Monthly Archives: Augustus 2014

Dit is mijn kerk

 

Ik ben een geboren optimist, maar als ik naar sommige ontwikkelingen in mijn kerk kijk laat dat optimisme me af en toe behoorlijk in de steek.  Dat was ook de afgelopen twee weken het geval bij het lezen van allerlei rapporten over de conferentie over geloof en wetenschap in de VS, die door ruim 300 adventistische leiders en docenten van de kerk werd bijgewoond. Doel van de conferentie was de aanwezigen nog weer eens te overtuigen van een letterlijke interpretatie van het scheppingsverhaal en van de theorie van een ‘jonge aarde’. Met dat laatste wordt bedoeld dat niet alleen de schepping van mens en dier en de ordening van Planeet Aarde zo’n zesduizend jaar geleden geschiedde, maar dat ook de aarde zelf (en misschien zelfs het heelal) niet ouder is dan dat.

Ik ben geen deskundige op de terreinen van evolutie, biologie, geologie, enz., maar het is me wel duidelijk dat deze opvattingen niet erg populair zijn bij de vakmensen en ik zie ook niet de bijbelse of theologische noodzaak om tot deze conclusies te komen. Het heeft er, wat mij betreft, eerder alle schijn van dat we het voorbeeld volgen van de leiders van de middeleeuwse kerk die de wetenschappelijke ontdekkingen van mensen als Galileo Galilei resoluut als ketterijen van de hand bleven wijzen—een ongelukkig stellingname die hen eeuwenland bleef achtervolgen, tot zij met schaamrood op de kaken moesten toegeven dat de wetenschappers toch gelijk hadden. Ik vrees dat mijn kerk een soortgelijke jammerlijke fout maakt valt en dat we ernstig gevaar lopen dat we straks door velen (helaas terecht) van obscurantisme en sektarisch fundamentalisme zullen worden beschuldigd.

In een van zijn toespraken zei de voorzitter van de Generale Conferentie dat mensen die niet van ganser harte de leer van een schepping van zes dagen kunnen onderschrijven, eigenlijk geen echte adventisten zijn en dat predikanten en docenten die niet volledig achter een dergelijk standpunt staan hun geloofsbrieven maar beter kunnen inleveren.  Eerder maakte de voorzitter soortgelijke opmerkingen, waarmee hij ook andere groepen kerkleden in feite het recht ontzegde zich nog langer voor zevende-dags adventisten uit te geven. Wie echt adventist is, moet op een bepaalde manier tegen de inspiratie van de Bijbel aankijken! Wie niet gewoon leest wat er staat en wie enige waarde hecht aan de historisch-kritische methode van bijbeluitleg zit op het totaal verkeerde spoor! Wie niet op precies dezelfde manier tegen de rol van Ellen G. White aankijkt, kan ook maar beter vertrekken. En dat geldt ook voor al degenen die bij bepaalde aspecten van de leerstelling van het hemels heiligdom vraagtekens plaatsen. En natuurlijk is er ook geen plaats voor mannen en vrouwen die denken dat ook homoseksuele leden voluit mee kunnen doen in de kerk.

Soms heb ik wel eens gedacht: Kan ik maar niet beter vertrekken? Want op een aantal punten voldoe ik niet aan het profiel van een ‘echte adventist’ zoals dat herhaaldelijk door de voorzitter van onze wereldkerk wordt neergezet.  Vier jaar geleden schreef ik in een blog dat met de keuze van deze voorzitter de klok in de kerk vijftig jaar werd teruggezet. Daarmee was ik te optimistisch. Het lijkt er eerder op dat de klok ongeveer een eeuw werd teruggezet en we weer terug zijn bij het fundamentalisme dat in de jaren 1920-30 een glorietijd beleefde.

Maar nee, vertrekken is geen optie. Mijn kerk is niet volmaakt, maar het is ondanks veel dingen die ik betreur, toch mijn kerk. En gelukkig wordt niet vanuit Silver Spring bepaald of ik (of wie dan ook) er echt bij kan horen. Je kunt de kerk op verschillende manieren definiëren. Er is een onzichtbare kerk en een zichtbare kerkelijke organisatie. Wat de onzichtbare kerk betreft, is God de Enige die weet wie van hem is. Ik vertrouw erop dat ik daarbij hoor. Wat de zichtbare kerkelijke organisatie betreft waarvan ik deel uitmaak zijn er twee instanties die een beslissende stem hebben. Dat is de plaatselijke gemeente en niet een of andere hogere kerkelijke instantie—zelfs niet het hoogste kerkelijke orgaan. Zolang de plaatselijke gemeente mij niet afwijst ben ik een volwaardig lid van de kerk en kan niemand dat in twijfel trekken. En de tweede instantie ben ik zelf. Ik kan besluiten er bij te willen horen of kan een brief schrijven met het verzoek mij als lid te schrappen. Buiten mijn plaatselijke gemeenten en ikzelf gaat er niemand over. Het is een geruststellende gedachte dat sommige dingen in de kerk goed geregeld zijn.

 

Augustus 2014 en een beetje geschiedenis

 

Ik was van plan geweest om de afgelopen maand een aantal weken in Zweden te verblijven. Dat is sinds een jaar of tien, sinds onze zoon daar woont, vaste prik. Maar helaas moesten wij onze plannen bijstellen en zijn we, doordat mijn vrouw haar schouder en arm heeft gebroken, een tijdje veel minder mobiel dan ons lief is. En het betekent o.a. voor mij dat ik voorlopig tot de garde van de zgn. mantelzorgers zal behoren en allerlei huishoudelijke taken op mij moet nemen.

Van allerlei kanten wordt mij sterkte toegewenst bij mijn huishoudelijke werkzaamheden. Vooral het koken blijf ik echter lastig vinden en ik kan, ook na een week of zes, nog steeds niet begrijpen dat er mannen zijn die dit echt leuk vinden. Dank zij het feit dat mijn vrouw op de achtergrond gevraagd en ongevraagd advies verstrekt is er echter tot dusverre nog niets aangebrand of overgekookt.  En gelukkig worden we ook hier en daar wel uitgenodigd om een hapje mee te komen eten en biedt ook de plaatselijke horeca een uitwijkmogelijkheid als mij de zin om te gaan kokkerellen geheel ontbreekt.

Maar tussen de huishoudelijke besognes door zijn mijn dagen behoorlijk gevuld. Ik ben bezig met een flinke redactionele job en ook staan er nog wel wat schrijfklussen op mijn to-do lijstje. Regelmatig werk ik mijn to-do lijstje bij en dat heb ik ook vanmorgen weer eens gedaan. Daarop staan o.a. ook de  voorbereidingen voor een studieweekend met Duitse adventisten eind volgende maand, de preek tijdens de Nederlandse seniorendag en een workshop tijdens een Belgisch congres in oktober, en een seminar voor de predikanten in Zuid-Frankrijk in januari, etc.  Hopelijk zal mijn vrouw mij bij deze wat minder verre uitstapjes kunnen vergezellen. En paar wat verdere reizen heb ik noodgedwongen afgezegd.

Intussen ligt er ook wel weer een flinke stapel boeken naast de bank. Onlangs kocht ik in de ramsj een prachtige geillustreerde uitgave van prof.  A. Th. Van Deursens boek Bavianen en Slijkgeuzen. Dat waren de scheldwoorden die de Remonstranten en Contra-Remonstranten aan het begin van de zeventiende eeuw voor elkaar gebruikten. Het boek geeft een schitterend beeld van het geestelijk leven van ons Nederlandse voorgeslacht van kort voor en kort na 1600.

Hoewel ik dacht wel redelijk goed op de hoogte te zijn van de vestiging van de ‘gereformeerde’ (lees: Calvinistische) religie in ons land, geeft dit boek enorm veel informatie op de vierkante centimeter. Op zijn onvergelijkbare manier weet van Deursen in te zoomen op details.  Niet alleen laat hij duidelijk zien dat het calvinisme in deze fase van onze geschiedenis nog bepaald niet het hart van alle Nederlanders had veroverd, maar ook dat het Protestantisme in allerlei opzichten nog in opbouw was.

Vooral van de hoofdstukken over mijn vakbroeders van die tijd heb ik genoten. Daar zaten nog al wat zwakkere elementen tussen en ze gedroegen zich bepaald ook niet altijd in overeenstemming met de waardigheid van hun ambt. Soms liet hun theologische vorming en ook hun preekvaardigheid nogal te wensen over. In veel gevallen schnabbelden ze wat bij om hun traktement aan te vullen. Hoewel ziekenbezoek gewoonlijk tot hun taak behoorde, moesten zij zich in geval van ernstige besmettelijke zieken laten vervangen, om zelf geen al te groot risico te lopen. Overigens was hun belangrijkste opdracht om wekelijks voor een aantal deugdelijke preken te zorgen: voor zondagmorgen, zondagmiddag en ook nog vaak voor woensdagavond.

Terwijl ik dat allemaal zo las bedacht ik dat predikant-zijn vandaag de dag misschien dan wat minder maatschappelijke status heeft, maar toch wel gevarieerder is dan destijds.  Met die opwekkende gedachte zal ik aanstonds de voorbereiding van mijn preek voor morgen in de gemeente Emmen afronden. Als ik rond 1600 geleefd had, had ik zondag in mijn plaatselijke gemeente met een nieuwe preek (voor eenmalig gebruik) een hoge preekstoel beklommen. Maar als emeritus-predikant in de Adventkerk kan ik mijn preken in verschillende plaatsen hergebruiken—zolang ik maar goed bijhoud waar ik een bepaalde preek al eens heb gehouden.  De kerkgangers in Emmen kunnen gerust zijn: ik heb mijn preek van morgen nog niet eerder in hun plaats of in plaatsen in de omgeving gehouden! En trouwens, elke preek blijft een werk in uitvoering, waaraan voortdurend wordt veranderd!

Jezidi’s

 

Tot voor kort had ik nog nooit van van Jezidi’s gehoord. Maar daar is de afgelopen twee weken verandering in gekomen, nu het nieuws bol heeft gestaan van de vreselijke behandeling die deze mensen van de kant van de extreme IS-beweging hebben moeten ondergaan en we steeds maar beelden zagen van de tienduizenden Jezidi’s die hun toevlucht zochten in het onherbergzame Sinjar-gebergte. Volgens de encyclopedie die ik erop heb nageslagen zijn er enkele miljoenen Jezidi’s in de wereld. De meesten zijn te vinden in Irak en omgeving, maar er is ook een groep van enkele tienduizenden in Duitsland en in Nederland wonen er ongeveer 5.000. De Jezidi’s zijn overwegend Koerden met een godsdienst waarin allerlei verschillende elementen te vinden zijn, o.a. christelijke en islamitische, maar ook van andere oude godsdiensten in de regio die nu voor een groot deel zijn verdwenen. Terecht maakt de wereld zich heel druk over wat er de laatste tijd in Irak gebeurt en het deed me goed dat  de voorzitter van de adventistische wereldkerk, ds. Ted N.C. Wilson, in de afgelopen week een verklaring heeft uitgegeven waarin hij deze ontwikkelingen sterk veroordeelt.

De behandeling van de Jezidi’s is een van ergste voorbeelden van onze tijd van vervolging van een religieuze minderheid. Helaas zijn er in veel gebieden in de wereld nog meer trieste voorbeelden te vinden van een totale afwezigheid van godsdienstvrijheid. Regelmatig worden een aantal landen genoemd waar geen of heel weinig geloofsvrijheid te vinden is, vooral Burma, China, Egypte, Eritrea, Iran, Irak, Nigeria, North Korea, Pakistan, Saudi Arabia, Soedan, Turkmenistan, Uzbekistan en Vietnam. De lijst kan verder worden aangevuld met andere landen waar ook het nodige schort aan de vrijheid van geweten en godsdienst.

Er zijn geen exacte cijfers over het aantal christenen dat jaarlijks het slachtoffer wordt van geloofsvervolging. Maar alleen al in Syrië kwamen vorig jaar ruim 1200 christenen om het leven—omdat ze christenen waren! In Malawi worden sinds 1968 Jehovah’s Getuigen stelselmatig vervolgd, met grote aantallen martelaren als gevolg. Het antisemitisme dat door de eeuwen heen miljoenen levens heeft gekost, blijft zijn weerzinwekkende kop opsteken—zoals onlangs weer eens bleek bij de aanslag op het joods museum in Brussel. Het zijn maar enkele voorbeelden.

Zevende-dags Adventisten hebben godsdienstvrijheid hoog in het vaandel. Zij doen veel—in het openbaar en achter de schermen—om vrijheid van geweten en religie te promoten en in de bres te springen voor de slachtoffers van intolerantie. Daar ben ik trots op en ik hoop dat deze activiteiten steeds grote aandacht zullen blijven ontvangen.

Adventisten benadrukken vaak het gevaar dat ook in westerse landen, waar relatief grote vrijheid heerst, de godsdienstvrijheid in de toekomst aan banden zou kunnen worden gelegd. Daarbij wordt dan dikwijls verwezen naar pogingen om de zondagsviering duidelijker te profileren, zelfs zo nodig met wettelijke maatregelen. Elke keer dat de paus of een andere katholieke hoge geestelijke iets over het belang van de zondag zegt, wordt dat door veel adventistische media—vooral aan de rand van de kerk—onmiddellijk geregistreerd en wordt erop gewezen dat dit ‘tekenen’ zijn dat uiteindelijk sabbatvierders ‘verdrukt’ zullen worden—of erger.

Voorlopig lijkt het mij dat sabbatvierders weinig echte problemen te duchten hebben. Toch is het goed in de gaten te houden wat er ten aanzien van de wekelijkse rustdag zoal wordt gezegd of wordt afgesproken. Het blijft ook nuttig de wereld er regelmatig aan te herinneren dat weliswaar de overgrote meerderheid van de bevolking (althans in het westen) waarde hecht aan de zondag, maar dat er daarnaast een aanzienlijke groep is voor wie de zaterdag van belang is. Maar daarbij moeten we de zaken wel in het juiste perspectief houden. Op het gebied van beperking van godsdienstvrijheid komt dezer dagen het gevaar niet van de kant van het Vaticaan, maar veel eerder van de kant van sommige extreme moslimgroeperingen. Wie daaraan twijfelt moet het maar eens navragen bij de christenen in Noord-Nigeria en bij de Jezidi’s!

 

Turner

 

Newbold College, het instituut van de Adventkerk voor hoger onderwijs in Engeland, heeft het in allerlei opzichten moeilijk. Het blijft lastig voldoende studenten aan te trekken en alle financiële uitdagingen het hoofd te bieden, maar Newbold kan trots zijn op de staf van de theologische faculteit. De kwaliteit van de theologie-docenten kan zich zonder meer meten met de theologische afdelingen van andere adventistische hogescholen en universiteiten.

Een van de meest inspirerende leden van de Newbold-staf is dr. Laurence Turner. Hij is geliefd bij zijn studenten, maar is ook een buitengewoon talentvolle spreker. Ik moet bekennen dat mijn gedachten nog wel eens afdwalen als ik naar een preek luister, maar dat gebeurt niet als ik onder het gehoor zit van Turner.

Ook als schrijver is Turner de moeite van het volgen waard. Toen ik enkele jaren geleden het Festschrift voor Dr. Jan Paulsen, de vroeger voorzitter van de wereldkerk, redigeerde, vroeg ik ook Turner om een bijdrage. Hij schreef toen een spraakmakende bijdrage, die sindsdien regelmatig wordt geciteerd: The Costly Lack of Literary Imagination in Seventh-day Adventist Bible Interpretation.[1]

Deze week zag ik een verwijzing naar een boek van Turner dat ik al een flink aantal jaren in mijn boekenkast heb staan. Het heeft de simpele naam Genesis.[2] Het is onderdeel van een nieuw soort bijbelcommentaar (Readings: A New Biblical Commentary), waarin het verhaal, de plot van het verhaal en de samenhang met andere verhalen centraal staan.  Ik had eerder stukken van Laurence’s boek gelezen als inspiratie voor een preek, maar deze week pakte ik het opnieuw uit de kast met hetzelfde doel.  Een paar simpele opmerkingen over Gods verbond met Abraham zetten me aan het denken.

In de eerste paar verzen van Genesis 12 lezen we over de opdracht die Abraham krijgt, namelijk om op reis te gaan naar een bestemming van Gods keuze; en dan horen we over de geweldige zegeningen die God in petto heeft voor hem: hij zal een groot volk  worden; alle volken zullen jaloers zijn op de zegeningen die hij en zijn nakomelingen zullen ontvangen. Maar Turner benadrukt dat er nog een element is dat we niet mogen vergeten: Abraham zelf moet een zegen zijn. Dat komt niet zo nadrukkelijk tot uiting in de NBV, waar gezegd wordt dat Abraham een bron van zegen zal zijn. Turner wijst erop dat hier in de Hebreeuwse tekst een gebiedende wijs wordt gebruikt. Hij zal niet alleen Gods zegeningen ontvangen, maar hij moet zelf vooral ook een zegen voor anderen zijn. De Statenvertaling (niet bepaald mijn favoriete vertaling) heeft het dit keer bij het recht eind: ‘En wees een zegen.

Het lijkt me ’een goed uitgangspunt voor een toekomstige preek.  God zegende Abraham. God wilde zijn volk Israël zegenen. De kerk kan rekenen op Gods zegen—ook de Adventkerk—en de kerk kan naar heel veel dingen wijzen als een rechtstreeks gevolg van Gods zegen. Wij kunnen als individuele christenen vragen om Gods zegen en ongetwijfeld zijn zegen in heel veel ervaringen zien.  De vraag is echter ook: In hoeverre is de kerk een zegen? In hoeverre maakt zij dat gebod ‘Wees een zegen’ waar? En het is een vraag aan onszelf: Ben ik een zegen voor de mensen om me heen? Ben ik niet alleen een ontvanger van Gods zegeningen, maar ook een uitdeler van die zegeningen. Bedankt, Laurence, dat je me daar weer eens aan herinnerde.



[1]  Laurence A. Turner, ‘The Costly Lack of Literary Imagination in Seventh-day Adventist Bible Interpretation’, in: Reinder Bruinsma en Borge Schantz, red., Exploring the Frontiers of Faith: Festschrift in Honour of Dr. Jan Paulsen (Lüneburg, Duitsland: Advent Verlag, 2009), blz. 261-277.

[2] Laurence A. Turner, Genesis (Sheffield, UK: Sheffield Academic Press, 2000).

Het heilige gebeurt

 

Het is altijd weer een plezier om een pakje te ontvangen waarvan de vorm duidelijk aangeeft dat de inhoud een boek is. En het is extra plezierig als er geen factuur bij is ingesloten. Ongeveer een weken geleden vond ik een dikke envelop in mijn postbus die net door de gleuf pastte. Het  bleek om een pakje te gaan van Eerdmans Publishers, een van de meest gerenommeerde christelijke uitgevers in de Verenigde Staten. [Zoals de naam aangeeft is er een Nederlandse connectie. De Eerdmans die in 1911 met dit bedrijf begon was van Nederlandse afkomst en had onvervalst gereformeerd bloed in de aderen. En nog steeds geeft deze uitgeverij regelmatig boeken uit die door Nederlandse schrijvers uit de Calvinistische traditie zijn geschreven.]

Sinds het begin van de jaren 1990 heb ik een stevige band met Eerdmans. In de loop van de jaren heb ik een aantal theologische en kerkhistorische boeken voor hen vertaald. Het meest recent is een boek van Prof. Gerrit Immink, de rector van de Protestantse Theologische Universiteit, het instituut dat de opleiding verzorgt van de predikanten van PKN.  Ik had eerder de Engelstalige editie van een boek van Immink voor mijn rekening genomen. Dat betrof zijn boek In God Geloven: een Praktisch-Theologische Reconstructie (2003).  Het verscheen in 2005 bij Eerdmans onder de titel Faith—a Practical-Theological Reconstruction.  Ik heb dat destijds met veel genoegen vertaald, vooral ook omdat het over een onderwerp ging dat mij juist in die tijd intens bezig hield: Wat is de basis voor ons geloof?

Van het boek dat onlangs bij mij, zonder factuur, in de bus gleed verscheen in Nederland inmiddels de derde druk—tamelijk ongewoon voor een boek in dit genre. De Nederlandse titel is: Het Heilige Gebeurt: Praktijk, Theologie en Traditie van de Protestantse Kerkdienst.  Zowel de schrijver als de uitgever gingen akkoord met mijn suggestie voor de Engelse titel: The Touch of the Sacred: the Practice, Theology and Tradition of Christian Worship.  Het deed mij deugd de vrucht van mijn noeste vertaalarbeid nu (na meer dan een jaar) in handen te hebben. Het vertalen was, zoals steeds, een flinke klus, maar het maakte een aanzienlijk verschil dat ik over de hulp van een theologische student kon beschikken die op zoek ging naar de Engelse vertalingen van de Nederlandse en Duitse boeken die Immink uitgebreid citeert.

Ik vermoed dat het boek ook in Amerika veel belangstelling zal krijgen. Het lijkt me een welkome aanvulling van wat er op dit gebied al bestaat. Het is zowel voor de beroepstheoloog als voor de ‘leek’ goed leesbaar. Natuurlijk is het geschreven vanuit een bepaalde traditie: namelijk die van het Nederlandse Calvinisme—ook al zijn er in de vertaling wat aanpassingen met het oog op de Amerikaanse markt. Maar het sluit niet helemaal aan bij de praktijk van veel niet-gereformeerde kerken. Voor Adventisten, bijvoorbeeld, zijn er heel wat dingen die niet in hun traditie zijn terechtgekomen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de formuleringen die bij doop en avondmaal worden gebruikt. Ook zullen adventistische lezers elke keer als ze het woord ‘zondag’ tegenkomen even iets moeten wegslikken. Maar ik denk dat er veel is dat ook nuttig is voor adventistische lezers. En hoewel mijn opvattingen op een aantal punten afwijken van die van Prof.  Immink, had ik bij het vertalen steeds het gevoel dat ik met een nuttig project bezig was.

Het is fijn te zien dat er tegenwoordig in veel Adventgemeenten aanzienlijk meer zorg is voor de wekelijkse eredienst dan vroeger  het geval was. Op heel wat plaatsen is er een eredienstcommissie die zich over vorm en inhoud van de dienst buigt. Maar op veel plaatsen zijn nog vorderingen mogelijk en wenselijk.

Voor degenen die zich met de planning van de dienst bezighouden zou het goed zijn zich wat verder in de geschiedenis en de theologie van de eredienst te verdiepen. Er is echter nauwelijks adventistische literatuur op dit gebied.  Een paar jaar geleden verscheen een belangrijk boek over muziek in de eredienst (Liliane Doukhan: In  Tune with God [Hagerstown, MD: Review and Herald, 2010), maar het wachten is op een boek dat een veel breder terrein, namelijk dat van de eredienst in al zijn facetten, beschrijft. Totdat zo’n boek er is kan Imminks boek ook voor adventisten wellicht een goede inspiratiebron zijn!