Turner

 

Newbold College, het instituut van de Adventkerk voor hoger onderwijs in Engeland, heeft het in allerlei opzichten moeilijk. Het blijft lastig voldoende studenten aan te trekken en alle financiële uitdagingen het hoofd te bieden, maar Newbold kan trots zijn op de staf van de theologische faculteit. De kwaliteit van de theologie-docenten kan zich zonder meer meten met de theologische afdelingen van andere adventistische hogescholen en universiteiten.

Een van de meest inspirerende leden van de Newbold-staf is dr. Laurence Turner. Hij is geliefd bij zijn studenten, maar is ook een buitengewoon talentvolle spreker. Ik moet bekennen dat mijn gedachten nog wel eens afdwalen als ik naar een preek luister, maar dat gebeurt niet als ik onder het gehoor zit van Turner.

Ook als schrijver is Turner de moeite van het volgen waard. Toen ik enkele jaren geleden het Festschrift voor Dr. Jan Paulsen, de vroeger voorzitter van de wereldkerk, redigeerde, vroeg ik ook Turner om een bijdrage. Hij schreef toen een spraakmakende bijdrage, die sindsdien regelmatig wordt geciteerd: The Costly Lack of Literary Imagination in Seventh-day Adventist Bible Interpretation.[1]

Deze week zag ik een verwijzing naar een boek van Turner dat ik al een flink aantal jaren in mijn boekenkast heb staan. Het heeft de simpele naam Genesis.[2] Het is onderdeel van een nieuw soort bijbelcommentaar (Readings: A New Biblical Commentary), waarin het verhaal, de plot van het verhaal en de samenhang met andere verhalen centraal staan.  Ik had eerder stukken van Laurence’s boek gelezen als inspiratie voor een preek, maar deze week pakte ik het opnieuw uit de kast met hetzelfde doel.  Een paar simpele opmerkingen over Gods verbond met Abraham zetten me aan het denken.

In de eerste paar verzen van Genesis 12 lezen we over de opdracht die Abraham krijgt, namelijk om op reis te gaan naar een bestemming van Gods keuze; en dan horen we over de geweldige zegeningen die God in petto heeft voor hem: hij zal een groot volk  worden; alle volken zullen jaloers zijn op de zegeningen die hij en zijn nakomelingen zullen ontvangen. Maar Turner benadrukt dat er nog een element is dat we niet mogen vergeten: Abraham zelf moet een zegen zijn. Dat komt niet zo nadrukkelijk tot uiting in de NBV, waar gezegd wordt dat Abraham een bron van zegen zal zijn. Turner wijst erop dat hier in de Hebreeuwse tekst een gebiedende wijs wordt gebruikt. Hij zal niet alleen Gods zegeningen ontvangen, maar hij moet zelf vooral ook een zegen voor anderen zijn. De Statenvertaling (niet bepaald mijn favoriete vertaling) heeft het dit keer bij het recht eind: ‘En wees een zegen.

Het lijkt me ’een goed uitgangspunt voor een toekomstige preek.  God zegende Abraham. God wilde zijn volk Israël zegenen. De kerk kan rekenen op Gods zegen—ook de Adventkerk—en de kerk kan naar heel veel dingen wijzen als een rechtstreeks gevolg van Gods zegen. Wij kunnen als individuele christenen vragen om Gods zegen en ongetwijfeld zijn zegen in heel veel ervaringen zien.  De vraag is echter ook: In hoeverre is de kerk een zegen? In hoeverre maakt zij dat gebod ‘Wees een zegen’ waar? En het is een vraag aan onszelf: Ben ik een zegen voor de mensen om me heen? Ben ik niet alleen een ontvanger van Gods zegeningen, maar ook een uitdeler van die zegeningen. Bedankt, Laurence, dat je me daar weer eens aan herinnerde.



[1]  Laurence A. Turner, ‘The Costly Lack of Literary Imagination in Seventh-day Adventist Bible Interpretation’, in: Reinder Bruinsma en Borge Schantz, red., Exploring the Frontiers of Faith: Festschrift in Honour of Dr. Jan Paulsen (Lüneburg, Duitsland: Advent Verlag, 2009), blz. 261-277.

[2] Laurence A. Turner, Genesis (Sheffield, UK: Sheffield Academic Press, 2000).