Monthly Archives: Juni 2019

Maarten

Ik was een van de miljoenen Nederlanders die mandagmiddag op de televisie keken naar de aankomst van Maarten van der Weijden in Leeuwarden in de provincie Friesland. Ik moet bekennen dat ik het moment niet wilde missen dat hij de wal kon aantikken en uit het water klom na—met slechts enkele korte tussenpauzes–bijna 200 kilometer te hebben gezwommen. Dit was nog nooit eerder gedaan en ik vermoed dat er niet veel mensen zijn die het hem ooit zullen nadoen.

Maarten volgde het traject van waterwegen die de elf Friese steden met elkaar verbinden. De Elfstedentocht heeft in de harten van de Friezen en van veel Nederlanders een heel speciale plek gekregen sinds deze schaatstocht in 1909 voor het eerst werd georganiseerd en heeft plaatsgevonden in de jaren sindsdien waarin het ijs op de sloten en kanalen sterk genoeg was om de tienduizenden deelnemers te kunnen dragen. Maar de klimaatverandering eist ook hier zijn tol. Warmere winters hebben ervoor gezorgd dat de tocht sinds 1997 niet meer veilig kon worden gehouden. Toch blijft men elk jaar de voorbereidingen treffen, want je weet maar nooit . . .  Je moet heel goed kunnen schaatsen en bijzonder fit zijn om de elfstedentocht te kunnen volbrengen.  Maar om die afstand van zo’n 200 kilometer te zwemmen, dat is toch weer een heel ander verhaal.

Vorige jaar begon Maarten aan dit marathon-avontuur, maar moest hij zijn poging na 163 kilometer opgeven. Afgelopen maandag bereikte hij echter de finish—in een opmerkelijk goede conditie.

Maarten van der Weijden (geb. 1981) had een indrukwekkende zwemcarrière. Tijdens de Olympische Spelen van 2008 in Beijing behaalde hij een plak op de tien kilometer. In datzelfde jaar werd hij wereldkampioen open-water-zwemmen. Deze prestaties waren des te opmerkelijker, omdat hij zijn sportieve carrière gedurende vier jaar had moeten onderbreken, nadat hij in 2000 de diagnose kreeg van lymfatische leukemie. Zijn vooruitzichten waren slecht, maar hij herstelde helemaal van deze vaak dodelijke ziekte en maakte een sterke comeback in zijn sport. Nadat hij zijn strijd tegen de kanker had gewonnen besloot hij zich in te zetten voor het werven van fondsen voor kankeronderzoek. De succesvolle poging van dit jaar om de elfstedentocht te zwemmen leverde ruim zes miljoen euro op voor het KWF, de Nederlandse stichting die allerlei soorten onderzoek op het gebied van preventie en genezing van kanker financiert.

Maar weinig recente evenementen in ons land werden door zo veel mensen met zoveel intense belangstelling gevolgd als Maartens poging om te volbrengen wat de meesten van ons voor onmogelijk hielden. Toch hield ik aan deze gebeurtenis ook wel wat gemengde gevoelens over. Natuurlijk zie ik alle pogingen om geld in te zamelen voor kankerresearch in een positief licht. Maar toch blijft het vreemd dat er in een rijk land als Nederland nog steeds om geld voor zo’n goed doel moet worden gebedeld. Jaarlijks wordt in ons land ruim 100 miljard euro besteed aan gezondheidszorg en sociaal welzijn. Kan er dan niet een paar honderd miljoen worden gevonden om het werk van onze onderzoekers (of het nu om kanker gaat of andere dodelijke ziekten) te financieren? Moeten we altijd weer onze toevlucht nemen tot allerlei speciale acties om het geld bijeen te brengen dat nodig is?

Ik vraag me trouwens ook af of het een goed idee is om vrijwillig je lichaam te onderwerpen aan het soort gruwelijke marteling die Maarten besloot te ondergaan. Het had heel gemakkelijk verkeerd kunnen aflopen. Ik geloof dat je je gezondheid niet op een dergelijke manier in de waagschaal moet stellen—zelfs niet in dienst van een liefdadig doel. Er werd gezegd dat Maarten vorig jaar faalde en dat dit hem natuurlijk de ‘push’ gaf om het nu weer te proberen. Ik denk echter niet dat hij vorig jaar faalde. Hoe kun je zeggen dat iemand gefaald heeft als hij in staat was om163 kilometer te zwemmen?

Natuurlijk kunnen we uiteindelijk alleen maar grote bewondering hebben voor het soort koppig volhouden dat Maarten van der Weijden bij zijn tweede poging om de elfstedentocht te zwemmen aan de dag legde. Dat maakt hem tot een groot rolmodel voor velen.

Creatieve (?) Innovatie

Vorige week werd mijn blog geïnspireerd door de thesis van een van de studenten van de Master in Leadership course die Andrews University via Newbold College aanbiedt aan een vijftigtal leiders vanuit geheel Europa (en waarbij ik sinds twee jaar betrokken ben). Ook deze week is een aspect van deze cursus de aanleiding voor mijn blog. Een van de tien pijlers van de studie is ‘Creative Leadership and Innovation.’  Ik heb in de afgelopen periode enkele ‘papers’ moeten lezen waarin de studenten uiteenzetten welke innovatieve projecten zij recentelijk hebben ondernomen en welke theoretische onderbouwing zij daarvoor vonden in de literatuur die zij in dit kader moesten lezen.

Misschien had het mij niet moeten verbazen, maar toch had ik niet helemaal verwacht dat het creatieve element behoorlijk op de achtergrond bleef en dat de innovatie die zij rapporteerden vooral te maken had met technologische vernieuwing: de aanschaf van nieuwe apparatuur en het in gebruik nemen van nieuwe digitale toepassingen. Het bevestigde wat mij in de loop der jaren in mijn diverse jobs binnen de kerk steeds weer is opgevallen.  Innovatie betekent in de praktijk meestal: nieuwe spullen aanschaffen en het betekent zelden een geheel nieuwe, creatieve aanpak van de uitdagingen waarvoor men staat.

Toen ik in de jaren tachtig in Afrika de uitgeverijen bezocht die de kerk verspreid over het continent heeft, zag ik hoe er steeds weer geld werd gevonden om nieuwe machines aan te schaffen, maar dat er geen noemenswaardige pogingen werden gedaan om mensen in de creatieve sfeer op te leiden en een eigen Afrikaanse grafische aanpak enige prioriteit te geven. De uitgeverijen hadden destijds zo’n 700-800 mensen in dienst die de zetapparatuur, de persen, de vouwmachines, enz. bedienden, maar ik constateerde dat voor het gehele continent het aantal voltijds redacteuren en grafische ontwerpers misschien niet op de vingers van één hand, maar dan toch zeker wel op die van twee handen, konden worden geteld.

Dat is een beeld dat—misschien niet met dezelfde schokkende proporties—wereldwijd te zien is. De Adventkerk is altijd goed geweest in het toepassen van nieuwe technologie, zowel wat de printmedia als het gebruik van radio en televisie betreft. Het bleek en blijkt altijd weer mogelijk om nieuwe machines te kopen, studio’s uit te rusten en de nodige computersystemen aan te schaffen. Maar bij veel leiders is nog veel te weinig het besef doorgedrongen dat echte innovatie vooral te maken heeft met het ontwikkelen van creatieve geesten. Zeker, je hebt state-of-the-art camera’s nodig en goed uitgeruste studio’s, enz., maar je hebt vooral talentvolle schrijvers nodig, grafische vaklui en knappe bedenkers van nieuwe projecten en verrassende programma’s. Je hebt mensen nodig die de boodschap van de kerk kunnen vertalen in woorden en beelden die ook spreken tot mensen die deel uitmaken van een totaal andere subcultuur dan de onze.

Een van de grote problemen voor de uitgevers en programmamakers is dat zij zich voortdurend zorgen moeten maken over hun financiële sponsors. Vinden degenen die de rekening betalen dat het product dat zij maken ‘adventistisch’ genoeg? Herkennen zij daarin de ‘tegenwoordige waarheid’ voldoende? Ik noem een voorbeeld. Sinds tientallen jaren geeft de kerk het blad ‘Signs’ uit (voorheen: Signs of the Times). De belangrijkste innovatie die het blad heeft beleefd is dat men er op een gegeven moment voor koos om op het kleine formaat van de Reader’s Digest (‘Het Beste’) over te gaan.  De redactie doet zijn stinkende best om een goed blad te maken, maar ze moeten zich daarbij steeds afvragen: Valt het blad in de smaak bij de oudere, conservatieve kerkleden, zodat zij ook in de toekomst geschenkabonnementen willen weggeven. Als dat zou ophouden is het blad ten dode opgeschreven. Helaas betekent dit echter dat er geen creatieve impuls is om een tijdschrift te maken dat op een nieuwe manier de lezers kan prikkelen met relevante adventistische inzichten.

Op een creatieve manier innovatief zijn heeft wel bepaalde risico’s. Dat ondervonden enkele jaren geleden de makers van de serie ‘The Record Keeper’. Het project had aanvankelijk de officiële kerkelijke imprimatur en kreeg zelf een flinke subsidie uit de kerkelijke koffers. Nadat het script en de opzet was goedgekeurd gingen de grafische innovators aan de slag om hun boodschap op een geheel nieuwe manier uit te dragen. Toen het product klaar was oogstte het veel lof, maar de kerkelijke leiders kregen koudwatervrees en zorgden ervoor dat de film niet in omloop kwam. Het was zo ‘anders’ dan wat men gewend was, dat het mogelijk voor problemen zou zorgen!

Ja, wie echt innovatief wil zijn moet wel durf hebben, En er mag ook best wel eens wat mislukken. Maar zonder die creatieve durf blijft innovatie steken in het alleen maar kopen van nieuwe spullen.

(PS  Besluiten om een kerkdienst van een plaatselijke gemeente voortaan gaan ‘streamen’ is pas een echte innovatie als wat in de dienst aan de orde komt ‘nieuw’ is voor de niet-kerkelijke man of vrouw die  toevallig op de site terechtkomt en nieuwsgierig genoeg wordt om de volgende week weer te kijken.)

Eerlijk omgaan met de cijfers

Vanmorgen reed ik in alle vroegte van Newbold College, richting Harwich, om vandaar de ferry te nemen naar Hoek van Holland.  Als ik meer dan een week in Engeland ben, zoals nu het geval was, heb ik graag een auto bij me om af en toe de campus te kunnen verlaten. De zomer-sessie 2019 van de Master in Leadership cursus, die door Andrews University wordt gegeven, is ten einde. Als een van de  coaches van de studenten ben ik o.a. druk geweest met het lezen en beoordelen van papers en deelnemen aan examencommissies.

Een groep die in 2016 begon is nu formeel aan het einde van hun studie gekomen, hoewel sommigen nog wel een verlenging nodig hebben. Een van degenen die nu de opleiding met succes afrondde was iemand uit Finland. Zij had een scriptie geschreven over de vraag hoe Finse Adventgemeenten omgaan met het grote percentage leden die wel ingeschreven staan als lid maar niet meer in de kerk komen. Het gaat daarbij om ongeveer zestig (!) procent van het ledental. Nu verrast het mij niet dat een fors percentage van de leden wel geregistreerd staat in de kerkelijke boeken maar nooit meer in de kerk verschijnt. Maar dat het zo hoog is als de scriptie-schrijfster voor de kerk in Finland rapporteerde verbaasde mij wel. Ik schrok ook van de sterke teruggang van het ledental. In 1984 waren er nog ruim 6400 leden, in 2001 bijna 5600, en in 2017 was het gedaald tot ruim 4700.

De ledenregistratie is in Finland wel op orde, maar in veel landen is dat niet het geval. Enkele jaren geleden werd in Zuid-Amerika het ledental van de kerk met ongeveer een miljoen leden naar beneden toe bijgesteld. Onlangs moest de kerk toegeven dat de ledenstatistieken voor India niet klopten en dat noopte de kerkelijke leiders daar om het ledental van ca. 1,6 miljoen naar ca. 1,1 miljoen terug te brengen. Het is een publiek geheim onder ingewijden dat ook de cijfers in delen van Afrika ernstig geflatteerd zijn.

Ooit was ik, als algemeen secretaris van de Trans-Europese Divisie (TED), verantwoordelijk voor de ledenstatistieken in de landen in de divisie. Destijds maakte ook Pakistan deel uit van de TED. Ik wist dat de statistieken ernstige gebreken vertoonden. Op de statistieken afgaande was Pakistan het gezondste land ter wereld, want er ging daar nooit iemand dood (althans geen enkele adventist). Ik hield de verantwoordelijke leiders in Pakistan voor dat men de ledenlijsten moest schonen. Ik stelde twee eisen: niemand mag twee keer op de lijst staan en wie erop staat moet in leven zijn. Dat leken me toch wel redelijke minimumvoorwaarden. Door die twee principes toe te passen ging het ledental van ca. 11.000 naar ca. 6.000.

Geleidelijk aan begint het in brede kring wereldwijd door te dringen dat het zaak is om nauwkeurig en eerlijk te zijn ten aanzien van de ledenaantallen. De kerk groeit gelukkig nog steeds in een groot deel van de wereld—hier en daar zelfs onstuimig. Maar het is moreel verwerpelijk om de cijfers op te blazen of om verkeerde statistieken ongecorrigeerd te laten.

Als we eerlijk met onze statistieken omgaan beseffen we dat we niet alleen maar halleluja-verhalen moeten vertellen over hoe goed het overal gaat. We moeten ons ernstig zorgen maken over de vergrijzing van de kerk in sommige westerse landen—vooral daar waar betrekkelijk weinig immigranten de gelederen zijn komen versterken. Wat kunnen we doen om onze boodschap zo te presenteren dat er weer meer belangstelling ontstaat voor wat we te vertellen hebben? Hoe kan het tij gekeerd worden? Dat vraagt om ernstige bezinning en enorm veel creativiteit. Hoe kan de kerk een kerk worden waar niet alleen de Waarheid kan worden gevonden, maar waar mensen een warm geestelijk huis vinden waar zij willen zijn en willen blijven? Toen ik de Finse cijfers hoorde, besefte ik weer eens te meer hoe dringend die vragen zijn.

Johannes de Heer

Vorige week zag ik een krantenbericht dat het tijdschrift ‘Het Zoeklicht’ deze maand zijn honderdste verjaardag viert. Het blad werd een eeuw geleden opgericht door Johannes (of Johan) de Heer en werd een belangrijke pijler in de evangelisatie-beweging waarin Johan de Heer een belangrijke rol zou spelen.

Johannes de Heer werd geboren in 1866 als zoon van een Rotterdamse smid. Hij wilde echter niet in de voetsporen van zijn vader treden en ging werken in een muziekhandel. In die branche voelde hij zich thuis en in 1898 begon hij een eigen zaak.

De Heer trouwde in 1889 met Catharine Frederika Beindorff.  Twee van hun kinderen stierven respectievelijk op de leeftijd van 9 maanden en 4 jaar. Hun besef van geestelijke armoede leidde ertoe dat zij evangelisatiebijeenkomsten van de zevendedags adventisten gingen bezoeken en zich vervolgens bij de (nog heel kleine) Adventkerk aansloten.

Al snel had Johan de Heer een prominente rol in de kleine adventistengemeente in Rotterdam en werd hij gekozen tot ouderling. Maar zijn lidmaatschap in de Adventkerk was van korte duur. In 1902 brak een conflict uit waarbij Johan een hoofdrol speelde. Het droeve resultaat was dat van de 230 leden die de kerk op dat moment telde ruim driekwart vertrok.

Een kleine kern van leden bleef in grote verwarring achter. Maar de ster van Johan de Heer zou snel rijzen, nu zijn banden met de Adventkerk waren verbroken. Een groot deel van zijn blijvende bekendheid en populariteit dankt hij aan zijn liederenverzameling waaraan hij in 1904 begon te werken.  De ‘Zangbundel van Johan de Heer’ is nog steeds een belangrijke bron van liederen voor veel evangelische gemeenten en voor “Nederland Zingt!’ Ook in het adventistische liedboek zijn verschillende liederen van zijn hand opgenomen. Zijn levenslange nadruk op de wederkomst van Christus verraadt nog duidelijk zijn adventistische wortels.

Ik heb mij vaak afgevraagd hoe het komt dat wij als Adventkerk vaak heel creatieve en inspirerende leiders zijn kwijtgeraakt. Johan de Heer is daar een voorbeeld van, maar ik denk ook aan leiders als dr. John Harvey Kellogg en de Duitse Louis R. Conradi. Er waren zeker theologische strubbelingen. Johan de Heer had erg veel moeite met de rol van Ellen White en kon zich niet vinden in de adventistische leer van het hemels heiligdom. (Later zette hij zich ook sterk af tegen de sabbat). Kellogg kreeg het met de kerk aan de stok toen hij een boek publiceerde waarin men pantheïstische ideeën meende te ontwaren. Ook Conradi had twijfels ten aanzien van sommige leerpunten en bevond zich bepaald niet op dezelfde golflengte als Ellen White.

Maar het waren, volgens mij, niet in de eerste plaats de theologische bezwaren die deze (en helaas heel wat andere) leiders ertoe brachten de kerk te verlaten. Ik denk eerder dat het probleem was dat zij ‘te groot’ waren voor het kleine kerkje van hun dagen. Johannes de Heer was een talentvol man die ruimte nodig had om zich in vrijheid te kunnen ontplooien. Kellogg was te groot geworden voor de kerkelijke structuur van zijn dagen. Hij had in zijn gezondheidsinstelling meer mensen in dienst dan de kerk als zodanig! Conradi was een bezielend leider die in de op Amerika georiënteerde Adventkerk niet de ruimte gegund werd om de kerk in Europa ook tot een Europese kerk te maken.

Creatieve mensen de ruimte geven heeft risico’s. Dat valt niet te ontkennen. Maar door hen af te remmen is de kans groot dat we hen kwijtraken. Dat is nog steeds het geval. Vaak worden dan theologische argumenten genoemd als reden voor hun vertrek. Maar de werkelijke oorzaak ligt volgens mij dieper en is vooral frustratie vanwege het feit dat zij geremd worden in het uitwerken en uitvoeren van hun vaak visionaire plannen. Wat zou een man als Johan de Heer voor het Nederlandse adventisme hebben kunnen betekenen als hij bij ons zou zijn gebleven? Dat is een vraag die ik me vaak stel als ik een van zijn liederen zing.