recente lezing zijn publiek vertelt dat hij niet gelooft dat het eindtijd-scenario zich noodzakelijkerwijs zal voltrekken op de manier die Adventisten steeds hebben verkondigd. Er komt misschien geen toekomstige wereldwijde zondagswet, met noodlottige gevolgen voor hen die op een andere dag willen aanbidden. En het eindtijdscenario dat aan het einde van de negentiende eeuw voor gelovigen zeer aannemelijk leek, heeft veel van zijn geloofwaardigheid verloren. Wie benieuwd is wat Paulien precies gezegd heeft, kan terecht op YouTube: ttps://www.youtube.com/watch?v=0ZdPmZ3KNVc.

Ik heb de presentatie van Paulien met grote belangstelling beluisterd. Paulien gaf solide argumenten voor zijn standpunten en die komen grotendeels overeen met conclusies waartoe ik ook gekomen ben. Ik ben niet bezorgd over wat hij zei, maar zie het eerder als een hoopvol teken dat misschien nu de tijd gaat komen dat we openhartige discussies kunnen voeren over onze eschatologie, zonder elkaar te veroordelen en degenen die afwijken van wat wij zelf denken als “vijanden van binnenuit” te beschouwen. In 2011 gaf ik een presentatie tijdens een conferentie van Europese Adventistische theologiedocenten in Cernica in Roemenië. Ik heb die lezing onlangs bewerkt voor een artikel in het tijdschrift SPES CHRISTIANA (waarvan ik nu toevallig de redacteur ben). Het was getiteld: “Is the Adventist Hermeneutical Approach to Daniel and Revelation Changing?” (vol. 31, no. 2, pp. 5-24). Mijn voorzichtige conclusie was dat er enige tekenen zijn die erop wijzen dat dit inderdaad het geval is. En Paulien’s lezing lijkt dit te bevestigen. Goldstein maakt zich er zorgen over, maar het geeft mij hoop dat we kunnen beginnen onze standpunten over de eindtijd opnieuw te bezien om hun relevantie en geloofwaardigheid te verzekeren voor een toekomstige generatie.

Een nieuwe TV

Een paar dagen geleden kreeg onze flat-screen Panasonic 42 inch televisie kuren. Met de afstandsbediening lukte het niet om het toestel aan te zetten, ook niet nadat ik de batterijtjes had vervangen. Ik ontdekte—-nadat mijn vrouw het internet op haar I-pad had geraadpleegd—-dat het apparaat ook een (nogal verborgen) aan/uit knop heeft. Dat bood tijdelijk soelaas. We konden die avond weer naar het journaal kijken en naar de voorlaatste aflevering van een Zweedse politieserie op Netflix. Maar eergisteren lukte het niet meer om het apparaat “aan de praat” te krijgen. Ook de poging tot een totale “reset” bleef vruchteloos.

Gistermorgen besloot ik bij de plaatselijke elektronicawinkel langs te gaan, om te informeren hoe het probleem zou kunnen worden opgelost. Ik kon me mentaal op het bezoek voorbereiden, want de Expert-vestiging in onze woonplaats is recht tegenover de “Oude Bieb” –een van de weinige pleisterplaatsen voor een kop koffie tijdens mijn ochtendwandelingen. En nu de Corona-restricties voor een deel zijn opgeheven kon ik daar weer terecht. Vervolgens stapte ik de winkel binnen, waar een van de personeelsleden vroeg waarmee hij mij van dienst kon zijn. So far, so good. Ik schetste het probleem, waarop de diagnose niet lang op zich liet wachten: “Dat zal een defecte voeding zijn, meneer. Dat komt wel vaker voor.” De Expert-man raadpleegde de computer. “Ik zie dat uw toestel al zeven jaar oud is.” Hij zei het op een manier die mij de indruk gaf dat ons toestel als hopeloos antiek moest worden beschouwd.

Ja, misschien kon het toestel gerepareerd worden, zei hij. Maar dat was niet zeker. Het kon opgestuurd worden naar het bedrijf dat de reparaties voor Panasonic verzorgt. Dat kost 60 euro. En dan konden ze kijken of het inderdaad de voeding was die het had begeven. (“Maar dat lijkt er wel op!”). Al met al zou het dan toch wel een dure reparatie zijn, waarschijnlijk 150-200 euro. Dat wil zeggen: als ze het nodige onderdeel nog hadden. Dat was namelijk lang niet zeker (“Uw toestel is tenslotte al zeven jaar oud!”).
Kortom, het gesprek mondde uit in een duidelijk advies: “U kunt maar beter een nieuw toestel kopen. Dat zou ik doen, als ik u was.”

Een paar uurtjes later was ik met mijn vrouw terug in de winkel om een nieuw toestel uit te kiezen. Ik was blij dat de man die ons bij onze aankoop assisteerde geen pogingen deed om ons een groter en veel duurder apparaat aan te praten. Het toestel van onze keuze was op voorraad—maar ja, het was erg druk. (“u snapt wel, vanwege het EK voetballen”), dus ze konden hem volgende week bezorgen en voor ons installeren (“Dat is dan wel 49,50 extra natuurlijk!”).

Zo kochten we dus onverwacht een nieuwe televisie, zonder precies te weten wat het probleem was met het “oude” apparaat, en of het eventueel gerepareerd zou kunnen worden. Maar ja, het oude toestel was tenslotte zeven jaar oud. En al met al leek het dan toch de verstandigste optie om maar een nieuw toestel te kopen.

Als je er even over nadenkt besef je dat we in een maatschappij leven die zich aan duurzaamheid nog steeds heel weinig gelegen laat liggen. Vervangen, een nieuw model, maximale omzet, maximale winst zijn de sleutelwoorden. En ja, “recyclen” natuurlijk, alsof dat alles goedmaakt.

Als consument laat ik me daarin meeslepen, met een machteloos gevoel dat ik het systeem nu eenmaal niet kan veranderen. Dit is inderdaad een feit: de manier waarop onze maatschappij in elkaar zit is zover van het oorspronkelijk plan van de Schepper afgeweken dat er meer dan een Covid-19 ramp nodig is om dat te “re-setten”. Dat ontslaat mij als christenen er echter niet van om te blijven protesteren en, waar ik kan, mij af te zetten tegen het soort consumptiemaatschappij waarin ook ik ben terechtgekomen.

Intussen doen we het een weekje zonder televisiekijken. Daar is eigenlijk niets mis mee. De laatste aflevering van de Nextflix-serie hebben we gisteravond via het scherm van mijn laptop bekeken en ook het nieuws komt zonder problemen via het internet binnen. (Dus ik weet dat Nederland van Oostenrijk heeft gewonnen met 2-0). En dan is er de ouderwetse radio en zijn er massa’s CD’s die we al lange tijd niet meer hebben beluisterd! En, vanaf volgende week hebben we, als alles meezit, weer een televisietoestel dat toch wel weer zeven jaar meegaat.

Kerk of sekte? Wat is het verschil?

Wat is het verschil tussen een kerk en een sekte? Die vraag is niet zo gemakkelijk te beantwoorden. Het begrip “sekte” roept bij de meeste mensen nogal negatieve associaties op. Vaak hoor je: Een sekte is een religieuze groep de van bijzaken hoofdzaken maakt. Dat is natuurlijk een nogal subjectieve benadering, want wie kan precies aangeven wat hoofdzaken en wat bijzaken zijn? Anderen beweren: sekten zijn luizen in de pels van de kerk. Ze worden vooral gekenmerkt door hun kritische houding ten opzichte van de “gevestigde” kerken, zonder zelf iets belangrijks bij te dragen.

De beroemde socioloog Max Weber gaf een definitie die in de loop van de tijd door velen als basis voor andere omschrijvingen is gebruikt. Hij zei dat de kerk een religieuze organisatie is waarbij lidmaatschap vooral door traditie wordt bepaald. Je wordt in de meeste gevallen lid van een kerk door geboorte. Bij een sekte is daarentegen het lidmaatschap een bewuste keuze van de persoon die tot de groep toetreedt. Veel kerkgenootschappen wijzen een dergelijke definitie af, met name de kerken die geen kinderdoop toepassen, maar mensen dopen die daartoe zelf besluiten.

Vaak wordt het woord “sekte” vooral gebruikt voor religieuze groepen die nogal opdringerig zijn in hun wervingsactiviteiten en/of sterk onder invloed staan van een krachtige, charismatische leider (in dat geval spreekt men vaak ook van een “cultus”). Het belangrijkste kenmerk is waarschijnlijk wel dat aanhangers van sekten ervan overtuigd zijn dat zij de enigen zijn die de Waarheid bezitten.

In de praktijd is het niet altijd gemakkelijk precies de scheidslijn tussen kerk en sekte aan te geven. Soms maken religieuze gemeenschappen een ontwikkeling door waarbij sektarische eigenschappen langzaam maar zeker naar de achtergrond verdwijnen en men, als gevolg daarvan, niet langer het etiket “sekte” opgeplakt krijgt. Dat gebeurde in veel gebieden in de wereld met de zevende-dags adventisten. In sommige landen worden adventisten nog steeds in brede kring als sektariërs beschouwd, maar daarentegen zijn er ook steeds meer landen waar het adventisme geleidelijk aan een gerespecteerde, protestantse kerk is geworden.

Afgelopen zaterdag stond er een interview in het Nederlands Dagblad met de Belgische kardinaal Jozef de Kessel die sinds enkele jaren aartsbisschop is van Mechelen-Brussel. De 73-jarige katholieke kerkleider is herstellend van darmkanker, maar zijn persoonlijke situatie heeft hem zijn geestkracht niet ontnomen. Hij komt in het interview naar voren als een optimist en een gelovige realist. Hij erkent dat de katholieke kerk in België kleiner wordt, maar is er vast van overtuigd dat “een bescheidener kerk” meer “trouw kan zijn aan zichzelf” en aan de roeping die zij heeft te midden van de hedendaagse seculiere cultuur.

Wat mij vooral in het interview trof zijn de Kessel’s opmerkingen over sekten en sektarische eigenschappen. Volgens hem kan ook een grote kerk in veel opzichten sektarisch zijn. De bisschop pleit voor een “belijdende kerk”, die gedragen wordt door een binnenste kern van actieve gelovigen . . . Maar de kerk moet open blijven en voorkomen dat zij zich in zichzelf opsluit.”

Het interview sluit af met een uitspraak die ik graag in zijn geheel wil citeren: “Bij een sekte weet je precies wie er binnen en buiten zijn. Bovendien verdraagt een sekte geen dissidentie. Als je het ergens mee oneens bent kun je gaan. Zo kun je dus een meerderheidskerk zijn met sektarische trekken en je kunt een kleinere kerk zijn met een open vizier. Bij een kerkgebouw is het mooi als de deur opstaat. Je komt er binnen. Niemand vraagt je: wat doe je hier, waarom zit je hier, waarom loop je hier rond? Ben je gelovig of niet-gelovig? Het is een kerk die openstaat en ontvangt zonder zich op te dringen.”

Een kleine kerk die open staat. Een kerk die niet alleen maar met zichzelf bezig is, maar die de problematiek en de taal kent van de seculiere wereld om haar heen. Een kerk die ontvangt zonder zich op te dringen. Waar je het met dingen oneens kunt zijn. Waar je welkom bent.

Ja, bij zo’n kerk voel ik me thuis. En daar wil ik mij voor blijven inzetten.

In Memoriam: Anne van der Meiden

Vanmorgen las ik in de krant dat Anne van der Meijden gisteren, op de dag voor zijn 92e verjaardag, is overleden. Hij kreeg in 2018 een herseninfarct en is daarvan niet meer hersteld. Van der Meiden was zowel theoloog als communicatiewetenschapper. Hij schreef een reeks boeken op beide terreinen van zijn expertise, maar hij kreeg vooral veel bekendheid door zijn vertaling van de Bijbel in het Twents: Bibel in de Twentse Sproake (2019).

Herman Finkers—een conferencier die ik heel erg bewonder—zei vandaag voor de regionale televisie dat van der Meijden, of hij nu een lezing gaf of preekte, een vaderlijk, wijs gezag uitstraalde. Van der Meijden ging ook met de koninklijke familie om, trouwde in 2005 prins Floris en Aimée Söhngen. “Het maakte hem niks uit met wie hij sprak,” zegt Finkers, “de koningin of de postbode: hij sprak met ze op dezelfde manier.”

In de periode dat van der Meiden hoogleraar was in de communicatiewetenschap aan de Universiteit van Utrecht, had ik eens een bijzonder interessant gesprek met hem. Ik was op zoek naar een goed onderwerp voor een mogelijke promotie en dacht aan iets op het snijvlak van kerk en communicatie. Toen ik hem belde was hij graag bereid een afspraak te maken. Van der Meiden was zelf gepromoveerd op de rol van ethiek in de evangelieverkondiging. Daarbij had hij en passant nogal wat kritiek geleverd op de manier waarop het Wachttorengenootschap haar leden (in ieder geval in het verleden) recruteerde. Ons gesprek nam daarbij al snel een wending in de richting van de zevende-dags adventisten. Ik vroeg: Hoe zouden wij erin kunnen slagen om een groter aantal mensen van de waarde van het adventisme te overtuigen. Zijn antwoord was tweeledig. Nu ik dat weer naar boven haal, moet ik natuurlijk wel onderstrepen dat dit gesprek meer dan 40 jaar geleden plaatsvond.

Het eerste wat van der Meiden benadrukte t.a.v. het relatieve succes van de Jehova’s Getuigen is, dat zij heel duidelijk zijn: Wie met de waarheid, zoals zij die verkondigen, in aanraking is gekomen en daaraan geen gehoor geeft, gaat verloren. Punt uit. “Jullie adventisten,” zei van der Meijden, “durven dat niet langer te zeggen. En als mensen dus toch wel behouden zullen worden zonder dat zij zich perse moeten aansluiten bij jullie kerk, dan wordt adventist-worden veel minder urgent.” Het leek mij toen (en dat lijkt het mij nog steeds) niet wenselijk om onze strategie op dat punt bij te stellen. Wij gaan er tenslotte niet over wie wél of niet behouden wordt.

Maar van der Meiden benadrukte destijds nog een ander punt. Hij wist dat in het verleden adventistische evangelisatiebijeenkomsten meestal begonnen met lezingen over de toestand van de mens in de dood. Dat was volgens hem een noodlottige fout, want dat leidde ertoe dat deze bijeenkomsten vooral werden bezocht door oudere mensen die in veel gevallen een dierbare hadden verloren. Maar vaak zaten die mensen zo vastgeketend aan hun eigen traditie dat zij niet de daadkracht hadden om de overstap te maken naar een andere geloofsgemeenschap. Volgens van der Meiden zouden wij als adventisten een strategie moeten ontwerpen die zich vooral richt op jonge mensen—en meer specifiek: jonge zakenmensen. Vaak hebben zij in hun materialistische bestaan een spirituele behoefte die onbevredigd blijft. Bovendien zijn zij gewend om beslissingen te nemen en als zij zien dat een bepaalde keuze hen goed zal doen, zullen zij eerder geneigd zijn zich bij een (andere) geloofsgemeenschap aan te sluiten dan ouderen.

Sinds het gesprek met Anne van der Meiden is er in de Nederlandse maatschappij en in het kerkelijk leven heel veel veranderd. Nee, mensen vertellen dat zij verloren gaan als zij niet schielijk adventist worden, is geen optie. Maar is het tweede punt dat hij noemde misschien toch nog steeds het overwegen waard?